Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 maart 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [plaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. E.Tj. van Dalen),
(gemachtigde: mr. M. van Duin).
Procesverloop
[adres 1] te [plaats] binnen zes maanden te beëindigen en beëindigd te houden, bij gebreke waarvan een dwangsom van € 30.000,- wordt verbeurd.
Overwegingen
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in de onderhavige zaak niet voldaan aan het vereiste van onverwijlde spoed. Daarbij betrekt hij dat verzoeker in het onderhavige verzoek heeft verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening de begunstigingstermijn uit het bestreden besluit te verlengen tot 13 september 2021, dan wel om het bestreden besluit op te schorten totdat op het beroep is beslist. Dit om te voorkomen dat hij de dwangsom verbeurt. De voorzieningenrechter stelt vast dat het thans echter niet meer mogelijk is om die gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De begunstigingstermijn is immers op
13 maart 2021 verstreken en niet in geschil is dat verzoeker thans nog in de recreatiewoning woont en aldaar staat ingeschreven. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat verzoeker er voor heeft gekozen om het onderhavige verzoek pas vlak voor het verstrijken van de begunstigingstermijn, te weten op 12 maart 2021 halverwege de middag, in te dienen. De gevolgen van die keuze komen voor verzoekers rekening en risico. Het onderhavige verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.