ECLI:NL:RBNNE:2021:1486

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
LEE 21/785
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende permanente bewoning

In de zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze heeft de voorzieningenrechter op 23 maart 2021 uitspraak gedaan. Verzoeker had verzocht om een voorlopige voorziening om de begunstigingstermijn uit het bestreden besluit te verlengen tot 13 september 2021, of om het bestreden besluit op te schorten totdat op het beroep was beslist. Dit verzoek was gedaan om te voorkomen dat verzoeker een dwangsom van € 30.000,- zou verbeuren. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat niet voldaan was aan het vereiste van onverwijlde spoed. De begunstigingstermijn was op 13 maart 2021 verstreken en verzoeker had ervoor gekozen om het verzoek pas op 12 maart 2021 in te dienen, vlak voor het verstrijken van de termijn. Hierdoor was het niet meer mogelijk om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/785

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. E.Tj. van Dalen),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze, verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Duin).

Procesverloop

In het besluit van 12 juni 2020 (primaire besluit) heeft verweerder verzoeker gelast om de permanente bewoning / het niet recreatieve gebruik van de woning op het adres
[adres 1] te [plaats] binnen zes maanden te beëindigen en beëindigd te houden, bij gebreke waarvan een dwangsom van € 30.000,- wordt verbeurd.
In het besluit van 9 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en besloten om de begunstigingstermijn te verlengen met drie maanden tot 13 maart 2021.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dat beroep is bekend onder zaaknummer LEE 21/375. Op 12 maart 2021 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Bij e-mailbericht van 18 maart 2021 heeft verweerder meegedeeld dat hij op 15 maart 2021, vóórdat hij het verzoek om voorlopige voorziening en de vraag van de voorzieningenrechter om niet te controleren intern had ontvangen, gezien dat verzoeker nog steeds op het perceel staat ingeschreven. Tevens heeft verweerder meegedeeld dat hij voor het overige niet (verder) zal controleren, de verbeuring van de dwangsom (nog) niet formeel zal vaststellen en (nog) niet zal overgaan tot een invorderingsprocedure totdat er uitspraak inzake het verzoek om voorlopige voorziening is gedaan.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) – voor zover hier van belang – kan indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:83, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – worden partijen zo spoedig mogelijk uitgenodigd om op een zitting te verschijnen.
Ingevolge het derde lid van dit artikel – voor zover hier van belang – kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, uitspraak doen zonder toepassing van het eerste lid.
2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in de onderhavige zaak niet voldaan aan het vereiste van onverwijlde spoed. Daarbij betrekt hij dat verzoeker in het onderhavige verzoek heeft verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening de begunstigingstermijn uit het bestreden besluit te verlengen tot 13 september 2021, dan wel om het bestreden besluit op te schorten totdat op het beroep is beslist. Dit om te voorkomen dat hij de dwangsom verbeurt. De voorzieningenrechter stelt vast dat het thans echter niet meer mogelijk is om die gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De begunstigingstermijn is immers op
13 maart 2021 verstreken en niet in geschil is dat verzoeker thans nog in de recreatiewoning woont en aldaar staat ingeschreven. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat verzoeker er voor heeft gekozen om het onderhavige verzoek pas vlak voor het verstrijken van de begunstigingstermijn, te weten op 12 maart 2021 halverwege de middag, in te dienen. De gevolgen van die keuze komen voor verzoekers rekening en risico. Het onderhavige verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier, op 23 maart 2021. De uitspraak is openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.