ECLI:NL:RBNNE:2021:1458

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
18/112210-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door partnerdoding met toewijzing van affectieschade

Op 16 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn partner op 23 april 2020 in Oppenhuizen heeft gedood. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd in P.I. Vught, heeft tijdens een ruzie zijn partner met een mes meermalen in de borst en hals gestoken, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, waardoor hij is vrijgesproken van moord, maar wel schuldig is bevonden aan doodslag. De officier van justitie had veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde feit gevorderd, en de verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in razernij heeft gehandeld en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de kinderen van de verdachte en het slachtoffer. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen voor affectieschade, met een totaalbedrag van € 57.500,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/112210-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
thans gedetineerd in P.I. te Vught.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 april 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Harlingen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 april 2020 te Oppenhuizen, in de gemeente
Súdwest-Fryslân, zijn partner/levensgezel - [slachtoffer] ,
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, die - [slachtoffer] meermalen (met zeer veel kracht)
met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst
en/of de hals, althans in het bovenlichaam, gestoken en/of gesneden,
ten gevolge waarvan voornoemde - [slachtoffer] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2020 te Oppenhuizen, in de gemeente
Súdwest-Fryslân, zijn partner/levensgezel - [slachtoffer] ,
opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat
opzet die - [slachtoffer] meermalen (met zeer veel kracht) met
een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst
en/of de hals, althans in het bovenlichaam, gestoken en/of gesneden,
ten gevolge waarvan voornoemde - [slachtoffer] is overleden;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de primair ten laste gelegde moord. Zij heeft daartoe aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens gemotiveerd betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Het subsidiair ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad (“na kalm beraad en rustig overleg”) heeft gehandeld. Verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 2 april 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 23 april 2020, in onze woning te Oppenhuizen, mijn vrouw [slachtoffer] met een mes gestoken waarna zij is overleden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2020, opgenomen op pagina 70 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0010-2020104596-22-02 van13 oktober 2020, inhoudend als verklaring van verbalisant:
Op 23 april 2020, om 14.25 uur, kreeg ik van het operationeel centrum
Noord-Nederland, de opdracht om te gaan naar [adres] te Oppenhuizen.
Ik hoorde de centralist zeggen dat de bewoner zojuist had gemeld dat hij zijn vrouw
had vermoord.
Ik zag dat de voordeur ons direct toegang verschafte tot de hal van de woning.
Ik zag in de bijkeuken een lichaam roerloos op de grond liggen. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat dit het lichaam van een jonge vrouw was. Ik zag dat zij niet bewoog en dat zij niet ademde. Ik zag dat zij haar kleding aan had en dat zij bloedende verwondingen had aan haar hals.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgenomen proces-verbaal van bevindingen van 28 april 2020, opgenomen op pagina 74 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant:
Op donderdag, 23 april 2020 vond er op het adres [adres] te Oppenhuizen een dodelijk steekincident plaats. In deze woning werd het levenloze lichaam aangetroffen van een vrouw. Na forensisch onderzoek werd het stoffelijk overschot overgebracht naar het mortuarium te Drachten voor een schouw door de GGD arts.
Ter vaststelling van de identiteit werd door mij, verbalisant een recente foto opgevraagd bij de AVIM van genoemde [slachtoffer] . Tijdens de schouw heb ik deze foto vergeleken met het genoemde slachtoffer. Aan de hand van haar haar en gezichtskenmerken, in combinatie met bepaalde huidafwijkingen kon ik voor 100% stellen dat het slachtoffer genoemde [slachtoffer] betrof.
4. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2020.04.24.046, van 15 oktober 2020 opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als haar verklaring:
DoodsoorzaakBij sectie werden aan de hals, borst en rug 10 scherprandige huidperforaties met
onderliggend steekkanalen vastgesteld (steekletsels, sub B5). Deze steekletsels
waren bij leven opgeleverd door uitwendig mechanisch scherprandig snijdend en
perforerend geweld, zoals door een mes. Enkele van de letsels toonden aan 1 zijde
een stomp of visstaartaspect en aan de andere zijde een puntig aspect of een
krasvormige uitloper. Het aantreffen van deze bevindingen is waarschijnlijker
gegeven de hypothese dat ze door een éénzijdig snijdend voorwerp dan een
tweezijdig snijdend voorwerp waren opgeleverd.
Gezien de perforaties door onder andere het borstbeen is dit geweld plaatselijk
hevig, zeer krachtig geweest.
6 van deze steekletsels gingen gepaard met onder andere perforatie van beide
borstholten, meerdere grote bloedvaten en het hart. Dit heeft geleid tot onder
andere substantieel bloedverlies en orgaanfunctiestoornissen en daardoor algehele
weefselschade door zuurstofgebrek.
Een andere doodsoorzaak is bij sectie niet gebleken.

Conclusie

Het intreden van de dood van [slachtoffer] , 31 jaren oud, wordt verklaard door
het gevolg van 6 steekkanalen aan de borst beiderzijds, met daardoor perforatie van
beide borstholten, meerdere grote bloedvaten en het hart, bloedverlies en
orgaanfunctiestoornissen en daardoor algehele weefselschade door zuurstofgebrek.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 april 2020 te Oppenhuizen, in de gemeente Súdwest-Fryslân, zijn partner/levensgezel [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen (met zeer veel kracht) met een mes in de borst en de hals gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair: Doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht dat bij de bepaling van de hoogte van de straf, rekening wordt gehouden met het verdriet van verdachte en het feit dat hij na detentie zal moeten terugkeren naar Eritrea. Verder heeft de raadsman verzocht dat rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, te weten een combinatie van culturele aspecten en oplopende stress door de situatie die door corona was ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het psychologisch rapport, het psychiatrisch rapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn vrouw met excessief geweld om het leven gebracht door haar tijdens een ruzie vele malen met een mes te steken waarbij een aanzienlijk aantal steken met zeer veel kracht is toegebracht. Het kan niet anders dan dat verdachte in razernij heeft gehandeld.
De familieleden is onherstelbaar leed toegebracht. Met name de beide kinderen van inmiddels 10 en 8 jaar zijn enorm zwaar getroffen; zij waren met hun moeder in december 2019 vanuit Eritrea naar het voor hen onbekende Nederland gekomen om bij hun vader te komen wonen in het kader van gezinshereniging. Zij moeten hun moeder voor de rest van hun leven missen en nu verdachte voor lange tijd in de gevangenis zal blijven, zullen zij ook hun vader gedurende een belangrijk deel van hun jeugd moeten missen.
Verdachte heeft verklaard dat de ruzie begon doordat het slachtoffer niet mee wilde gaan naar een afspraak bij de huisarts en tandarts.
De beide kinderen hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat de ruzie tussen verdachte en het slachtoffer ging over geld en de blauwe mobiele telefoon van het slachtoffer. Kort na het feit werd een blauwe telefoon deels verbrand in de tuin aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat de telefoon tot vlak voordat de melding van het feit bij de politie binnenkwam, verbonden was met internet. Verdachte heeft herhaaldelijk ontkend dat de ruzie over geld en de telefoon ging en stelt ook niets te weten over de verbrande mobiele telefoon.
De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte – om redenen die evenmin duidelijk zijn geworden – geen inzicht wil geven in de achtergrond en verdere omstandigheden van het door hem gepleegde feit. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, vooral omdat dit inzicht in het algemeen helpend is voor de nabestaanden bij het verwerkingsproces.
De rechtbank is van oordeel dat vanuit een oogpunt van vergelding niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een langdurige gevangenisstraf. Naast de vergelding dient ook rekening te worden gehouden met de persoon van de verdachte.
Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest. Hij is in 2016 naar Nederland gekomen en heeft zijn best gedaan om een leven op te bouwen. Hij was goed opgenomen in het Oppenhuizen en stond in het dorp bekend als een vriendelijke en opgewekte man.
Verdachte is zowel door een psycholoog als door een psychiater onderzocht.
De deskundigen concluderen dat er geen sprake is van psychiatrische-, persoonlijkheids- en emotionele stoornissen. Er is wel sprake van een licht verstandelijke beperking, maar deze houdt geen verband met het feit. Met betrekking tot het recidiverisico wordt geconcludeerd dat dit laag is. Dit is in het algemeen het geval bij partnerdoding, maar met betrekking tot verdachte in het bijzonder omdat hij niet bekend is met problemen op het gebied van agressieregulatie of impulscontrole. Ook is niet gebleken dat verdachte op een pathologische manier relaties aangaat.
De deskundigen achten verdachte volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over.
Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte spijt heeft betuigd van hetgeen hij heeft aangericht en met het feit dat hij moet leven met de wetenschap dat hij de moeder van zijn kinderen heeft omgebracht, hetgeen hem zwaar valt.
Kijkend naar wat er in de rechtspraak in min of meer vergelijkbare zaken is opgelegd acht de rechtbank, rekening houdend met de ernst van het feit, het toegebrachte leed als ook de persoon van verdachte, de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 10 jaar, passend.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partijen dan wel hun wettelijk vertegenwoordigers hebben mr. S. Striekwold gemachtigd om namens hen op te treden.
1. [benadeelde partij] , tot een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij] , tot een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [benadeelde partij] , tot een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Namens de benadeelde partijen is eveneens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen toewijsbaar zijn.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat [benadeelde partij] , [benadeelde partij] en [benadeelde partij] de ieder door hen gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vorderingen, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. In totaal zal voor een bedrag van € 57.500,00 aan schadevergoedingsmaatregelen worden opgelegd. Gelet op de door rechtbanken gehanteerde oriëntatiepunten zal de rechtbank voor iedere op te leggen schadevergoedingsmaatregel als maatstaf een bedrag van € 185 per dag gijzeling hanteren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
20.000,00(zegge: twintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintig duizend euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2020. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 108 dagen
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
20.000,00(zegge: twintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintig duizend euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2020. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 108 dagen
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
17.500,00(zegge: zeventien duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van € 17.500,00 (zegge: zeventien duizend vijfhonderd euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2020. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 94 dagen
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Troost-van Baalen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 april 2021.