In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 april 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een horecabedrijf in Groningen. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Smallingerland, dat op 5 maart 2021 was genomen. Dit besluit weigerde de aanvraag van de eiser voor verschillende vergunningen, waaronder een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet en een exploitatie- en terrasvergunning. De eiser stelde dat zijn onderneming in gevaar kwam door de weigering van de vergunningen en dat er sprake was van een spoedeisend belang.
Tijdens de zitting op 14 april 2021 werd het verzoek om een voorlopige voorziening besproken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de situatie van de eiser niet zodanig spoedeisend was dat de hoorzitting, die op 20 mei 2021 gepland stond, niet kon worden afgewacht. De voorzieningenrechter nam daarbij in overweging dat de horeca op dat moment gesloten was vanwege coronamaatregelen en dat de financiële situatie van de eiser niet voldoende onderbouwd was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatig besluit was genomen door de burgemeester, en dat de weigering van de vergunningen navolgbaar was.
Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraakdatum.