ECLI:NL:RBNNE:2021:1400

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
175011
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag en afwijzing verzoek vervangende toestemming erkenning in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure betreffende gezamenlijk gezag over een minderjarige. De man, die een affectieve relatie had met de vrouw, verzocht de rechtbank om gezamenlijk gezag over hun kind, geboren in 2016. De vrouw voerde verweer en stelde dat de man eerst gezag moest verdienen. De rechtbank oordeelde dat gezamenlijk gezag een recht is dat in beginsel aan beide ouders toekomt, en dat er geen onaanvaardbaar risico was dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De rechtbank wees het verzoek van de man toe, omdat er geen bewijs was dat de uitoefening van gezamenlijk gezag in het belang van het kind nadelig zou zijn. De rechtbank hield de beslissing over de zorgregeling aan, in afwachting van een hulpverleningstraject bij het KKE. De beschikking werd gegeven door mr. G.J. Baken, kinderrechter, en de zaak werd pro forma verwezen naar een latere zitting voor verdere behandeling van de zorgregeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/175011 / FA RK 20-1075
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 31 maart 2021 (bij vervroeging)
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H.D. Postma, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. P. Bollema, kantoorhoudende te Leeuwarden.
belanghebbende:
de minderjarige
[het kind] ,
geboren op [geboortedatum] 2016 in de gemeente [geboorteplaats] ,
vertegenwoordigd door mr. B.G. Kooi, kantoorhoudende te Dokkum,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over deze minderjarige.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 15 september 2020,
- de beschikking van 25 november 2020, waarin mr. Kooi als bijzondere curator over [het kind] is benoemd,
- het verslag van de bijzondere curator, ingekomen op 27 januari 2021,
- het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 28 januari 2021,
- de brief met bijlagen van de man, ingekomen op 29 januari 2021,
- de brief van de vrouw van 4 februari 2021,
- de brief van de man van 26 februari 2021,
- de brief van de man van 4 maart 2021,
- de brief van de vrouw van 4 maart 2021.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 8 februari 2021 in aanwezigheid van:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- mr. B.G. Kooi als bijzondere curator,
- namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK): mevrouw M. de Graaf (via een Skype-verbinding).
2. De feiten
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit hun relatie is geboren [het kind] , geboren op [geboortedatum] 2016 in de gemeente [geboorteplaats] .

3.Het geschil

3.1.
De man verzoekt, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een bijzondere curator voor [het kind] te benoemen,
II. de toestemming voor de erkenning van [het kind] van de vrouw door de toestemming van de rechtbank te vervangen, zodat de man kan overgaan tot erkenning van [het kind] als zijn kind,
III. te bepalen dat [het kind] week op, week af van vrijdag 17.00 uur tot de daaropvolgende vrijdag 17.00 uur, althans één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 tot zondag 17.00 uur bij de man zal verblijven en dat [het kind] tijdens de helft van de erkende feestdagen en de schoolvakanties eveneens bij de man zal verblijven, welke verdeling in goed onderling overleg jaarlijks dient te worden vastgesteld,
IV. te bepalen dat de man en de vrouw gezamenlijk met het gezag over [het kind] zijn belast vanaf het moment dat de man het kind heeft erkend, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen ingangsdatum.
3.2.
De vrouw voert verweer, strekkende tot afwijzing van de verzoeken van de man, althans, subsidiair, het verzoek tot vervangende toestemming voor gezamenlijk gezag af te wijzen alsmede het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling/co-ouderschap af te wijzen, althans, meer subsidiair, te bepalen dat door de RvdK een onderzoek zal moeten worden ingesteld naar de omgang van de omgangsregeling alsmede de invulling van de omgangsregeling.

4.De beoordeling

vervangende toestemming erkenning
4.1.
Bij brieven van 4 maart 2021 hebben beide partijen de rechtbank laten weten dat zij de erkenning van [het kind] door de man zelf hebben geregeld, zodat de rechtbank daar geen beslissing meer op hoeft te nemen.
4.2.
Nu de man zijn verzoek op dit punt niet formeel heeft ingetrokken, zal de rechtbank zijn verzoek wegens gebrek aan belang afwijzen.
gezamenlijk gezag
4.3.
Ingevolge artikel 1:253c Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. De rechtbank wijst dit verzoek slechts af indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.4.
Het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. Een verzoek om gezamenlijk gezag dient daarom alleen te worden afgewezen als zich een van de gronden van het tweede lid van artikel 1:253c BW voordoen. De rechtbank zal het verzoek van de man om hem samen met de vrouw te belasten met het gezag over [het kind] toewijzen, omdat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin [het kind] klem of verloren zal raken als haar vader samen met haar moeder het gezag over haar uitoefent, of afwijzing van het verzoek van de man anderszins in het belang van [het kind] noodzakelijk is. Hiertoe overweegt de rechtbank dat partijen het weliswaar niet altijd met elkaar eens zijn, maar dat niet is gebleken dat dit leidt tot onoverkomelijke problemen rond [het kind] . Partijen hebben zich al aangemeld bij het KKE voor een hulpverleningstraject en zij hebben onderling samen de erkenning van [het kind] door de man weten te regelen. Gezamenlijk gezag zorgt tevens voor een gelijkwaardige positie ten opzichte van elkaar in het KKE traject.
4.5.
Het argument van de vrouw dat de man zich in het verleden nimmer met de opvoeding ‘of wat dan ook’ (zoals de vrouw dat noemt in haar verweerschrift) maakt dit niet anders, indien dit argument al juist zou zijn. Gezag is immers niet een gunst dat een ouder moet verdienen door zich eerst actief met de opvoeding te bemoeien: gezag hebben is een recht dat in beginsel ieder ouder toekomt. De rechtbank geeft de man daarbij wel mee dat hij als vader het gezag samen met de vrouw uitoefent, en niet zijn huidige partner.
4.6.
De man heeft verzocht het gezamenlijk gezag in te laten gaan op de dag waarop hij [het kind] heeft erkend, dan wel een latere datum. De rechtbank zal bepalen dat partijen met ingang van heden zijn belast met het gezamenlijk gezag over [het kind] .
zorgregeling
4.7.
Partijen hebben ter zitting aangegeven dat zij op de wachtlijst staan bij het KKE voor een hulpverleningstraject. De rechtbank ziet hierin aanleiding de beslissing op de zorgregeling voor de duur van zes maanden aan te houden in afwachting van het verloop van het traject bij het KKE. De rechtbank zal partijen opdragen na afloop van het traject de afsluitbrief van het KKE aan de rechtbank te zenden. Indien het traject niet tot een positieve uitkomst heeft geleid, zal de rechtbank zich nader beraden op de wenselijkheid van een onderzoek door de RvdK naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [het kind] .

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat partijen voortaan gezamenlijk zijn belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige [het kind] , voor zover hun bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
5.2.
wijst af het verzoek van de man voor zover dat ziet op de vervangende toestemming voor erkenning;
5.3.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator mr. B.G. Kooi, advocaat te Dokkum, voor deze procedure onder dankzegging als beëindigd;
5.4.
verwijst de zaak ten aanzien van de zorgregeling naar de zitting van
maandag 4 oktober 2021, voor een
pro formabehandeling;
5.5.
bepaalt dat partijen
uiterlijk maandag 4 oktober 2021schriftelijk dienen te berichten omtrent het verloop van het traject bij het KKE onder overlegging van de afsluitbrief van het KKE;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling aan.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 31 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 631