ECLI:NL:RBNNE:2021:1399

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
174433
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezag en contactregeling met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 april 2021 een beschikking gegeven inzake het gezag en de omgangsregeling van de minderjarige [het kind], geboren op [geboortedatum] 2018. De rechtbank heeft het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) overgenomen, waarbij werd geadviseerd om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [het kind]. De rechtbank oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat [het kind] klem of verloren raakt tussen de ouders, ondanks de kwetsbare communicatie tussen hen. De rechtbank benadrukt dat het in het belang van [het kind] is dat er sprake is van gezamenlijk gezag, wat de ouders in een gelijkwaardige positie plaatst.

Daarnaast heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij [het kind] elke woensdag van 11:00 uur tot 16:00 uur en eens per twee weken van zaterdag 09:00 uur tot en met zondag 17:00 uur bij de man verblijft. De rechtbank heeft echter het advies van de RvdK om de vakanties en feestdagen niet te verdelen, afgewezen en bepaald dat deze bij helfte verdeeld moeten worden. De rechtbank moedigt partijen aan om deel te nemen aan ouderschapsmediation, maar verwijst hen niet door, gezien het feit dat dit een eindbeschikking betreft.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/174433 / FA RK 20-962
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 7 april 2021
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. F.H. Gart, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. F. Hofstra, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt in de eerste plaats uit het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak, zoals bedoeld in artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering van 20 oktober 2020. In dat proces-verbaal is door de rechtbank een voorlopige omgangsregeling bepaald. Voorts heeft de rechtbank bij voornoemde uitspraak de RvdK opgedragen om onderzoek te verrichten naar de omgang en of gezamenlijk gezag in belang van [het kind] is.
1.2.
Nadien heeft de rechtbank kennisgenomen van:
- het rapport van de RvdK, binnengekomen bij de griffie op 4 februari 2021;
- een brief van de man, binnengekomen bij de griffie op 25 februari 2021;
- een brief van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 3 maart 2021.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Partijen zijn de ouders van [het kind] , geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] . De vrouw is belast met het ouderlijk gezag over [het kind] .

3.De verdere beoordeling

3.1.
In geschil is nog het gezag en de omgangsregeling betreffende [het kind] . De rechtbank acht zich voldoende geïnformeerd om tot een eindbeschikking te komen en ziet geen aanleiding om een nadere mondelinge behandeling te gelasten.
3.2.
Bij bericht van 25 februari 2021 heeft de man aangegeven zich te kunnen verenigen met het advies van de RvdK.
3.3.
Bij bericht van 3 maart 2021 heeft de vrouw aangegeven zich te kunnen verenigen met het advies van de RvdK voor wat betreft de omgangsregeling. Ten aanzien van het advies met betrekking tot het gezamenlijk ouderlijk gezag, kan de vrouw zich niet verenigen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de man op dit punt dient te worden afgewezen.
Gezag
3.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253c eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. In het tweede lid is bepaald dat, indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.5.
De RvdK adviseert de rechtbank het verzoek van de man om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [het kind] toe te wijzen. De RvdK is van mening dat het in het belang van [het kind] is dat er sprake is van gezamenlijk gezag en dat met de groei van het contact tussen [het kind] en de man een meer gelijkwaardige situatie tussen de ouders passend is. Vanuit die gelijkwaardigheid kunnen partijen bouwen aan een gezamenlijk ouderschap. De RvdK ziet op dit moment niet een onaanvaardbaar risico dat [het kind] klem en verloren is of dreigt te raken indien het verzoek wordt toegewezen. [het kind] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat, durft zich te uiten en heeft positief contact met beide ouders. In de communicatie tussen partijen ziet de RvdK nog groeimoeilijkheden. Positief is dat partijen hebben aangegeven open te staan voor mediationgesprekken bij het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding (verder: KKE). Bij de RvdK is bekend dat de vrouw geen voorstander is van gezamenlijk gezag en zij van mening is dat dit niet in het belang van [het kind] is. De RvdK heeft geen concrete aanwijzingen in het onderzoek verkregen die ondersteunen dat de man niet in het belang van [het kind] zou handelen.
3.6.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de RvdK met betrekking tot het gezag, in welk kader de RvdK een goed onderbouwd rapport heeft opgesteld. Daarbij overweegt de rechtbank dat in beginsel ieder ouder recht heeft op het gezag over zijn of haar kind, en dat een ouder dit gezag niet eerst moet verdienen. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen sprake is van problematiek die voortvloeit uit het feit dat zij ex-partner van elkaar zijn. De onderlinge communicatie tussen partijen is kwetsbaar en behoeft zeker nog verbetering, maar desondanks lukt het partijen om met behulp van hulpverlening (en specifiek met begeleiding van [naam hulpverlener] ) om de omgang vorm te geven en om tot afspraken te komen. Het valt partijen bovendien te prijzen dat zij de onderlinge communicatie willen verbeteren en dat zij positief tegenover ouderschapsmediation staan. De rechtbank is van oordeel dat gelet op vorenstaande geen sprake is van een situatie waarin de communicatieproblemen van partijen ertoe leiden dat [het kind] bij gezamenlijk gezagsuitoefening klem of verloren dreigt te raken. Ook is niet gebleken dat de man niet geschikt zou zijn tot uitoefening van het gezag over [het kind] of dat toewijzing van het verzoek anderszins niet in het belang van gelet [het kind] is. Weliswaar heeft de vrouw haar bezwaren kenbaar gemaakt, maar deze leggen onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen. Tot slot heeft voor de rechtbank meegespeeld dat - zoals ook door de RvdK is verwoord - het in het belang van [het kind] is dat er sprake is van gezamenlijk gezag, zodat er sprake is van een meer gelijkwaardige positie tussen de ouders.
Omgang
3.7.
De RvdK adviseert de rechtbank om een zorgregeling vast te stellen waarbij [het kind] elke woensdag van 11:00 uur tot 16:00 uur en een weekend per veertien dagen van zaterdag 09:00 uur tot en met zondag 17:00 uur bij de man verblijft. De RvdK adviseert om de woensdag te laten vervallen zodra [het kind] naar school gaat. De RvdK vindt het, gelet op de huidige regeling, een te grote overgang om nu advies uit te brengen over de (helft van de) vakanties. In de opinie van de RvdK dient er eerst zicht te komen op hoe de weekendregeling zich ontwikkelt, alvorens de vakanties vastgelegd kunnen worden.
3.8.
De rechtbank onderschrijft de conclusies en het advies van de RvdK met betrekking tot het vaststellen van de zorgregeling tussen [het kind] en de man. De rechtbank begrijpt dat de zorgregeling tussen [het kind] en de man sinds februari 2021 is uitgebreid en dat [het kind] nu elke woensdag en vrijdag van 11:00 uur tot 16:00 uur bij de man verblijft. [het kind] heeft daardoor al enige tijd kunnen wennen aan het uitgebreidere contact in de woonomgeving van de man. De rechtbank acht het in het belang van [het kind] dat de regeling thans verder uitgebreid wordt en dat [het kind] eens in de twee weken bij de man zal overnachten. Dit biedt [het kind] de gelegenheid om de dagelijkse rituelen rondom bijvoorbeeld het avondeten, het naar bed gaan en het opstaan in de ochtend, met zijn vader te beleven. Er is de rechtbank niet gebleken van contra-indicaties die aan een dergelijke uitbreiding in de weg staan. De rechtbank zal conform het advies van de RvdK bepalen dat hiermee de omgang op vrijdag komt te vervallen. Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat wanneer [het kind] naar de basisschool zal gaan de omgang op woensdag komt te vervallen.
3.9.
De rechtbank volgt niet het advies van de RvdK met betrekking tot de verdeling van de vakanties en feestdagen. Bij een dergelijke uitgebreide zorgregeling past naar oordeel van de rechtbank ook een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte.
3.10.
Tot slot merkt de rechtbank nog het volgende op. De RvdK heeft de rechtbank verzocht om partijen door te verwijzen naar het KKE voor ouderschapsmediation. De rechtbank zal en kan gezien het gegeven dat dit een eindbeschikking betreft, partijen niet doorverwijzen naar het KKE. Dit neemt niet weg dat de rechtbank het toejuicht dat partijen alsnog deel gaan nemen aan het KKE en dat zij daarvoor op eigen initiatief een doorverwijzing regelen bij hun huisarts. Partijen moeten dus zelf contact opnemen met hun eigen huisarts om een doorverwijzing te regelen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat partijen voortaan gezamenlijk zijn belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige [het kind] geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] , voor zover hun bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
4.2.
bepaalt voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen [het kind] en de man als volgt:
[het kind] verblijft elke woensdag van 11:00 uur tot 16:00 uur en eens per twee weken van zaterdag 09:00 uur tot en met zondag 17:00 uur bij de man, waarbij de woensdag vervalt zodra [het kind] naar de basisschool zal gaan. De schoolvakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 7 april 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden