ECLI:NL:RBNNE:2021:1340

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C/18/193310 / HA ZA 19-144
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op legitieme portie en tijdigheid van verklaring in nalatenschapskwestie

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, stond de aanspraak van [naam 1] op zijn legitieme portie in de nalatenschap van zijn moeder centraal. De erflaatster, die op 10 oktober 2008 overleed, had in haar testament [naam 2] als enige erfgenaam benoemd en [naam 1] onterfd. De rechtbank diende te beoordelen of de verklaring van [naam 1] dat hij zijn legitieme portie wenste te ontvangen tijdig was gedaan, wat volgens artikel 4:85 BW uiterlijk vijf jaar na het overlijden van de erflaatster moest gebeuren. De rechtbank concludeerde dat niet was komen vast te staan dat deze verklaring tijdig was uitgebracht, waardoor de aanspraak van [naam 1] op zijn legitieme portie verviel.

Daarnaast werd de rol van [gedaagde 1], die als beschermingsbewindvoerder had gefunctioneerd, onder de loep genomen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 1] niet had aangetoond dat hij tijdig een verklaring had gedaan aan [naam 2], de erfgenaam. De vordering van [eiseres] q.q. tot betaling van de legitieme portie en de successierechten werd afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank benadrukte dat het aan [eiseres] q.q. was om zijn zaak deugdelijk te presenteren en dat de vordering volledig werd afgewezen, met veroordeling van [eiseres] q.q. in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/193310 / HA ZA 19-144
Vonnis van 14 april 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] .,
in de hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van
[naam 1],
hierna te noemen:
[eiseres] q.q.,
gevestigd te Veendam,
eiseres,
advocaat mr. H.Q.N. Renon te Assen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Oostwold,
2.
[gedaagde 2],
in de hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van
[naam 2],
hierna te noemen:
[gedaagde 2] q.q.,
wonende te Scheemda,
gedaagden,
advocaat mr. G.B. de Jong te Hoogezand.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 september 2020;
  • de (tweede) conclusie van repliek van [naam 1] ;
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] is met het syndroom van Down geboren. [gedaagde 1] is van 2 april 2009 tot 2 januari 2012 zijn beschermingsbewindvoerder geweest. Hij is opgevolgd door de heer [eiseres] , werkzaam bij [eiseres] . [eiseres] q.q. is sinds 13 december 2016 zijn bewindvoerder.
2.2.
[naam 2] staat sinds enige tijd ook onder beschermingsbewind. [gedaagde 2] q.q. is zijn bewindvoerder.
2.3.
Deze zaak heeft betrekking op de nalatenschap van [gedaagde 2] (erflaatster), die op 10 oktober 2008 is overleden. Erflaatster is de moeder van [naam 1] en [naam 2] , die halfbroers zijn. [gedaagde 1] is de broer van erflaatster.
2.4.
Erflaatster heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt. Erflaatster heeft [naam 2] tot haar enige erfgenaam benoemd en zij heeft [naam 1] en haar dochter [naam 3] onterfd. Erflaatster heeft voorts een testamentair bewind ingesteld over de aan [naam 2] nagelaten/vermaakte goederen. [gedaagde 1] is tot testamentair bewindvoerder benoemd.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] q.q. vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden te veroordelen tot afgifte van de legitieme portie van [naam 1] , verhoogd met de door hem betaalde successierechten, zijnde een totaalbedrag van € 127,102,00, te vermeerderen met rente en de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde 2] q.q. en (na verstekzuivering) [gedaagde 1] voeren ieder voor zich verweer, met conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

De aanspraak van [naam 1] op de legitieme portie

4.1.
Deze zaak draait om de legitieme portie van [naam 1] in de nalatenschap van zijn moeder. [naam 1] heeft als legitimaris een vordering in geld op de gezamenlijke erfgenamen verkregen, maar de mogelijkheid om daar aanspraak op te maken vervalt wanneer zijn wettelijke vertegenwoordiger niet uiterlijk vijf jaren na het overlijden van erflaatster heeft verklaard dat hij zijn legitieme portie wenst te ontvangen (artikel 4:85 BW). Erflaatster is op 10 oktober 2008 overleden, zodat de verklaring uiterlijk op 10 oktober 2013 moet zijn gedaan.
4.2.
[eiseres] q.q. verwijst naar een beschikking van 8 november 2010 waarin de rechtbank het verzoek van [gedaagde 1] om namens [naam 1] te mogen berusten in de onterving, heeft afgewezen. Vanaf dat moment heeft [gedaagde 1] , als toenmalige (beschermings)bewindvoerder van [naam 1] , zich van zijn taak gekweten door een beroep op de legitieme te doen. Dat moest hij formeel bij zichzelf doen, omdat hij ook de (testamentaire) bewindvoerder over de nalatenschap bij [naam 2] was, aldus nog steeds [eiseres] q.q. De rechtbank kan [eiseres] q.q. hier niet in volgen. De verklaring dat [naam 1] zijn legitieme portie wenst te ontvangen, kon alleen worden gericht aan [naam 2] , die toen zelf nog niet onder beschermingsbewind stond. Het
testamentairebewind dat erflaatster in het leven heeft geroepen, heeft alleen betrekking op de aan [naam 2] nagelaten/ vermaakte goederen. Dát bewind geeft [gedaagde 1] geen bevoegdheden in het kader van de vereffening van de nalatenschap van erflaatster, zoals het in ontvangst nemen van een verklaring van een legitimaris. [gedaagde 1] is bovendien niet (tevens) tot executeur in die nalatenschap benoemd. Dat [gedaagde 1] op of na 8 november 2010 een verklaring aan [naam 2] heeft gedaan, is gesteld noch gebleken.
4.3.
[eiseres] q.q. verwijst verder naar een e-mail van 26 juni 2015 van [naam 2] aan [eiseres] q.q. waarin staat “
Van de notaris kreeg ik het verzoek om contact met u op te nemen m.b.t. de legitieme portie van mijn broer (…). Het lijkt ons daarom ook verstandig om afspraken te maken over hoe de legitieme portie betaald gaat worden.” De rechtbank constateert dat de e-mail dateert van ruim na de vijfjaarstermijn en dat uit de inhoud daarvan niet valt op te maken wanneer [naam 2] de verklaring heeft ontvangen dat [naam 1] aanspraak maakt op zijn legitieme portie.
4.4.
[eiseres] q.q. verwijst tot slot in randnummer 5 van de dagvaarding naar een beschikking van 5 februari 2016, waarin de rechtbank aan de heer [eiseres] als opvolgend bewindvoerder machtiging heeft verleend voor het vaststellen van de legitieme portie conform de aangehechte bijlage. De rechtbank constateert dat het óók hier stukken van na de vijfjaarstermijn betreft, waaruit over het moment van het doen van de verklaring niets valt op te maken.
4.5.
De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat de verklaring omtrent de legitieme portie tijdig is uitgebracht, zodat de aanspraak van [naam 1] daarop is komen te vervallen. De vordering tot betaling van het daarmee gemoeid zijnde bedrag van € 115.000,00 zal daarom worden afgewezen, voor zover deze zich tegen [gedaagde 2] q.q. richt.
4.6.
[eiseres] q.q. heeft de vordering ter zake van de successierechten feitelijk en/of juridisch totaal niet onderbouwd. Het is niet aan de rechtbank om te raden welke stellingen [eiseres] q.q. bedoeld heeft in te nemen en welke feiten daarbij ondersteuning kunnen leveren. De vordering tot betaling van het daarmee gemoeid zijnde bedrag van € 12.102,00 zal dan ook worden afgewezen, voor zover deze zich tegen [gedaagde 2] q.q. richt.
De rol van [gedaagde 1]
4.7.
[gedaagde 1] is geen erfgenaam van erflaatster. [eiseres] q.q. heeft hem gedagvaard in hoedanigheid van “executeur-testamentair”. In de conclusie van repliek heeft [eiseres] q.q. verklaard dat er sprake is van een fout en dat zij bedoeld had om [gedaagde 1] pro se te dagvaarden. Zij verzoekt de rechtbank daarom de hoedanigheid in die zin te wijzigen, ter voorkoming van een nieuw aanhangig te maken procedure. Daarbij heeft zij ook de grondslag van de vordering tegen [gedaagde 1] gewijzigd in kort gezegd onrechtmatige daad.
4.8.
De rechtbank overweegt dat wanneer iemand in een bepaalde hoedanigheid is gedagvaard, het niet zomaar mogelijk is om dit te wijzigen en in het verlengde daarvan de grondslag te wijzigen. De eisen van goede procesorde kunnen daaraan in de weg staan. [gedaagde 1] heeft nooit de hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van erflaatster gehad. Dat moet partijen van meet af aan duidelijk zijn geweest, maar in elk geval na kennisneming van het testament en de verklaring van erfrecht die bij de dagvaarding gevoegd waren. In de dagvaarding staat ook niet dat [gedaagde 1] gedagvaard is vanwege de exclusieve procesbevoegdheid die de wet aan een executeur toekent, maar omdat hij op meerdere manieren betrokken is bij de nalatenschap van erflaatster én die van hun eigen moeder die op 31 oktober 2008 was overleden. De wijziging van de grondslag ligt in het verlengde van de (summiere) stellingen die [eiseres] q.q. in de dagvaarding daarover opgenomen heeft. De rechtbank is van oordeel dat de vergissing in de aanduiding van de hoedanigheid van [gedaagde 1] kenbaar was en dat hij verder niet (onredelijk) is benadeeld of in zijn verdediging is geschaad. [gedaagde 1] heeft zich in zijn conclusie van dupliek immers ook inhoudelijk verweerd tegen de verwijten die hem worden gemaakt. De rechtbank staat zowel de verzochte rectificatie als de wijziging van de gronden van de vordering dan ook toe.
4.9.
[gedaagde 1] heeft overigens wel gelijk als hij stelt dat [eiseres] q.q. na de wijziging van de grondslag op verschillende gedachten hinkt. De rechtbank vermag niet in te zien op welke wijze [gedaagde 1] misbruik zou hebben gemaakt van zijn “
voortijdige bevoegdheid als executeur in de nalatenschap van zijn vader en daarna van zijn gelijktijdige hoedanigheden van (1) erfgenaam van zijn vader, feitelijk mede van zijn moeder, (2) gevolmachtigde in de nalatenschap van zijn beide ouders, (3) testamentair bewindvoerder in de nalatenschap van zijn zuster ten behoeve van zijn neef [naam 2] , (4) en bewindvoerder van [naam 1] zelf”, zoals [eiseres] q.q. in randnummer 4 van de (tweede) conclusie van repliek schrijft. Ook ontgaat het de rechtbank volledig welk verband er tussen dit gestelde misbruik enerzijds en de schade die gelijkgesteld is aan de legitieme portie en de successierechten anderzijds. Het is aan [eiseres] q.q. om zijn zaak deugdelijk aan de rechtbank te presenteren. Daar waar hij dat niet doet, zal de rechtbank niet de moeite (hoeven) doen om zich daar verder in te verdiepen.
4.10.
Van alle verschillende gedachten ziet de rechtbank er maar eentje van betekenis. Dat is het verwijt dat [gedaagde 1] zijn taak als beschermingsbewindvoerder van [naam 1] onbehoorlijk heeft vervuld, doordat hij niet tijdig aanspraak heeft gemaakt op de legitieme portie. [gedaagde 1] betwist dat hij ervoor gezorgd heeft dat [naam 1] geen geld zou kunnen en/of mogen ontvangen. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. [gedaagde 1] is bewindvoerder geweest van 2 april 2009 tot 2 januari 2012 en het is inderdaad niet gebleken dat hij in die periode een verklaring aan [naam 2] heeft gedaan (vergelijk de slotzin van rov. 4.2). Wat [eiseres] q.q. echter miskent, is dat de vijfjaarstermijn nog niet verstreken was toen [gedaagde 1] als bewindvoerder werd ontslagen en in zijn plaats de heer [eiseres] , werkzaam voor [eiseres] , tot zijn opvolger is benoemd. Die vijfjaarstermijn verstreek ruim anderhalf jaar later, op 10 oktober 2013. Daarmee heeft [eiseres] q.q. zowel het verwijt aan het adres van [gedaagde 1] als het verband tussen de taakvervulling en het ontstaan van de schade onvoldoende onderbouwd. De vordering tot betaling van het daarmee gemoeid zijnde schadebedrag van € 127.102,00 zal daarom worden afgewezen, voor zover deze zich tegen [gedaagde 1] richt. Het door [gedaagde 1] in zijn conclusie van dupliek gevoerde verjaringsverweer behoeft gelet hierop geen bespreking.
4.11.
De slotsom is dat de vordering volledig zal worden afgewezen. [eiseres] q.q. zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] q.q. hebben zich weliswaar door dezelfde advocaat laten bijstaan, maar zij hebben los van elkaar verweer gevoerd. Het salaris advocaat wordt voor elk begroot op € 3.540,00 (2 punten × tarief € 1.770,00). Aan [gedaagde 2] q.q. (die procedeert op toevoegingsbasis) is € 81,00 aan griffierecht in rekening gebracht en aan [gedaagde 1] € 1.518,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] q.q. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] q.q. tot op heden begroot op € 3.621,00 en aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 5.058,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2021.
c750