ECLI:NL:RBNNE:2021:132

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
18/920006-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen in Emmen

Op 21 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 27 januari 2018 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen in een grillroom in Emmen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij een vechtpartij die ontstond na een woordenwisseling met een andere groep. De verdachte werd bij verstek veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 60 uren. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie, zoals door de officier van justitie werd betoogd. De rechtbank stelde vast dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld, maar sprak hem vrij van het gebruik van voorwerpen zoals stoelen en servies. De rechtbank weegt de ernst van het geweld en de gevolgen voor de slachtoffers mee in de strafmaat. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat onvoldoende onderbouwd was dat de schade het directe gevolg was van het bewezen verklaarde geweld. De rechtbank paste de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toe en legde de verdachte een taakstraf op, met een proeftijd van één jaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920006-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 januari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 januari 2021.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 januari 2018 te en in de gemeente Emmen openlijk, te weten in [benadeelde partij] aan/nabij de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of zichtbaar vanaf een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd
- tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- tegen de inboedel/het interieur van die [benadeelde partij] ,
door
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] te stompen en/of te slaan en/of
- met een of meer stoelen en/of een of meer stukken servies te slaan en/of te gooien tegen en/of naar [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of
- een of meer stoelen en/of een of meer stukken servies en/of een lamp van die [benadeelde partij] kapot te maken en/of te beschadigen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde geweld tegen de in de tenlastelegging genoemde goederen van [benadeelde partij] dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het procesdossier niet valt op te maken dat verdachte met stoelen, tafels of servies heeft gegooid of geslagen. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] openlijk geweld zou hebben gepleegd, zodat verdachte ook van dat gedeelte van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Wel kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] . Gelet op de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden heeft verdachte opzet gehad op de gepleegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd. De officier stelt zich voorts op het standpunt dat verdachte dit geweld uitoefende om zijn vriend te verdedigen en geen andere keuze had, zodat ontslag van rechtsvervolging op zijn plaats is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat uit de inhoud van het dossier niet is gebleken dat verdachte door de politie als verdachte is gehoord. Verdachte is daarom ook niet op zijn zwijgrecht gewezen en verdachte heeft evenmin de mogelijkheid gehad om gebruik te maken van rechtsbijstand. Het feit dat kennelijk niet is geprobeerd om verdachte te horen als verdachte, terwijl daarvoor wel aanleiding was en hij wel als zodanig is aangemerkt, ziet de rechtbank als een omissie in het voorbereidend onderzoek. Als gevolg van deze omissie kan naar het oordeel van de rechtbank de aangifte van verdachte, zoals hij die op 30 januari 2018 heeft gedaan, niet voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 februari 2018, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018092093 d.d. 16 april 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op zaterdag 27 januari 2018 was ik in [benadeelde partij] aan de [straatnaam] in Emmen. Ik zag drie jongens die voor ons zaten. [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) waren hier ook en waren met elkaar in gesprek. In dit gesprek gebruikte [slachtoffer 1] het woord kanker. Ik zag ineens een vork door de lucht vliegen en tegen het achterhoofd van [slachtoffer 1] kwam. Ik weet niet wie de vork gooide maar ik denk dat dit gebeurde door iemand van de drie jongens die voor ons zaten. Ik zag dat [slachtoffer 1] uit reactie opsprong. Ik hoorde hem zeggen: "Wat is het probleem." [slachtoffer 1] bleef nog staan bij zijn stoel. Ik zag toen dat de kalende man ter hoogte van de tafel stond welke tussen ons in stond. Hij stond aan de zijde van de muur. Vanuit de ingang bekeken, de linkermuur.
Ik zag toen dat de kalende man dreigend op [slachtoffer 1] af kwam lopen. Ik vond dit dreigend omdat de man zijn armen verder opzij hield en zijn borstkas groter probeerde te houden. Hij maakt zich breder. Ik probeerde de ruzie tussen [slachtoffer 1] en de kalende man te sussen. Ik zag dat de kalende man mij toen aankeek. Ik zag dat hij met zijn rechterhand mijn hand wegsloeg. Ik zag dat hij vervolgens direct daarna met de rechterhand [slachtoffer 1] een klap in het
gezicht gaf. Ik zag dat dat kalende man dit met zijn rechterhand deed welke hij tot vuist had gebald. Ik zag dat deze slag wel met kracht aan kwam in het gezicht van [slachtoffer 1] . Volgens mij aan de rechterzijde van het gezicht van [slachtoffer 1] . Ik zag dat [slachtoffer 1] hierdoor door zijn knieën knikte en zijn bovenlichaam wat naar boven bewoog. Ik zag dat [slachtoffer 1] nog wel kon blijven staan. Ik dacht eerst dat hij zou gaan vallen door de klap. Ik wilde op dat moment nog ze uit elkaar trekken. Ik zag dat de kalende man [slachtoffer 1] nog probeerde om naar de grond te trekken. Ik had mijn bovenlichaam helemaal over de tafel heen gebogen. Ik voelde en zag dat de kalende man (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ) mij op dat moment boven op mijn schedel sloeg. Ik kon op dat moment niet terug slaan. Ik duwde mij vervolgens weer half omhoog en zie dan dat rechts naast mij een lange jongen (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ) staat. Ik voel en zie dan ineens dat deze lange jongen mij vol op mijn hoofd slaat. Ik voelde dat hij mij 3 keer achter elkaar achter mijn rechteroor sloeg. Ik voelde dat dit hard aankwam. Ik voelde dat dit gelijk pijn deed. De klap van de kalende man veroorzaakte minder pijn. Alleen terwijl de kalende man mij sloeg zat er misschien een seconde tussen dat de lange man mij sloeg. Ik lag nog half met mijn bovenlichaam over de tafel en ging door de klappen naar links. Ik maakt hierdoor een stap naar links. Ik sta dan helemaal rechtop en draai met mijn gezicht en lichaam in de richting van de lange man. Ik zag dat hij een kop groter was dan ik ben. Ik heb hem toen uit zelfverdediging teruggeslagen. Ik raak dus in gevecht met die lange jongen. Ik voelde vervolgens ineens dat ik meerdere keren achter op mijn hoofd werd geraakt. Ik weet niet door wat. Ik voelde hierdoor gelijk pijn. Ik stopte zelf met vechten met de lange jongen. Ik keek achterom en zag dat de kalende man achter mij stond. Direct daarna kwam ik in worsteling met de lange man. Wij bleven elkaar duwen en trekken. Ineens voelde en zag ik dat de lange jongen mij sloeg met gebalde vuist. Ik zag dat hij steeds met zijn rechterhand sloeg. Ik voelde dat hij mij nu aan de linkerzijde van mijn hoofd raakte. Ook door deze klappen voelde ik pijn aan mijn hoofd. Toen ik bij de deur aankwam zag ik dat [slachtoffer 1] , die al buiten stond, een stoel pakte met beide handen. Toen ik [slachtoffer 1] zag deed ik mijn knie omhoog deed en riep: "Niet gooien". Ik dacht dat hij de stoel naar binnen wilde gooien. Ik zag dat [slachtoffer 1] de stoel weer neerlegde. Ik draaide mijn hoofd toen naar achteren en op dat zelfde moment voelde ik een hele harde klap op mijn hoofd. Deze klap deed behoorlijk pijn. Ik zakte ook half weg door deze klap en viel voorover op mijn knieën. Ik zag toen ik mijn hoofd omdraaide dat het een forse man (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ) was. Deze hoorde ook bij de drie jongens. U vraagt mij of letsel heb of zichtbaar letsel. Ik had meerdere bulten op mijn hoofd. Deze zijn nu weg. Ik voelde ongeveer 2 à 3 dagen wel steeds pijn aan mijn achterhoofd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 februari 2018, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[medeverdachte 1] :
Ik was afgelopen zaterdagochtend na het stappen met twee vrienden, [medeverdachte 2] en [verdachte] naar [benadeelde partij] gegaan in Emmen. Toen wij in [benadeelde partij] kwamen zat er direct links om de hoek een groep personen. Ik ken deze jongens niet. Het was een groep van ongeveer 7 personen. De groep van ongeveer 7 man was bij onze binnenkomst al behoorlijk luidruchtig, ze waren met elkaar aan het grappen maar op een vrij harde toon. Wel hoorde je om een aantal zinnen al dan niet in elke zin, het woord "kanker" geroepen.
[medeverdachte 2] , welke rechts van mij zat, naast [verdachte] , begon zich behoorlijk te ergeren aan
de groep. Dit merkte ik omdat hij meerdere keren zwaar begon te zuchten. Daarna volgde [medeverdachte 2] meerdere keren met een verzoek om te stoppen naar de groep. Volgens mij vroeg hij dat 2 keer. Dit vroeg hij dat door te zeggen: "Hé, hou daar eens mee op." of woorden van gelijke strekking. Hiermee doelde [medeverdachte 2] op het herhaaldelijk geroep van het woord "Kanker." De groep reageerde op [medeverdachte 2] met zinnen als: "Waar bemoei jij je mee kankerlijer." En uitspraken van gelijke strekking. Toen de groep niet ophield gooide [medeverdachte 2] een vork richting de groep. Het ging toen allemaal heel snel en ik kon er niet tegen knipogen.
Toen [medeverdachte 2] de vork had gegooid, stond direct de hele groep op.
De groep keerde zich tegen ons en sloot ons als het ware in. [medeverdachte 2] ging ook staan.
Wij werden toen direct uitgescholden en de sfeer was erg dreigend. [medeverdachte 2] werd door l jongen aangevallen. Ook werd [medeverdachte 2] door een jongen, welke voor mij stond gepakt. Deze jongen dook als het ware in de breedte over de tafel richting [medeverdachte 2] . Ik trok deze jongen toen van de tafel om [medeverdachte 2] te beschermen. De jongen in het rode shirt/trui/vest keerde zich vervolgens tegen mij. Ik kreeg meerdere, met links en rechts gegeven vuistslagen in mijn gezicht. Door de kracht van deze klappen ben ik een aantal seconden weggeweest.
Toen ik weer bij kwam heb ik mijn hoofd proberen te beschermen. Ik stond als het ware
in de dekking. Ik weet niet hoe, maar ineens hield dit geweld tegen mij op.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 februari 2018, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 27 januari 2018 gingen wij, [slachtoffer 2] en ik naar [benadeelde partij] aan de [straatnaam] te Emmen. Wij kwamen binnen in [benadeelde partij] , en kwamen daar bekenden tegen. Aan een andere tafel voor in de zaak zat een andere groep jongens, volgens mij vier man. Wij gingen zitten praten en grappen. Dit was deels in buitenlandse taal, wat wij wel vaker tegen elkaar doen. Ik reageerde op een verhaal dat iemand aan tafel verteld met het woord "Kankerziek". Ineens voelde ik iets hards tegen mijn achterhoofd aan komen, wat daarna op de grond viel. Ik keek en zag dat er een vork op de grond viel, en besefte dat deze tegen mijn achterhoofd aan gegooid was. Ik stond op en ging naast mijn stoel staan. Ik zag dat de jongen met wie ik een bekgevecht had, naar mij toe kwam lopen. Deze jongen was een kop groter dan ik, had een vrij breed en stevig postuur, hij droeg een zwart/ grijze trui en ik denk dat hij ongeveer dertig jaar oud was. Ik zag dat de jongen met de zwart/ grijze trui dichter bij mij kwam en met zijn rechterhand een vuist maakte en daarmee uithaalde in mijn richting. Ik zag dat zijn vuist richting mijn gezicht ging en voelde vervolgens een harde klap tegen de linkerkant van mijn onderkaak. Ik voelde een pijnscheut door mijn kaak gaan. Ik viel door deze klap op de grond, over een stoel heen. [slachtoffer 3] sprong tussen mij en die jongen met de zwart/ grijze trui. Ik zag dat deze jongen [slachtoffer 3] achter op zijn hoofd sloeg met zijn vuist. Een andere jongen uit de andere groep kwam er ook bij, hij droeg een zwart T-shirt (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ). Dit was een langere, stevige jongen en had donkerbruin haar. Ik zag dat hij [slachtoffer 3] twee keer met vuist sloeg aan de rechterkant van zijn gezicht. Terwijl ik op de grond lag, kwam een jongen naar mij toe, die eerder de vork had gegooid. Hij droeg een baard, hij droeg een grijs T-shirt, hij was de dikste van de hele groep. Hij kwam naast mij op een knie zitten en begon op mij in te slaan met zijn rechterhand, gebald tot vuist. Ik lag tussen een tafeltje en de muur en ik kon geen kant op. Ik zag en voelde dat hij op mijn gezicht sloeg, hij heeft mij een paar keer geraakt op mijn neus en boven op mijn hoofd. Ik probeerde weg te komen en op te staan, maar de jongen sloeg gewoon door. Ik zag dat [slachtoffer 2] naar mij toe kwam en de jongen die mij aan het slaan was, op zijn gezicht sloeg, waardoor ik weg kon komen. Ik ben op gaan staan en heb mij uit boosheid op die jongen gericht die mij net had geslagen terwijl ik op de grond lag. Ik gaf hem twee stoten op zijn voorhoofd met mijn linkervuist. Die jongen met de zwart/ grijze trui kwam vervolgens op mij af en pakte mij bij mijn capuchon en schopte vervolgens tegen mijn benen aan. Ik kwam
hierdoor ten val over een aantal stoelen. Ten gevolge van het geweld dat op mij is uitgeoefend, heb ik hoofdpijn gekregen, direct na het incident, tot een paar dagen daarna. Ook heb ik nog een week last gehad van mijn kaak.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 februari 2018, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik zag dat er op dat moment drie Nederlandse jongens aan een tafel aan de zijkant in de grillroom zaten. Ik noem deze jongens 'jongen 1', 'jongen 2' en 'jongen 3' (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ). Toen de ruzie met deze jongens begon, stond ik achter de bar. Ik wist niet waar de ruzie over ging. Ik zag dat zij ruzie kregen met een jongen die aan de andere kant van de grillroom aan tafel zat. Ik zal hem op de plattegrond tekenen en 'jongen 4' noemen ter verduidelijking. Verder begon er zich nog een andere jongen mee te bemoeien die bij jongen 4 aan tafel zat, ik noem hem ter verduidelijking 'jongen 5'. Ik zag dat jongen 5 richting jongen 1 liep. Ik hoorde hen onderling praten en zag dat jongen l plotseling jongen 5 sloeg. Ik zag dat jongen l met zijn rechter hand, met een platte hand, jongen 5 op zijn linkerwang in zijn gezicht raakte. Ik zag dat dit met kracht ging. Ik zag dat jongen 5 door de klap iets naar achter bewoog. Ik zag dat jongen l en 2 tegen jongen 5 begonnen te vechten. Ik zag dat jongen l, 2 en 5 alle drie met kracht sloegen en trapten.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2018, opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 31 januari 2018 was ik, verbalisant [verbalisant] belast met het uitkijken en beschrijven van beelden waarop een mishandeling, vechtpartij te zien is welke afspeelt op zaterdag 27 januari 2018. In dit verbaal spreek ik, [verbalisant] over de volgende personen:
Persoon l
-Manspersoon met donker haar, zijkanten opgeschoren en bovenop gedekt,
-rood vest met witte letters
-Blauwe jeans met witte strepen aan de zijkant.
Het is mij. [verbalisant] bekend dat het rode vest welke persoon l draagt afkomstig is van het [naam school] , opleiding [naam opleiding] . Ik, [verbalisant] zie op enig moment het logo van [naam school] op de borst van het vest en de tekst [naam opleiding] op de rug van het vest.
Persoon 2
-Manspersoon met Zwart t-shirt met rode accenten aan de onderzijde.
-Blauwe jeans, deze persoon blijkt later aangever R [medeverdachte 1] .
Persoon 3
-Manspersoon met donkerblauwe trui met wit vlak op de borst
-Blauwe jeans, deze persoon blijkt later aangever [verdachte] .
Persoon 4
-Manspersoon met donkerkleurig haar en volledig in zwart gekleed
Persoon 5
-Manspersoon met een grijs T-shirt aan en blauwe jeans
Persoon 6
-Manspersoon met zwarte broek aan zwarte jas met daaronder een grijs shirt. Tattoo op
linker onderarm.
Het filmpje begint en direct zie ik, [verbalisant] , dat er meerdere personen met elkaar aan het vechten zijn met elkaar. Van links naar rechts zie ik een manspersoon staan volledig in het zwart gekleed met donker haar welke in een vechthouding staat. Rechts van hem zie ik 2 benen in een zwarte broek boven de tafel uitsteken Rechts van deze benen zie ik persoon 3 (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ) staan. Tegenover persoon 3 ligt persoon l voorover gebogen over de tafel.
Ik zie vervolgens dat persoon l, 2 vuistslagen in het gezicht krijgt van persoon 2.
Daarna zie ik dat persoon 2 naar achter stapt en dat persoon l, persoon 2 aanvalt. Ik
zie dat persoon l een vuistslag in het gezicht van persoon 2 geeft. Vervolgens komen persoon l en 2 op de voorgrond van het filmpje. Op de achtergrond zie ik persoon 4,5 en 6 elkaar meerdere klappen uitdelen. Daarna probeert persoon 2, persoon l weg te duwen. Ik zie dat dit niet lukt. Vervolgens geeft persoon l, persoon 2 nogmaals een vuistslag echter nu met zijn
rechter vuist in het gezicht van persoon 2. Daarop volgt nog een vuistslag richting
het gezicht van persoon 2 echter wordt die slag gemist. Door de tweede klap van persoon komt persoon 2 ten val. Als persoon 2 dan voorover gebogen ligt op tafel zie ik dat persoon l nog 2 vuistslagen in het gezicht raakt van persoon 2. Persoon 2 staat dan weer op en krijgt dan nogmaals twee vuistslagen in zijn gezicht. Dan komt persoon 3 in de rug van persoon l. Persoon 3 geeft persoon l dan nog 4 vuistslagen op de rug, achterzijde schouder.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2018, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 31 januari 2018 was ik, verbalisant [verbalisant] belast met het uitkijken en beschrijven van beelden waarop een mishandeling, vechtpartij te zien is welke afspeelt op zaterdag 27 januari 2018. Op de beelden welke ik beschrijf spreek ik over personen welke ik een nummer heb
gegeven. De omschrijving van deze personen heb ik vernoemd in proces verbaal 2018023169-14. Als het filmpje start zie ik:
Persoon 4 staat helemaal links in beeld. Hij staat in een gevechtshouding tegenover
persoon 5. Voor persoon 4 en 5 staat persoon 3 (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ). Na een aantal seconden zie ik dat persoon 4, persoon 5 een vuistslag in het gezicht geeft met zijn linker vuist. Ik zie vervolgens dat persoon 5, persoon 4 van zich afdrukt.
Dan zie ik dat achter persoon 3, persoon 6 zich ook met de ruzie van persoon 4 en 5
bemoeit. Ik kon persoon 6 in de eerste instantie niet zien omdat persoon 3 op de voorgrond stond. Daaropvolgend zie ik dat persoon 6, persoon 5 aanvalt. Dit doet hij door twee vuistslagen uit te delen in het gezicht van persoon 5. Ik zie dat persoon 5 in elkaar kruipt door de klappen min of meer af te weren. Op het moment dat persoon 6, persoon 5 aanvalt zie ik dat links van hen persoon 4 naar achter stapt en met beide handen een stoel welke rechts, schuin voor hem staat op pakt. Hij pakt deze rugleuning en tilt deze als het ware met de poten naar voren op.
Op dat zelfde moment pakt persoon 3 persoon 6 aan de achterkant bij zijn jas en trekt hem van persoon 5 af. Als persoon 3 dit doet komt persoon 6 ten val.
Oordeel rechtbank:
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is vereist dat ten aanzien van meerdere personen wordt vastgesteld dat zij opzet hadden op het openlijke geweld en dat zij daaraan een significante of wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Tussen de verdachten moet bovendien sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking en ook zal moeten worden beoordeeld of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen het volgende vast.
Verdachte was op 27 januari 2018 samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aanwezig in de [benadeelde partij] in Emmen. [medeverdachte 2] stoorde zich daar aan het gedrag en het taalgebruik van de groep waar [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] deel van uitmaakten. [medeverdachte 2] verzocht de groep meerdere keren te stoppen met het roepen van het woord “kanker”, maar de groep gaf hier geen gehoor aan. Daarop is [medeverdachte 2] (nog) meer geïrriteerd geraakt en heeft hij een stuk vlees van zijn pizza en een vork in de richting van de groep gegooid. Deze vork raakte het achterhoofd van [slachtoffer 1] , waarna een (korte) woordenwisseling/scheldpartij ontstond en beide groepen tegenover elkaar kwamen te staan. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en de eigenaar van de grillroom blijk dat de eerste klap werd uitgedeeld door iemand uit de groep waar verdachte deel van uitmaakte. Vrijwel meteen daarop brak een grote vechtpartij uit tussen de groep van verdachte en zijn medeverdachten enerzijds en de groep van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] anderzijds, waarbij zij elkaar over en weer meermalen hebben geslagen en/of gestompt. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt voorts dat ook verdachte geweldshandelingen heeft verricht tegen in ieder geval [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] door hen te slaan en/of op de grond te trekken.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is geweest van een vechtpartij waarbij twee groepen in gevecht zijn geraakt met elkaar en waarbij over en weer geweld is toegepast. Verdachte heeft aan dit geweld een significante en wezenlijke bijdrage geleverd door zelf te stompen, te slaan en iemand naar de grond te trekken. Gelet op de onderlinge betrokkenheid en het gezamenlijke handelen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten zodat sprake is van het in vereniging plegen van openlijk geweld.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de geweldshandelingen van verdachte niet los kunnen worden gezien van de geweldshandelingen van de groep. Het betreft een complex van handelingen waarbij de handelingen van verdachte en de medeverdachten niet op zichzelf staan, zodat niet kan worden gesteld dat de handelingen van verdachte zich enkel op [slachtoffer 3] zouden hebben gericht. Verdachte heeft, door aldus te handelen, ook opzet heeft gehad op de overige door de groep gepleegde geweldshandelingen.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de in de tenlastelegging genoemde personen door hen te stompen en te slaan.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte, of de groep waar verdachte deel van uitmaakte, met stoelen en/of servies heeft geslagen en/of gegooid, zodat hij zal worden vrijgesproken van dit gedeelte van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 27 januari 2018 te en in de gemeente Emmen openlijk, te weten in [benadeelde partij] aan de [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] te stompen en te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Noodweer
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er sprake is geweest van een noodweersituatie in de zin van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen andermans lijf waartegen verdachte zich noodzakelijkwijs diende te verdedigen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte 1] door [slachtoffer 3] werd geslagen, dat [medeverdachte 1] zich hiertegen niet kon verdedigen, en dat verdachte hem daarom te hulp moest schieten. Verdachte zou daarbij proportioneel hebben gehandeld door [slachtoffer 3] te slaan met zijn vuisten. Ook was er volgens de officier van justitie geen andere mogelijkheid om zich aan de wederrechtelijke aanranding te kunnen onttrekken, zodat ook aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan.
Oordeel rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en van een handeling, geboden door de noodzakelijke verdediging daartegen.
De rechtbank is, zoals eerder overwogen, van oordeel dat de geweldshandelingen van verdachte niet los kunnen worden gezien van de overige geweldshandelingen van de groep. Het betreft een complex van handelingen waarbij de handelingen van verdachte en de medeverdachten niet op zichzelf staan. Dit geldt ook voor de gedragingen van [slachtoffer 3] . Immers, aan het slaan van [medeverdachte 1] door [slachtoffer 3] zijn ook andere geweldshandelingen voorafgegaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het slaan van [medeverdachte 1] door [slachtoffer 3] niet kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van een anders lijf, eerbaarheid of goed, zodat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen. De rechtbank overweegt daarbij mede dat de confrontatie in eerste instantie is gezocht vanuit de groep waar verdachte deel van uitmaakte en dat dit mede heeft geleid tot het ontstaan van de vechtpartij.
De rechtbank acht dit feit derhalve strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van het feit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 27 januari 2018 heeft verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen. Het optreden van verdachte heeft er aan bijgedragen dat er die nacht een grote vechtpartij in [benadeelde partij] te Emmen heeft plaatsgevonden, waarbij meerdere personen waren betrokken en als gevolg waarvan meerdere personen letsel hebben opgelopen. Daarmee heeft verdachte een inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Daarnaast heeft de uitbater van de grillroom door de vechtpartij in zijn zaak schade geleden. De rechtbank merkt op dat het hier gaat om geweld in het uitgaansleven, gepleegd tijdens de nachtelijke uren in een voor eenieder toegankelijke eetgelegenheid, waardoor de openbare orde is verstoord en maatschappelijke onrust en algemene gevoelens van onveiligheid zijn veroorzaakt.
De rechtbank heeft teven in aanmerking genomen dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich bepaald niet onbetuigd hebben gelaten bij het uitoefenen van geweld in de grillroom en verdachte als gevolg van de vechtpartij een slagaderlijke bloeding in zijn rechterarm heeft opgelopen. In die zin heeft verdachte fysiek behoorlijke gevolgen ervaren als gevolg van het tenlastegelegde. Ook overweegt de rechtbank dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij sinds het tenlastegelegde niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie of justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren met een proeftijd van één jaar passend en geboden. Met de proeftijd heeft verdachte een stok achter de deur die hem moet weerhouden van het gedrag dat hem in de vechtpartij heeft getrokken. Anderzijds wordt daarmee voldoende rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1.
[slachtoffer 2], tot een bedrag van € 2.060,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2.
[slachtoffer 1], tot een bedrag van € 350,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op het gevorderde ontslag van alle rechtsvervolging. Daarnaast heeft de officier van justitie aangevoerd dat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en het eigen aandeel van de benadeelde partijen in de vechtpartij aanzienlijk is geweest, zodat ook om die reden de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partijen schade hebben geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeschuld van de benadeelde partijen aan (het ontstaan van) de situatie die leidde tot het bewezenverklaarde door onder meer zelf ook tot forse geweldshandelingen over te gaan. Deze mate van eigen schuld is naar het oordeel van de rechtbank dermate groot dat de vorderingen zullen worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op één jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2]en
[slachtoffer 1]af.
Bepaalt dat deze benadeelde partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. J.G. de Bock en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2021.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.