ECLI:NL:RBNNE:2021:1307

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
LEE 21/655
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake rijgeschiktheid na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een persoon die getroffen is door een Cerebro Vasculair Accident (CVA), heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat hem een medisch onderzoek naar zijn rijgeschiktheid heeft opgelegd en zijn rijbewijs heeft geschorst. Dit besluit volgde op een mededeling van de directeur van het CBR, waarin werd gesteld dat er vermoedens bestonden dat verzoeker niet meer over de benodigde geschiktheid beschikte om de motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs was afgegeven te besturen.

Tijdens de zitting op 30 maart 2021 was alleen de gemachtigde van verzoeker aanwezig, terwijl de verweerder niet verscheen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Verzoeker heeft primair gesteld dat het besluit onrechtmatig is, omdat het gebaseerd zou zijn op het feit dat hij geen rijtest wilde afleggen. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat er geen medische verklaring is die zijn rijgeschiktheid in twijfel trekt, aangezien zowel de neuroloog als de oogarts hem geschikt achten om te rijden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het CBR zich heeft gebaseerd op medische informatie die al bekend was, waaronder een rapport van de neuroloog. Dit rapport vermeldt dat verzoeker na zijn CVA minimale restverschijnselen heeft die zijn rijgeschiktheid niet beïnvloeden, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat het CBR terecht een medisch onderzoek heeft opgelegd op basis van de beschikbare gegevens. De voorzieningenrechter verwacht dat het primaire besluit in bezwaar stand zal houden en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/655
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. van Gent),
en

de algemeen directeur van het CBR, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker een (medisch) onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd en zijn rijbewijs geschorst.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2021, waarbij namens verzoeker zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder is niet verschenen ter zitting.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet
2. Medio augustus 2018 is verzoeker getroffen door een Cerebro Vasculair Accident (CVA). Verzoeker heeft hier medio februari 2019 melding van gedaan bij het CBR (Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen). Naar aanleiding daarvan heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden en zou verzoeker een rijtest moeten afleggen. Deze rijtest is uiteindelijk niet afgenomen.
3. Op 5 januari 2021 heeft de directeur van het CBR een mededeling in de zin van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) gedaan, inhoudende dat het vermoeden bestaat dat verzoeker niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorie(ën) AM, B, BE, T van de motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder - naar aanleiding van eerdergenoemde mededeling - een (medisch) onderzoek naar de rijgeschiktheid van verzoeker opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst.
5. Samengevat heeft verzoeker primair gesteld dat verweerders besluit onrechtmatig is, omdat daaraan ten grondslag is gelegd dat verzoeker geen rijtest wil afleggen. Subsidiair stelt verzoeker dat verweerders besluit onrechtmatig is, omdat niet wordt voldaan aan de vereisten om een maatregel op te leggen. Volgens verzoeker achten zowel de neuroloog als de oogarts hem medisch geschikt om te rijden en is er dus geen sprake van een medische verklaring die doet vermoeden dat verzoeker niet langer lichamelijk geschikt is om een auto te besturen.
6. In tegensteling tot hetgeen verzoeker kennelijk meent heeft verweerder aan het onderhavige besluit niet ten grondslag gelegd dat er geen rijtest is afgenomen. Nu het besluit daar niet op is gebaseerd treffen de gronden van verzoeker inzake de rijtest, wat daar overigens verder ook van zij, geen doel.
7. De voorzieningenrechter begrijpt dat verweerder zich bij zijn besluitvorming heeft gebaseerd op bij het CBR reeds bekende medische informatie (zoals genoemd onder 2) omtrent verzoeker, waaronder een rapport van neuroloog [neuroloog] van 3 december 2019. In dat rapport wordt gesproken over een beroerte in augustus 2018. Als symptomen wordt genoemd: dronkenmans gang. Als restverschijnselen wordt genoemd: nog iets instabiel looppatroon, zet de benen iets breder neer: met name linkerbeen iets instabiel.
De conclusie van de neuroloog is als volgt:
“Status na CVA, hiervan minimale restverschijnselen welke niet interfereren met de rijgeschiktheid, patiënt gebruikt de geëigende secundaire preventie. Derhalve kan ik patiënt volgens REG 2000 7.6.3, bij goed verlopende rijtest, onbeperkt rijgeschikt voor rijbewijzen groep 1 verklaren, waarbij het mij verstandig lijkt dat pt voortaan in een automaat rijdt.”
8. Ingevolge artikel 23, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011, besluit het CBR dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II.
De in de Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011, onder B (Geschiktheid), onderdelen I en II, staan de volgende feiten en omstandigheden vermeld:
I. Lichamelijke geschiktheid
a. bewusteloosheid of stoornis in het bewustzijn;
b. wegraking / black-out;
c. hevige duizeligheid;
d. evenwichtsstoornis;
e. coördinatiestoornis, ongecontroleerde bewegingen;
f. stoornis in het gebruik van één of meer ledematen;
g. duidelijk verminderd gezichtsvermogen;
h. betrokkene verklaart geneesmiddelen te hebben ingenomen die, al dan niet in combinatie met alcohol, de rijvaardigheid beïnvloeden;
i. lichamelijk gebrek of functieverlies terwijl op het rijbewijs niet is vermeld dat betrokkene slechts:
– een motorrijtuig mag besturen dat aan bijzondere eisen voldoet die zijn gericht op dat gebrek of functieverlies;
– een motorrijtuig mag besturen onder gebruikmaking van kunst- of hulpstukken;
j. uit een medische verklaring blijkt van sterke aanwijzingen voor een verhoogd risico op een situatie als bedoeld onder a tot en met i.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat - op grond van voornoemd artikel, in samenhang met de daarbij behorende Bijlage, onder B, onderdeel I (Lichamelijke geschiktheid), sub j – in dit geval uit een medische verklaring blijkt van sterke aanwijzingen voor een verhoogd risico op een situatie als bedoeld onder a tot en met i, meer specifiek situatie f (stoornis in het gebruik van één of meer ledematen). De voorzieningenrechter acht dit standpunt van verweerder – gelet op het rapport van de neuroloog – navolgbaar. Naar het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in de beschikbare medische gegevens terecht aanleiding gezien om een (medisch) onderzoek naar de rijgeschiktheid van verzoeker op te leggen en in afwachting daarvan de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen. Het voorgaande laat overigens onverlet dat de uitkomst van dat onderzoek kan zijn dat verzoeker rijgeschikt wordt geacht.
10. De voorzieningenrechter verwacht dat het primaire besluit in bezwaar stand zal houden. Er is daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van der Ven, griffier, op 7 april 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier is buiten staat om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.