5.19.Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de vrouw een bedrag van
€ 2.010,-- min € 316,41 = € 1.693,59 aan de man dient te betalen.
wijzigt de beschikking van 1 maart 2005 en het daaraan gehechte echtscheidingsconvenant en bepaalt dat de man:
met ingang van 3 augustus 2020 tot 4 april 2021
een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud aan [Jongmeerderjarige 1] dient te betalen van
€ 103,-- per maand;
een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud aan [Jongmeerderjarige 2] dient te betalen van € 141,-- per maand;
een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de vrouw dient te betalen van € 174,80 per maand;
met ingang van 4 april 2021
een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud aan [Jongmeerderjarige 1] dient te betalen van
€ 21,-- per maand;
een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud aan [Jongmeerderjarige 2] dient te betalen van € 21,-- per maand;
een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de vrouw dient te betalen van € 21,-- per maand.
bepaalt dat de vrouw een bedrag van € 1.693,59 aan de man dient te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Groningen door mr. T. ter Brugge, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.