ECLI:NL:RBNNE:2021:1219

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
C/18/204081 / JE RK 21-78
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen na verzuim toetsingsadvies

In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 april 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen had verzocht om deze verlenging voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van de kinderen, die als enige gezagsouder fungeert, momenteel niet in staat is om de opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen. Dit is te wijten aan haar langdurige detentie en de problematiek die daarmee samenhangt. De kinderen hebben een traumatisch verleden, waarbij zij getuige zijn geweest van huiselijk geweld en verslavingsproblematiek van hun ouders.

De kinderrechter heeft de zaak mondeling behandeld, waarbij de moeder en de vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. De grootvader, die ook als belanghebbende is aangemerkt, was niet verschenen. De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, dat niet tijdig was verstrekt voor de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1]. Dit verzuim heeft geleid tot de beslissing om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] niet te verlengen.

Voor [minderjarige 2] heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing wel verlengd, maar niet voor de gevraagde duur van een jaar. De kinderrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende duidelijkheid is over het perspectief van [minderjarige 2] en dat de GI en de Raad meer moeten doen om de mogelijkheid van hereniging met de moeder te onderzoeken. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verlengd tot 16 oktober 2022, met de waarschuwing dat bij gelijkblijvende omstandigheden deze niet opnieuw zal worden verlengd zonder een gedegen onderbouwing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens: C/18/204081 / JE RK 21-78
beschikking over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van 9 april 2021 in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen,
die gevestigd is in Groningen,
en hierna ook "de GI" wordt genoemd,
die betrekking heeft op

[minderjarige 1] ,

die geboren is op [geboortedag] [geboortemaand] 2004 in [geboorteplaats 1] ,
en hierna ook " [minderjarige 1] " wordt genoemd, en

[minderjarige 2] ,

die geboren is op [geboortedag] [geboortemaand] 2007 in [geboorteplaats 2] ,
en hierna ook " [minderjarige 2] " wordt genoemd.
De kinderrechter wijst als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

die woont in [woonplaats 1] ,
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
advocaat: mr. G. Meijer, die kantoor houdt in Veendam, en

[de grootvader] ,

die woont in [woonplaats 2] ,
en die hierna "de grootvader" wordt genoemd.

Het procesverloop

Het proces is ingeleid met twee verzoekschriften van de GI van 9 februari 2021, die de rechtbank op 10 februari 2021 heeft ontvangen. Daarin verzoekt de GI om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen, voor de duur van een jaar.
De rechtbank heeft op 22 februari 2021 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook te noemen "de Raad") ontvangen. Hierin adviseert de Raad de rechtbank de verzoeken van de GI toe te wijzen.
Op 8 april 2021 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandeld. Daarbij zijn verschenen en gehoord de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en [naam 1] , die de GI vertegenwoordigt. De grootvader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling afzonderlijk eerst met [minderjarige 2] en vervolgens met [minderjarige 1] over het verzoek gesproken.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking zal worden gegeven.

De feiten

De kinderrechter kan bij de beoordeling van de verlengingsverzoeken uitgaan van de volgende feiten.
De nu zestienjarige [minderjarige 1] en de nu dertienjarige [minderjarige 2] hebben een traumatisch verleden. Zij zijn in de thuissituatie oor- en ooggetuige geweest van huiselijk geweld en de (gevolgen van de) verslavingsproblematiek van hun ouders. De persoonlijke problematiek van de ouders heeft bovendien met zich gebracht dat beide kinderen emotioneel en fysiek veel te kort zijn gekomen in hun jeugd.
De moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is als enige gezagsouder al langere tijd niet beschikbaar voor haar kinderen als gevolg van haar langdurige detentie. Zij is inmiddels beland in de laatste fase van haar detentie. Zij neemt deel aan een penitentiair programma (PP) dat gericht is op terugkeer in de samenleving en het terugdringen van recidive. De moeder mag door deelname aan dat programma het resterende deel van haar straf, tot augustus 2021, in vrijheid uitzitten. De moeder woont sinds 19 februari 2021 in een aan haar toegewezen woning in [woonplaats 1] .
Het einde van de detentie zal de persoonlijke problematiek van de moeder, haar middelengebruik en/of haar verslavingsgevoeligheid niet beëindigen, gelet op de duur, aard en ernst daarvan. Het laat zich aanzien dat de moeder veel tijd en hulp nodig zal hebben om voor zichzelf te kunnen zorgen en om te voorkomen dat zij terugvalt in haar oude leven(stijl). Pas daarna kan in beeld komen of zij in staat is om ook voor haar kinderen te zorgen, in die zin dat zij zelf weer de in artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook te noemen "BW") bedoelde opvoedingsverantwoordelijkheid kan dragen. Het is nog onduidelijk of dit mogelijk zal zijn binnen een voor de kinderen en hun ontwikkeling aanvaardbare termijn. Eerder is dat niet gelukt toen het ging om de twee, inmiddels meerderjarige, kinderen uit een eerdere relatie van de moeder. Bij beschikking van 28 juli 2015 is de moeder, zoals dat toen nog heette, ontzet uit het gezag over hen en werden de grootouders (m.z.) belast met de voogdij over hen.
Evenmin is duidelijk of de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die op dit moment niet het gezag over de kinderen uitoefent en daarom ook niet het recht of de plicht heeft om hen te verzorgen en op te voeden, de opvoedingsverantwoordelijkheid kan dragen.
De vader heeft op 1 augustus 2018 de rechtbank verzocht om te bepalen dat hij voortaan samen met de moeder het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zal uitoefenen. De met dat verzoek ingeleide procedure is bij deze rechtbank geregistreerd onder zaaknummer C/18/186111 / FA RK 18-2415. De behandeling van dit verzoek heeft geleid tot een onderzoek door de Raad. De Raad heeft op grond van zijn onderzoeksbevindingen de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen. Bij beschikking van 30 juni 2020 is overwogen, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, dat de vader, gelet op het advies van de Raad, zijn verzoek niet handhaaft. De rechtbank heeft het verzoek vervolgens afgewezen.
De vader heeft op 23 februari 2021 opnieuw een verzoek tot verkrijging van het ouderlijk gezag ingediend bij de rechtbank. Dit verzoek zal op 17 mei 2021 mondeling worden behandeld. De indiening van dat verzoek geeft er blijk van dat de vader, hoewel hij al lange tijd geen contact heeft met zijn kinderen en zijn kinderen dat contact ook (nog) afwijzen, de opvoedingsverantwoordelijkheid wil dragen. De eventuele toewijzing van het verzoek van de vader geeft hem het recht en de plicht om voor zijn kinderen te zorgen en hen op te voeden.
Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de kinderrechter en is aan de GI een machtiging tot hun uithuisplaatsing verleend, met ingang 16 april 2019. Deze maatregelen zijn steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 30 juni 2020, tot 16 april 2021.
In de afgelopen maanden hebben beide kinderen opnieuw ingrijpende wijzigingen meegemaakt. In oktober 2020 is de grootmoeder (m.z.) van de kinderen, de pleegmoeder van [minderjarige 2] , onverwacht overleden. [minderjarige 2] woont nu alleen bij haar grootvader. [minderjarige 1] heeft, nadat zij meerdere keren is weggelopen uit de accommodatie waar zij verbleef, zonder toestemming of instemming van de GI besloten om weer bij haar moeder te gaan wonen. Sinds 17 maart 2021 woont zij daar. [minderjarige 1] heeft inmiddels geen contact meer met haar grootvader (m.z.) en nog incidenteel contact met haar zus. Dat contact vindt plaats in een omgangshuis.

De beoordeling

Het verzoek van de GI
De GI heeft de kinderrechter verzocht om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen te verlengen voor de duur van een jaar. Volgens de GI hebben beide kinderen een traumatisch verleden waarbij sprake was van huiselijk geweld, middelengebruik van beide ouders, verwaarlozing, verlieservaringen, uithuisplaatsing en verschillende overplaatsingen. Beide kinderen hebben sinds de uithuisplaatsing een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De GI wil de plaatsing van beide kinderen borgen door de huidige kinderbeschermingsmaatregelen te verlengen. Verder wil de GI het perspectief van de kinderen bepalen en inzetten op het herstellen en verbeteren van het contact van de kinderen met elkaar en met de ouders.
De vertegenwoordiger van de GI heeft tijdens de zitting verder verteld, samengevat weergegeven, dat zij zich grote zorgen maakt over [minderjarige 1] , waarvan niet kan worden vastgesteld of zij bij de moeder voldoende veilig opgroeit. De GI wil graag dat ouderschapsdiagnostiek wordt ingezet om te kunnen bepalen of het perspectief van [minderjarige 1] bij de moeder ligt. Ten aanzien van [minderjarige 2] is ter sprake gebracht dat inmiddels netwerkonderzoek heeft uitgewezen dat de grootvader (m.z.) [minderjarige 2] niet kan bieden wat zij nodig heeft en dat daarom wordt gekoerst op een plaatsing op een neutrale plek. De GI zet geen beleid in dat gericht is op terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder.
Desgevraagd heeft de zittingsvertegenwoordiger van de GI ook aan de kinderrechter verteld dat het klopt dat de Raad geen toetsingsadvies heeft gegeven ten aanzien van [minderjarige 1] . Volgens de GI is dat te verklaren uit het feit dat er door zowel de GI als de Raad rekening werd gehouden met een scenario dat [minderjarige 1] toch terug zou gaan naar de moeder.
Het standpunt van de moeder
De moeder heeft aan de kinderrechter verteld, samengevat weergegeven, dat zij heeft gebroken met alle mensen uit haar verleden en dat het op dit moment goed met haar gaat. [minderjarige 1] woont bij haar en ook dat gaat goed. De moeder heeft verteld dat zij begrijpt dat [minderjarige 2] niet meer bij haar wil wonen en dat de moeder dat mogelijk ook wel definitief wil accepteren. De moeder vindt het wel heel moeilijk dat [minderjarige 2] bij de grootvader (m.z.) woont, die zich als pleegvader verzet tegen contact tussen [minderjarige 2] en de moeder. De moeder ervaart dat [minderjarige 2] door de grootvader (m.z.) heel erg wordt beïnvloed bij het maken van keuzes over bijvoorbeeld contact met de moeder en [minderjarige 1] .
Wat vindt [minderjarige 2] dat de kinderrechter moet beslissen?
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling gesproken met [minderjarige 2] . [minderjarige 2] heeft uitdrukkelijk toestemming gegeven om te delen wat zij met de kinderrechter heeft besproken.
[minderjarige 2] heeft aan de kinderrechter verteld, samengevat weergegeven, dat zij bij de grootvader (m.z.) wil blijven wonen en dat zij niet meer bij haar moeder kan wonen. [minderjarige 2] ervaart dat haar moeder nu weliswaar uit de gevangenis is, maar dat zij verder niet is veranderd. [minderjarige 2] ziet, wanneer zij haar moeder tegenkomt, dat die nog steeds met dezelfde mensen omgaat als uit de tijd waarin zij nog verslaafd was. [minderjarige 2] ziet dat ook wanneer zij de facebookpagina van haar moeder bekijkt. [minderjarige 2] is bang dat haar moeder terugvalt in haar oude leven, met alle gevolgen van dien. [minderjarige 2] heeft ook verteld dat zij wel regelmatig contact met haar moeder wil, bijvoorbeeld eens per vier weken. Dat contact moet wat haar betreft wel plaatsvinden op een neutrale plek, zoals een omgangshuis. [minderjarige 2] heeft geen contact meer met haar vader en wil dat contact ook niet. [minderjarige 2] is bang voor haar vader en heeft aan de kinderrechter ook verteld waarom zij bang is voor haar vader. Wat [minderjarige 2] hierover heeft verteld komt er op neer dat zij oor- en ooggetuige is geweest van voortdurend en herhaald huiselijk geweld.
[minderjarige 2] is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, maar vindt het ook belangrijk, zo heeft zij aan de kinderrechter verteld, dat er duidelijkheid komt over de vraag waar zij definitief gaat wonen.
Wat vindt [minderjarige 1] dat de kinderrechter moet beslissen?
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling gesproken met [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft uitdrukkelijk toestemming gegeven om te delen wat zij met de kinderrechter heeft besproken.
[minderjarige 1] heeft aan de kinderrechter verteld, samengevat weergegeven, dat zij op 17 maart jl. bij haar moeder is gaan wonen, omdat zij het niet naar haar zin had in de accommodatie waar zij verbleef. [minderjarige 1] zegt dat het goed met haar gaat. [minderjarige 1] gaat bijvoorbeeld twee keer per week naar school, hoewel die school in Assen is en dat best wel veel reistijd vergt. [minderjarige 1] heeft er vertrouwen in dat haar moeder voor haar kan blijven zorgen en dat haar moeder niet terugvalt in oude gewoontes. [minderjarige 1] is wel heel verdrietig door het overlijden van de grootmoeder (m.z.) en vooral doordat iedereen haar de schuld geeft van dat overlijden. [minderjarige 1] heeft in dit verband verteld over whatsapp-berichten die zij van haar tante [naam 2] heeft gekregen waarin staat dat het overlijden van de grootmoeder (m.z.) haar schuld was. Ook andere familieleden zouden zich zo hebben uitgelaten. [minderjarige 1] heeft daardoor ook geen contact meer met de familie. [minderjarige 1] heeft hulp nodig, die hoopt zij te vinden bij de kindercoach van ProTalent, [naam 3] . Daar heeft zij inmiddels al drie keer mee gesproken.
[minderjarige 1] heeft geen contact en wil ook geen contact meer met haar vader, ook zij kampt met zeer negatieve gevoelens over haar vader.
Het advies van de Raad
De Raad heeft het verlengingsverzoek van de GI ten aanzien van [minderjarige 2] getoetst en constateert dat de zorgen die in april 2019 hebben geleid tot het uitspreken van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en de machtiging tot uithuisplaatsing ook nu nog actueel zijn. De Raad is van mening dat er nog altijd regievoering nodig is vanuit het gedwongen kader. De moeder heeft in het verleden laten zien dat zij hulpverlening vanuit het vrijwillig kader onvoldoende accepteert.
De Raad constateert dat de GI het voornemen heeft om het komende jaar van ondertoezichtstelling het perspectief van [minderjarige 2] te bepalen omdat de huidige plaatsing niet meer tegemoet komt aan de zorgbehoefte van [minderjarige 2] . De Raad spreekt de hoop uit dat er binnen afzienbare tijd duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige 2] .
Wat vindt de kinderrechter van het verzoek?
De rechter vindt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Zij hebben een belaste voorgeschiedenis en zij hebben hulp nodig, ook om met traumatische ervaringen uit het verleden om te leren gaan. Zij hebben het ook, meer dan een gemiddeld kind, nodig dat hen een opvoedingsomgeving wordt geboden die structuur, begrenzing en vooral veiligheid biedt. De moeder is als enige gezagsouder (nog) niet in staat daarin te voorzien.
De moeder is het niet (helemaal) eens met de verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen. De moeder accepteert de zorg die de kinderen nodig hebben niet, of in ieder geval onvoldoende. Zij heeft [minderjarige 1] in huis genomen en daarmee de volgens de hulpverlening noodzakelijke uithuisplaatsing, gefrustreerd. Ook uit het verleden blijkt dat de moeder de hulp die nodig is om de zorgen over de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen, niet voldoende heeft geaccepteerd. Er is sprake van een langdurige patroon. De hulpverlening kan de moeder maar in beperkte mate aansturen. De moeder neemt weinig aan, volgt instructies niet op en gemaakte afspraken worden niet voor een langere duur vastgehouden. Verbetering in de opvoedsituatie van alle kinderen van de moeder is in alle jaren dat grote zorgen bestonden, nooit gerealiseerd.
Het is daarom de vraag op grond van welke feiten en omstandigheden de rechter op dit moment de gerechtvaardigde verwachting kan uitspreken dat de moeder binnen een voor de kinderen en hun ontwikkeling aanvaardbare termijn weer in staat zal zijn om opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen. Die verwachting moet hij wel kunnen uitspreken om de ondertoezichtstelling te kunnen verlengen (artikel 1:260 in samenhang met artikel 1:255, eerste lid, onder b BW).
Het verzoek van de GI tot verlenging is niet, zoals op grond van de wet had gemoeten, vergezeld gegaan van het in artikel 1:265j, derde lid, BW bedoelde advies van de Raad. Dat advies heeft de Raad wel gegeven bij latere brief van 22 februari 2021. Dat advies heeft echter geen betrekking op het verlengingsverzoek ten aanzien van beide kinderen, maar slechts op één van hen; [minderjarige 2] . Desgevraagd heeft de vertegenwoordiger van de GI verteld dat de Raad het advies niet ten aanzien van [minderjarige 1] heeft gegeven, omdat werd verwacht dat [minderjarige 1] toch wel weer thuis zou gaan wonen.
Met betrekking tot [minderjarige 1] overweegt de kinderrechter het volgende. Het verzuim om het verlengingsverzoek ten aanzien van [minderjarige 1] vergezeld te laten gaan met het in artikel 1:265j, derde lid, BW bedoelde advies, brengt met zich dat de kinderrechter ten aanzien van [minderjarige 1] de maatregelen niet kan verlengen. Dat zal hij dan ook niet doen. De kinderrechter neemt hierbij verder in overweging dat hij [minderjarige 1] ook niet ambtshalve op de voet van artikel 1:255, vijfde lid, BW onder toezicht kan stellen, omdat in weerwil van de situatie waar dat artikellid het oog op heeft, in deze zaak wel het verzoek is gedaan tot (verlenging van) de ondertoezichtstelling, zij het dat dat verzoek niet aan de wettelijke eisen voldoet.
Met betrekking tot [minderjarige 2] overweegt de kinderrechter het volgende. Voornoemd advies van de Raad met betrekking tot [minderjarige 2] is ten aanzien van de verlenging positief, maar het advies beantwoordt niet aan wat daar, gelet op de strekking van genoemd artikel, van mag worden verwacht. Uit het advies blijkt niet wat het verdere perspectief is van [minderjarige 2] en het maakt niet duidelijk op grond van welke feiten en omstandigheden nog kan worden verwacht dat de moeder binnen de hiervoor bedoelde aanvaardbare termijn de opvoedingsverantwoordelijkheid kan dragen. Het advies van de Raad mist daardoor datgene wat de kinderrechter nodig heeft bij het nemen van een beslissing, te weten: duidelijkheid over de vraag of verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in de gegeven omstandigheden nog wel geëigende maatregelen zijn. Gelet op de duur van de ondertoezichtstelling in combinatie met de uithuisplaatsing en hetgeen tot zover bekend is over de pedagogische mogelijkheden van de moeder, kan en moet in twijfel worden getrokken of een verlenging van de ondertoezichtstelling nog wel geëigend is. De Raad heeft in deze zaak de toetsende taak die hij heeft weliswaar vervuld, maar niet zodanig dat er een advies beschikbaar is op grond waarvan de ondertoezichtstelling zonder meer en voor de verzochte duur kan worden verlengd. Op grond van welke feiten en omstandigheden meent de Raad dat er nog wel perspectief is dat de moeder de verzorging en opvoeding weer op zich kan nemen op een voor [minderjarige 2] aanvaardbare termijn?
De kinderrechter kan om al deze redenen niet goed beoordelen of de verlenging van de ondertoezichtstelling nog steeds aangewezen is. Wel is duidelijk dat de maatregel niet kan vervallen, de moeder de noodzakelijke zorg niet of niet voldoende aanvaardt, [minderjarige 2] niet thuis woont en de vader meent dat hij het gezag moet gaan uitoefenen. De kinderrechter kan niet beoordelen of een gezagsbeëindigende maatregel meer voor de hand ligt. De kinderrechter wijst in dit verband de Raad op de aard en strekking en het doel van de in artikel 1:265j, derde lid, BW geregelde toetsende taak van de Raad die op deze onderwerpen moet zijn gericht, zoals blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van het artikel (MvT, Kamerstukken II 2008/09, 32015, 3, p. 33-34).
Verder is een gezichtspunt dat de GI geen beleid inzet dat gericht is op terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder. Uit het verlengingsadvies dat de Raad ten aanzien van [minderjarige 2] heeft gegeven en de toelichting die tijdens de mondelinge behandeling is gegeven, blijkt juist dat de GI zich richt op het vinden van alternatieve plaatsingsmogelijkheden.
Dat hulpverleningsbeleid verhoudt zich niet met de wettelijke taak van de GI. Het beleid van de GI dient erop gericht te zijn beide kinderen met hun moeder te herenigen. Dat beleid zet de GI inmiddels niet meer in. Dat laatste is onverenigbaar met de aard en strekking van de tot zover genomen kinderbeschermingsmaatregelen. In de memorie van toelichting bij de wet van 26 april 1995 (Kamerstukken II 1992/93, 23 003, nr. 3, p. 12) wordt over de relatie tussen de taak van de gezinsvoogdijwerker (die na wijziging van de jeugdwet in 2015 inmiddels "jeugdbeschermingswerker" wordt genoemd) en de ouder opgemerkt:
"In elk geval dienen de hulp en steun er op gericht te zijn de ouders zoveel mogelijk de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen te laten behouden. Dit impliceert dat de gezinsvoogdij-instelling uithuisplaatsing zoveel mogelijk moet voorkomen en dat moet worden gezocht naar alternatieven die het gezinsverband in stand kunnen houden. Deze bepaling kan dienen als richtsnoer bij het opstellen van het hulpverleningsplan en een rol spelen bij de beoordeling door de rechter van verzoeken tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing of tot verlenging en opheffing van de ondertoezichtstelling."
Ook hierin had de Raad aanleiding moeten zien om zich te verdiepen in de vraag of hereniging met de moeder wel mogelijk en verantwoord is en, wanneer dat niet het geval is, te onderzoeken of de moeder duurzaam instemt met een plaatsing van één of beide kinderen buiten haar gezin, dan wel of een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is.
Een en ander brengt het volgende mee.
De kinderrechter kan en zal de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 1] niet verlengen, hoewel hij beide maatregelen passend en geboden acht.
De kinderrechter zal, omdat de belangen van [minderjarige 2] dit met zich brengen, haar ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing verlengen en daartoe aannemen dat op dit moment (nog) is voldaan aan de wettelijke eisen om de kinderbeschermingsmaatregelen te verlengen. Hij zal de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing echter niet verlengen voor de verzochte duur van één jaar. Hij vindt dat hij niet voor die lange periode de hiervoor bedoelde en voor een verlenging vereiste verwachting kan uitspreken dat de moeder weer in staat zal zijn de opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen. De kinderrechter vindt dat, gelet op de duur van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, de aanvaardbare termijn waarbinnen dit kan worden onderzocht en afgewacht de duur van de verzochte verlenging overstijgt. Hij zal de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 2] daarom verlengen voor de duur van zes maanden.
De kinderrechter wijst de GI en de Raad erop dat hij bij gelijkblijvende omstandigheden na ommekomst van die zes maanden de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 2] niet opnieuw zal verlengen, tenzij de GI en de Raad beredeneerd aanvoeren dat nog steeds aan de onder artikel 1:255 lid 1 onder b BW bedoelde eis is voldaan.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] tot 16 oktober 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
LWB