Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1.] ,
2.[gedaagde sub 2.] ,
1.De procedure
- de akte uitlating bewijs op de rol van 29 april 2020
- de akte overlegging producties
- het proces-verbaal van getuigenverhoor gehouden op 8 september 2020
- de conclusie na enquête op de rol van 21 oktober 2020
- de antwoordconclusies na enquête op de rol van 18 november 2020.
2.De verdere beoordeling
- de heer [getuige 1.] , in dienst bij Goudse als coördinator speciale zaken;
- de heer [getuige 2.] , onderzoeker bij een particulier recherchebureau,
- de heer [getuige 3.] , in dienst bij Goudse als schaderegelaar,
- de heer [getuige 4.] , ex-schoonzoon van [gedaagde sub 2.] en [gedaagde sub 1.] .
Klaverblad en Goudse hadden ook [naam 1.] opgeroepen, maar zij is niet verschenen. Klaverblad en Goudse hebben van het horen van [naam 1.] afgezien omdat zij had aangegeven zich op haar verschoningsrecht te zullen beroepen.
- een handgeschreven verslag van het interview dat [getuige 2.] en [getuige 1.] op 26 januari 2018 hebben gevoerd met [naam 1.]
- vijf bezoekrapporten van de heer [naam 2.] , schaderegelaar van Klaverblad
- onderzoeksverslag van 23 november 2018 van de afdeling speciale zaken van Goudse
- PowerPointpresentatie opgesteld door [getuige 1.] ten behoeve van een overleg op 27 november 2018 tussen de betrokken verzekeraars en de politie
- e-mail van de Volksbank aan Klaverblad van 17 december 2019
.Dat er een afhankelijkheidssituatie bestaat, brengt niet mee dat hun verklaringen onbetrouwbaar zijn en daarom buiten beschouwing gelaten moeten worden. Er kan niet van worden uitgegaan dat dergelijke werknemers, als zij al belang hebben bij het afleggen van een positieve verklaring voor hun opdrachtgever, daarin reden zien om - onder ede - een onjuiste verklaring af te leggen. In beginsel kan dus van hun verklaringen worden uitgegaan. Dat neemt niet weg dat de rechter, die vrij is in de waardering van het getuigenbewijs, bij de waardering van verklaringen van werknemers of een opdrachtnemer rekening kan houden met het feit, dat deze werknemers zich mogelijk in een (indirecte) afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van de opdrachtgever bevinden, en de verklaringen om die reden met enige behoedzaamheid zal benaderen.
Vervolgens is de vraag of hiermee het bewijs voor wat betreft beide incidenten is geleverd.
Met betrekking tot het incident op 12 januari 2015 (Klaverblad)
a. Ten tijde van de indiening van de claim hebben [gedaagde sub 2.] en [gedaagde sub 1.] elk verklaard dat zij geen relatie met elkaar hebben, terwijl zij ex-echtgenoten zijn die nog regelmatig contact met elkaar onderhouden
c. [gedaagde sub 1.] is daarnaast bij de afhandeling van de claim betrokken gebleven door onder een andere naam bij de gesprekken met Klaverblad aanwezig te zijn. Volgens de verslagen van Klaverblad (opgemaakt door [naam 2.] ) is bij de gesprekken over de afwikkeling van de ingediende claim, die telkens in de woning van [naam 1.] plaatsvonden, onder andere op 26 augustus 2015, op 7 juli 2015 en op 4 augustus 2015, een mevrouw [naam 5.] aanwezig geweest die is voorgesteld als een goede kennis of vriendin van [gedaagde sub 2.] die bij slachtofferhulp werkt. Volgens de verklaring van [naam 1.] op onder meer 16 oktober 2018 is echter haar moeder bij al die gesprekken aanwezig geweest omdat, als de gesprekken nog niet klaar waren, [naam 1.] zich in de buurt van de woning ophield en zij nooit iemand anders heeft gezien dan de mensen van Klaverblad en haar ouders. [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] hebben geen contactgegevens van mevrouw [naam 5.] kunnen geven en hebben haar niet in een contra-enquête opgeroepen, zodat de rechtbank van oordeel is dat in voldoende mate is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1.] zich heeft voorgedaan als mevrouw [naam 5.] .
d. [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] hebben op 26 september 2017 (naar aanleiding van de bij Goudse ingediende claim) onjuiste verklaringen afgelegd over het incident. Ze hebben namelijk verklaard dat vijf jaar geleden een ongeval had plaatsgevonden waarbij een hond tegen de fiets van [gedaagde sub 2.] aanliep en hij ten val kwam, dat de eigenaar van de hond niet bekend is geworden én er daardoor ook geen uitkering heeft plaatsgevonden, terwijl [gedaagde sub 2.] en Klaverblad nog in december 2016 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten voor een totaalbedrag van € 56.936,41 en vervolgens op de rekening van [naam dochter] , waar [gedaagde sub 1.] gemachtigde van was, een slotuitkering van € 40.000,00 was uitgekeerd. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] zich dit op 26 september 2017 niet meer konden herinneren. Als het ongeluk echt had plaatsgevonden, zouden [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] zich bovendien hebben herinnerd dat het de hond van [gedaagde sub 2.] was. Dat [gedaagde sub 2.] de vragen niet goed zou hebben begrepen, blijkt niet uit de verklaring van [getuige 1.] . Hieruit blijkt dat zij onware verklaringen hebben afgelegd. Dat [gedaagde sub 2.] twee keer eenzelfde fietsongeluk heeft gehad met een hond en dat zij twee incidenten door elkaar hebben, gehaald, acht de rechtbank onwaarschijnlijk.
- [gedaagde sub 2.] heeft van Klaverblad geld ontvangen voor een nieuwe vloerbedekking nadat hij een offerte van Dobben Wooncentrum heeft overgelegd, maar Dobben Wooncentrum heeft verklaard nooit iets geleverd te hebben bij [gedaagde sub 2.] . Ook volgens de verklaringen van [naam 1.] en [getuige 4.] was er geen vloerbedekking in de woning, maar laminaat.
- de offerte van de Hubo die is vergoed, is niet uitgevoerd volgens de e-mail van Hubo [woonplaats] .
a. [gedaagde sub 1.] heeft de locatie van de afspraak met Goudse over het voorval telefonisch verplaatst naar de woning van [naam 1.] met als reden dat bij [gedaagde sub 2.] een keukenrenovatie plaatsvond. Uit een verklaring van de woningbouwvereniging blijkt dat er helemaal geen renovaties zijn geweest rond september 2017 en dit was voor de persoon van de verzekering, die zich eerst bij [gedaagde sub 2.] had gemeld, niet zichtbaar.
b. [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] hebben verklaard dat [gedaagde sub 2.] is gevallen toen hij kleinzoon [naam 6.] naar school bracht maar dit strookt niet met de verklaringen van [naam 1.] dat [gedaagde sub 1.] [naam 6.] altijd naar school bracht; [gedaagde sub 1.] die bij dit gesprek aanwezig was, heeft dit niet aangevuld maar heeft erover gezwegen.
c. [gedaagde sub 2.] heeft in het interview van 27 juni 2018 waar [gedaagde sub 1.] als vriendin aanwezig was verklaard dat hij [naam 6.] op 28 februari 2017 naar school heeft gebracht, dat [naam 6.] die dag door zijn dochter aan hem is meegegeven en dat hij dezelfde dag tegen haar heeft gezegd dat hij gevallen was. [naam 1.] heeft echter verklaard dat zij al weg was toen [naam 6.] werd opgehaald en dat zij niet beter wist dan dat haar moeder [naam 6.] naar school zou brengen. Verder verklaart zij dat haar vader haar niet op dezelfde dag van het ongeluk heeft verteld, maar pas tien dagen later. Ook heeft zij verklaard dat zij niets over het voorval heeft gehoord van [naam 6.] , van haar moeder, of van de school. Verder verklaart zij dat de gang van zaken hoogst onwaarschijnlijk is omdat haar vader [naam 6.] nog nooit had gebracht en ook niet fietste.
d. Daarnaast hebben [naam 1.] en [getuige 4.] verklaard dat ze nooit hebben gemerkt dat sprake was van verwondingen of gehoorschade door dit ongeval, maar dat zij geen enkele verandering hebben waargenomen.
e. Volgens [gedaagde sub 2.] zou zijn fiets zes jaar oud zijn en zijn gekocht voor € 899,00 maar volgens [getuige 4.] en [naam 1.] hebben zij de betreffende fiets aan [gedaagde sub 2.] geschonken omdat [naam 1.] de fiets van haar vader had weggedaan en was het een oude fiets die [getuige 4.] dertien jaar geleden voor € 75,00 had gekocht. Ook uit het onderzoek van de verzekeraar blijkt dat de fiets ouder was dan zes jaar.
f. [gedaagde sub 2.] heeft verklaard dat hij vanwege het opgelopen letsel huishoudelijke hulp heeft moeten inschakelen en iemand om zijn honden uit te laten. Verder moest hij een tuinman laten komen. [naam 1.] en [getuige 4.] hebben verklaard dat [gedaagde sub 2.] nooit huishoudelijke hulp of een tuinman heeft gehad en dat hij altijd zijn honden zelf uitliet omdat de honden een ander niet accepteren. [gedaagde sub 2.] heeft geen bewijs aangeboden of geleverd van de gestelde schadeposten maar wil er tijdens het interview niets over verklaren. Hiermee is in voldoende mate komen vast te staan dat hij het verzekeringsgeld niet voor deze posten heeft gebruikt.
g. [gedaagde sub 2.] heeft geld ontvangen voor schade aan zijn scootmobiel en voor een nieuwe vloerbedekking maar daarover verklaren [naam 1.] en [getuige 4.] dat ze [gedaagde sub 2.] nooit in een scootmobiel hebben zien rijden, niet hebben gemerkt dat hij slecht ter been was en dat hij geen vloerbedekking had.
- griffierecht € 1.992,00
- salaris gemachtigde € 3.099,00(3 ½ punten x tarief € 1.114,00)
totaal € 6.058,00