ECLI:NL:RBNNE:2021:1169

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
176338
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op basis van de Wet zorg en dwang voor een cliënt met schizofrenie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 januari 2021 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren op [datum], die lijdt aan schizofrenie. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een machtiging voor de duur van zes maanden, zoals bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft eerder op 22 december 2020 een tijdelijke machtiging verleend voor zes weken, waarbij het verzoek voor de resterende duur werd aangehouden. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2021 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de advocaat van de cliënt, een specialist ouderengeneeskunde, en een onafhankelijk psychiater. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie, en dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel dat de cliënt veroorzaakt te voorkomen of af te wenden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de huidige zorgsetting, waar de cliënt sinds 2013 verblijft, het beste aansluit bij haar zorgbehoefte. De rechtbank heeft de machtiging verleend tot en met 22 juni 2021, waarbij de continuïteit van zorg voorop staat. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de cliënt, die zich verzet tegen de opname maar wiens gedrag leidt tot ernstig nadeel voor zichzelf en anderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
Zaak-/rekestnr.: C/17/176338 / BZ RK 20-1288
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 28 januari 2021naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[naam] ,
geboren op [datum] ,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende bij Noorderbreedte, locatie [naam] gevestigd te [adres] ,
hierna te noemen: cliënt,
advocaat: mr. T.W. Delhaye, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen bij de griffie op 10 december 2020, is mondeling behandeld op 22 december 2020. Bij tussenbeschikking van 22 december 2020 is een machtiging tot opname en verblijf verleend voor de duur van zes weken, waarbij het verzoek voor de resterende duur is aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van het verzoekschrift met bijlagen en de tussenbeschikking gegeven op 22 december 2020, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het ingediende aanvullende stuk, ingekomen ter griffie op 26 januari 2021, te weten:
- een aanvullende medische verklaring d.d. 18 januari 2021, opgesteld door [naam] , psychiater.
1.3.
Met inachtneming van voorgaande stukken heeft de verdere mondelinge behandeling
van het verzoek telefonisch plaatsgevonden op 28 januari 2021. Daarbij zijn de volgende personen gehoord:
  • mr. T.W. Delhaye, advocaat van cliënt;
  • [naam] , specialist ouderengeneeskunde en zorgverantwoordelijke;
  • [naam] , psychiater;
  • [naam] , jurist CIZ.
1.4.
De rechtbank heeft besloten de voortzetting van de mondelinge behandeling, met goedkeuring van alle partijen, buiten aanwezigheid van cliënt te laten plaatsvinden. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat cliënt bij de voorgaande mondelinge behandeling aanwezig is geweest en in de gelegenheid is gesteld haar standpunt kenbaar te maken. De rechtbank heeft toen gemerkt dat een dergelijke mondelinge behandeling ontregelend en stressvol voor cliënt is, en dat zij niet in staat was een gesprek te voeren. Dat dit nog steeds het geval is wordt bevestigd door de zorgverantwoordelijke en de onafhankelijk psychiater. De rechtbank acht het dan ook niet in het belang van cliënt om haar aanwezig te laten zijn bij de voortzetting van de mondelinge behandeling. Door de advocaat van cliënt is ingestemd met deze gang van zaken en daarbij aangegeven dat hij namens zijn cliënt een standpunt zal innemen ten aanzien van het verzoek.
1.5.
De rechtbank heeft, in aanwezigheid van de griffier, op 28 januari 2021 betrokkenen gelijktijdig telefonisch gehoord, omdat het houden van een fysieke zitting vanwege het coronavirus niet mogelijk is. De rechtbank wil hiermee voorkomen dat het coronavirus verder wordt verspreid.

2.De beoordeling

Medische verklaring
2.1.1.
Op 22 december 2020 stond de mondelinge behandeling van het verzoek gepland. De rechtbank heeft toen bij tussenbeschikking een beslissing genomen op het verzoek, waarbij ten aanzien van cliënt een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor de duur van zes weken is afgegeven. De rechtbank heeft hierbij de verzochte duur van zes maanden beperkt omdat er bij het oorspronkelijke verzoek een medische verklaring was overgelegd die was opgesteld door een specialist ouderengeneeskunde. In deze medische verklaring werd door de specialist ouderengeneeskunde geconcludeerd dat er geen sprake was van een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking en evenmin van een daaraan gelijkgestelde aandoening, omdat cliënt lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie. De rechtbank heeft in dit kader aangevoerd dat volgens vaste jurisprudentie geldt dat een onafhankelijk psychiater een oordeel moet geven in het geval de gestelde diagnose niet behoort tot het 'eigen deskundigheidsterrein' van de specialist ouderengeneeskunde. Daarnaast vroeg de rechtbank zich af of met inachtneming van deze informatie een zorgmachtiging op grond van de Wvggz niet passender is.
2.1.2.
Gelet op voorgaande heeft de rechtbank bij tussenbeschikking van 22 december 2020 het CIZ opgedragen om een nieuwe medische verklaring van een ter zake kundige arts over te (doen) leggen die wel aan de wettelijke vereisten voldoet, waarbij eveneens dient te worden aangegeven welke accommodatie passend is op grond van de psychische stoornis en de zorg die cliënt nodig heeft.
2.1.3.
Op 26 januari 2021 heeft de rechtbank van het CIZ een nieuwe medische verklaring ontvangen die is opgesteld door een onafhankelijk psychiater, [naam] . De rechtbank constateert bij aanvang van de mondelinge behandeling dat de nieuwe medische verklaring voldoet aan de wettelijke vereisten en de thans geldende jurisprudentie. De diagnose van schizofrenie is in dit geval namelijk vastgesteld door een op dit deskundigheidsterrein ter zake kundige arts, te weten een onafhankelijk psychiater. Nu het verzoekschrift alsmede de bijlagen bij het verzoek voldoen aan de wettelijke vereisten zal de rechtbank overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Stoornis: Wzd of Wvggz?
2.2.1.
Zoals hiervoor al overwogen blijkt uit de overgelegde stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, dat cliënt lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie. Uit de behandelgeschiedenis van cliënt blijkt dat zij al vele jaren bekend is met een chronisch therapieresistent paranoïde psychotisch toestandsbeeld met gedesorganiseerde kenmerken. Cliënt leeft hierdoor zeer egocentrisch en heeft ernstige oordeel- en kritiekstoornissen. Andere symptomen waar cliënt last van heeft zijn (godsdienstige) wanen, grootheidsideeën, incoherentie, associatief denken, achterdocht, prikkelbaarheid en agitatie, verbale agressie met kleineren en dreigen en ander dreigend en stalkend gedrag. Daarnaast gaat de stoornis gepaard met ernstige gedragsproblematiek en decorum- en regieverlies.
2.2.2.
De rechtbank constateert hiermee dat er sprake is van een psychische stoornis. De rechtbank realiseert zich dat de wetgever met ingang van 1 januari 2019 middels nieuwe wetgeving ervoor heeft gekozen om de regels rondom verplichte zorg onder te brengen in twee verschillende wetten: de wet zorg en dwang (Wzd) en de wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank zal hiermee altijd eerst moeten vaststellen of het verzoek valt binnen de reikwijdte van de Wzd of de Wvggz. Voor de Wzd geldt dat er op grond van artikel 1 sub c Wzd sprake moet zijn van een psychogeriatrische aandoening, een verstandelijke beperking of een daaraan gelijk gestelde aandoening zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 Wzd. De gelijkgestelde aandoeningen zijn opgenomen in een Algemene Maatregel van Bestuur door middel van een besluit gelijkgestelde aandoeningen. Voor de Wvggz geldt dat er op grond van artikel 3:3 sprake moet zijn een psychische stoornis. Met inachtneming van voorstaande zou een verzoek tot een machtiging op grond van de Wvggz voorliggend zijn. Desondanks is het verzoek op grond van de Wzd ingediend.
2.2.3.
Ten aanzien van het verzoek op grond van de Wzd is door de verzoeker als volgt overwogen. Het CIZ stelt in haar verzoekschrift vast dat er niet wordt voldaan aan de criteria, aangezien er geen sprake is van een psychogeriatrische aandoening dan wel een verstandelijke handicap of gelijkgestelde aandoening. Echter wordt in de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater toegelicht dat de psychische stoornis van cliënt alsmede de daaruit voortvloeiende gedragsproblematiek overeenkomt met gedragsproblematiek zoals dit gezien wordt bij fronto-temporale dementie. Dit maakt dat de zorgbehoefte van cliënt overeenkomt met de zorgbehoefte die ontstaat vanuit een psychogeriatrische aandoening, hetgeen door zowel de zorgverantwoordelijke als de psychiater tijdens de mondelinge behandeling is bevestigd. De instelling waar cliënt nu verblijft kan cliënt deze zorg bieden. Het is dan ook absoluut wenselijk dat zij in de huidige instelling blijft wonen. Echter betreft de desbetreffende instelling een Wzd-erkende instelling waardoor zij geen behandeling en opname in het kader van de Wvggz kunnen uitvoeren. Mocht cliënt een machtiging in het Wvggz kader krijgen dan zou dit dus leiden tot overplaatsing, hetgeen door de zorgverantwoordelijke alsmede de psychiater niet in het belang van cliënt wordt geacht. Doordat cliënt goed op haar plek is in de huidige instelling die gespecialiseerd is in de problematiek van cliënt wordt een voortzetting van het verblijf onder de Wzd dan ook noodzakelijk en geschikt geacht. Het CIZ verzoekt de rechtbank derhalve dan ook een rechterlijke machtiging onder de Wzd af te geven op basis van de zorgbehoefte van cliënt, ondanks het ontbreken van een psychogeriatrische aandoening, verstandelijke handicap of gelijkgestelde aandoening.
2.2.4.
Door de advocaat van cliënt is op de mondelinge behandeling aangegeven dat strikt formeel de Wzd niet van toepassing is, maar dat hij - gelet op de nieuwe medische verklaring - zich kan vinden in een verzoek op grond van de Wzd. De advocaat voert hiertoe aan dat dit vooral is gebaseerd op praktische gronden en met het oog op wat de wetgever heeft bedoeld. Cliënt verblijft namelijk al langere tijd in de huidige instelling en is niet gebaad bij een eventuele overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis, ook omdat dit veel spanning met zich meebrengt. Dit maakt dat voortzetting van het huidige verblijf wenselijk wordt geacht. De advocaat kan dan ook instemmen met het verlenen van een rechterlijke machtiging op grond van de Wzd.
2.2.5.
Zoals eerder overwogen is er bij cliënt sprake van een psychische stoornis. Desondanks ziet de rechtbank in de onderliggende omstandigheden van cliënt aanleiding om een machtiging op basis van de Wzd te verlenen. De rechtbank acht hiervoor het volgende van doorslaggevend belang.
De gestelde stoornis wordt weliswaar gekwalificeerd als een psychische stoornis, maar de zorgbehoefte als gevolg van deze stoornis sluit aan bij de in het kader van de Wzd geleverde zorg. Het gaat in de onderliggende zaak namelijk om een chronische en therapieresistente vorm van schizofrenie waarbij geen enkel behandelperspectief en behandelindicatie is. Dit maakt dat de psychotische symptomen van cliënt niet te beïnvloeden zijn en al enkele jaren aan de orde zijn. Dit leidt tot een beeld waarbij de neurocognitieve stoornissen van cliënt ernstig zijn verstoord. Dit vergt een aanhoudend extern zorgkader, zoals men ook ziet bij dementie. Daarnaast is er sprake van ernstige gedragsproblematiek en regieverlies. Het gedrag dat cliënt daardoor vertoont komt overeen met de symptomen zoals die ook voorkomen bij fronto-temporale dementie. Kijkend naar artikel 1 lid 4 Wzd is hiermee in principe voldaan aan de vereisten zoals de wet deze onder sub a, b en c van dit artikel stelt. Cliënt haar ziekte levert immers gelet op voorgaande dezelfde gedragsproblemen en regieverlies op als bij een psychogeriatrische aandoening (sub a), de benodigde zorg die cliënt hiervoor nodig heeft is vergelijkbaar met de zorg die nodig is bij een psychogeriatrische aandoening (sub b) en de gedragsproblemen leiden tot ernstig nadeel (sub c). Dit maakt dat de onderliggende diagnose in dit geval in principe gelijk kan worden gesteld aan een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap.
Daarbij acht de rechtbank van belang dat de wetgever bij de totstandkoming van de Wzd en de Wvggz heeft bedoeld dat de zorgbehoefte en de continuïteit van de zorg van cliënt voorop gesteld moeten worden als er gekozen moet worden tussen deze twee wetten. Dit blijkt uit de uitgangspunten zoals genoemd in de handreiking Samenloop van het ministerie van Volksgezondheid. De rechtbank is van oordeel dat ook in dit uitzonderlijke geval de zorgbehoefte van cliënt en continuïteit van de zorg leidend moet zijn. Uit de onderliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is gebleken dat de huidige zorg en instelling het beste aansluiten bij de zorgbehoefte van cliënt, hetgeen hiervoor ook is overwogen. Alle partijen zijn het daarover eens. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank nog het volgende. Cliënt is inmiddels 79 jaar en verblijft al sinds 2013 in de instelling. Cliënt is in het verleden langdurig behandeld en opgenomen binnen de GGZ, maar is vanwege haar zorgbehoefte juist overgeplaatst naar de huidige instelling. Sinds cliënt hier verblijft is er sprake van een stabiel evenwicht zodat heropnames binnen de GGZ niet meer noodzakelijk waren. Ook is het binnen de huidige instelling mogelijk om cliënt haar gedragsproblemen enigszins in banen te leiden en te handhaven. Daarnaast lijkt cliënt zich ondanks het verzet thuis te voelen binnen de instelling. Op het moment dat er over psychiaters of psychiatrie wordt gesproken reageert cliënt namelijk direct afwerend en toenemend geagiteerd. Ze geeft daarbij duidelijk aan volstrekt niks met de psychiatrie te maken te willen hebben. Naast het feit dat er geen behandelperspectief is binnen de GGZ zal een opname binnen de GGZ dan ook geen enkele meerwaarde hebben. Gelet op voorgaande is een overplaatsing naar een GGZ-setting dan ook sterk gecontra-indiceerd. Daarbij zou een verhuizing grote onrust voor cliënt met zich mee brengen, terwijl zij juist door haar problematiek sterk de behoefte heeft aan structuur, duidelijkheid en rust.
Het onbedoelde effect van de keuze van de wetgever om de verplichte zorg onder te brengen in twee verschillende wetten per 1 januari 2019 zonder een ontsnappingsclausule voor een situatie zoals die van cliënt mag er naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet toe leiden dat cliënt niet meer de zorg kan krijgen waar ze op dit moment het meeste behoefte aan heeft dan wel die aansluit bij haar behoeften. Zoals al door de zorgverantwoordelijke is aangegeven betreft de huidige instelling een Wzd-erkende instelling. Dit maakt dat de instelling geen mogelijkheden heeft om cliënt dezelfde zorg te bieden in het kader van de Wvggz. Als de rechterlijke machtiging dus zal worden afgewezen op formele gronden en er een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz wordt afgegeven dan zal cliënt moeten verhuizen naar een andere (GGZ) instelling waar de huidige passende zorg niet geboden kan worden. Dit is absoluut niet in het belang van cliënt.
Verdere beoordeling rechterlijke machtiging
2.3.
Nu kan worden geconcludeerd dat de Wzd van toepassing is dient te worden getoetst of een rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 24 lid 1 Wzd noodzakelijk is. Alvorens de rechtbank toekomt aan toewijzing van een dergelijk verzoek dient te worden vastgesteld of het gedrag van cliënt als gevolg van haar aandoening leidt tot ernstig nadeel, de opname en het verblijf noodzakelijk zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden en er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Voorts dient er sprake te zijn van verzet tegen de opname en het verblijf. Ten aanzien van deze beoordeling overweegt de rechtbank als volgt.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van cliënt als gevolg van haar aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit:
  • ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang;
  • de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept;
  • de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Cliënt veroorzaakt vanwege haar chronisch paranoïde psychotische toestandsbeeld diverse vormen van gedragsproblematiek. Zoals eerder overwogen heeft cliënt onder meer last van symptomen als (godsdienstige) wanen, grootheidsideeën, incoherentie, associatief denken, achterdocht, prikkelbaarheid en agitatie, verbale agressie met kleineren en dreigen en ander dreigend en stalkend gedrag. Zo heeft cliënt in het verleden medebewoners bedreigd en geïntimeerd en andere mensen van de kerk waar zij lid van is telefonisch gestalkt. Daarnaast vertoont cliënt regelmatig overlast gevend gedrag richting de verpleging en medebewoners zoals schelden, spugen en schreeuwen. Ook gooit zij met spullen of neemt zij spullen van anderen mee. Cliënt snoept ongeremd en urineert op inadequate plekken. Tevens is cliënt in de nachtelijke uren erg actief waarbij zij bijvoorbeeld met de wc-bril klappert en/of veelvuldig naar familie belt. Cliënt is in voornoemd ongepast gedrag niet of nauwelijks te corrigeren. Bovendien is cliënt vanwege haar desorganisatie en regieverlies niet meer in staat om adequaat voor zichzelf te zorgen. Zo zijn er problemen in de zelfzorg en algemene dagelijkse levensverrichtingen waardoor cliënt chronisch zorgafhankelijk is.
2.5.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden en er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Cliënt heeft vanwege haar problematiek behoefte aan een woonsetting waarbij zij 24 uur per dag begeleiding, toezicht, structuur en zorg ontvangt. Vanwege de ingewikkelde problematiek en specifieke zorgbehoefte is het voor cliënt van belang dat deze begeleiding en zorg worden gegeven op een plek waar de juiste kennis, deskundigheid en affiniteit beschikbaar zijn. Zoals eerder uitgebreid overwogen onder rechtsoverweging 2.2.5. voldoet de huidige setting en instelling waar cliënt op dit moment verblijft aan deze vereisten.
2.6.
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf. Cliënt verblijft al sinds 2013 onder een rechterlijke machtiging op grond van de wet Bopz in de instelling. Na afloop van de laatste machtiging blijft cliënt onverminderd aangeven dat ze niet binnen de instelling wil blijven wonen. Cliënt geeft aan dat ze niet in de instelling thuis hoort en graag terug naar [adres] wil.
2.7.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De machtiging zal worden verleend voor de resterende duur waarbij aansluiting zal worden gezocht bij de eerder gegeven machtiging d.d. 22 december 2020 en aldus geldt tot en met 22 juni 2021.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van
[naam] ,geboren op [datum] ;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 22 juni 2021.
Deze beschikking is op 28 januari 2021 mondeling gegeven door mr. J.E. Biesma, rechter en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door N. Hooghiemster, griffier, en op datum heden schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
(fn. 656)
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.