ECLI:NL:RBNNE:2021:1167

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
18/210933-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarig stiefkind met gevangenisstraf en taakstraf

Op 8 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarig stiefkind. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 300 dagen gevangenisstraf, waarvan 298 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf van 160 uren. De zaak kwam aan het licht door de aangifte van het slachtoffer, die verklaarde dat de verdachte gedurende een lange periode ontuchtige handelingen met haar had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en ondersteund werd door andere bewijsmiddelen, waaronder sms-berichten van de verdachte waarin hij zijn spijt betuigde en zijn schuldgevoelens uitte. De rechtbank achtte het door de verdachte geschetste alternatieve scenario ongeloofwaardig en concludeerde dat er sprake was van misbruik van een kwetsbare positie. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor zijn gezin, en het tijdsverloop sinds de feiten. De rechtbank vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer opportuun, gezien de omstandigheden en de wensen van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/210933-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorteplaats] 1950 te [geboortedatum] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juli 2019 en 25 maart 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.P. Groot, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 19 maart 2006 tot en met 18 maart 2011 te [pleegplaats], gemeente Aa en Hunze, en/of elders in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind (stiefdochter) [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1994, ten aanzien van wie (telkens) misbruik van een kwetsbare positie werd gemaakt, bestaande die ontucht (telkens) hierin dat verdachte
- een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of
- de vagina van die [slachtoffer] heeft betast en/of
- de borsten van die [slachtoffer] heeft betast en/of
- de billen van die [slachtoffer] heeft betast en/of
- die [slachtoffer] een tongzoen heeft gegeven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de aangifte innerlijk consistent is en dat de aangifte wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. De verklaring van aangeefster vindt volgens de officier van justitie met name ondersteuning in de door verdachte aan aangeefster gestuurde berichten, waarin hij zijn excuses aanbiedt en aangeeft dat hij de lichamelijke integriteit van aangeefster zou hebben geschonden. De verklaring van verdachte dat hij met zijn berichten niet doelde op seksueel misbruik, maar op het geven van een nachtzoen, het strelen door het haar en/of het verleggen van een arm acht de officier van justitie niet geloofwaardig. Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster op belangrijke onderdelen ondersteund door de verklaringen van de jongere zus en de moeder van aangeefster.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde. Verdachte ontkent de ten laste gelegde gedragingen en er zijn geen getuigen die de aangifte kunnen bevestigen. De moeder van aangeefster zou in eerste instantie hebben verklaard dat verdachte tegenover haar de ontuchtige handelingen heeft bekend, maar bij de rechter-commissaris heeft zij deze verklaring ingetrokken en heeft zij verklaard dat zij verkeerd is geciteerd door de politie. Deze verklaring kan daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Volgens verdachte hebben slaapproblemen en drank- en drugsmisbruik bij aangeefster geleid tot waanideeën en hallucinaties, waardoor zij dingen heeft verklaard die niet zijn gebeurd. De raadsman heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de berichten die verdachte aan aangeefster heeft gestuurd op verschillende manieren kunnen worden uitgelegd en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Deze berichten kunnen zeker niet als bekentenis worden gezien en kunnen ook goed passen bij het door verdachte geschetste alternatieve scenario dat hij door deze berichten te sturen contact met aangeefster wilde forceren en daarbij refereerde aan onschuldige handelingen. Dit verweer kan niet worden weerlegd met de in het strafdossier aanwezige bewijsmiddelen. Het dossier bevat volgens de raadsman dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 maart 2017, opgenomen op pagina 22 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016347430 d.d. 3 januari 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben toen ik jong was seksueel misbruikt. Ik weet dat het begonnen was toen ik 12 of 13 jaar was. Het begon toen ik borsten begon te krijgen. Het is gestopt toen ik 15 of 16 jaar was. Het is gebeurd in mijn ouderlijk huis in [pleegplaats] aan de [straatnaam] . Ik doe aangifte tegen [verdachte] . Hij is mijn stiefvader. Ik weet niet hoe vaak het is gebeurd. Ik weet wel dat het een periode was waarin het meerdere keren per week gebeurde en ook periodes waarin het niet gebeurde. Ik werd wakker en merkte dat hij mijn kamer binnenkwam. Het was altijd hetzelfde. Hij ging aan mijn borsten zitten en dan aan mijn vagina. Ik hoorde hem dan hijgen. Dit is wat vaak op die manier gebeurde. Ik weet nu dat ik in shock was en niet kon bewegen. De eerste keer moet op mijn twaalfde zijn geweest. Hij kwam toen binnen. Ik werd wakker en dan zat hij met zijn vinger in mij. Hij zat met zijn vinger in mijn vagina. Ik voelde angst en verwarring. Ik was jong en wist niets van seks. De keer die ik mij het beste kan herinneren hoorde ik hem binnen komen. Ik weet nog dat ik mij ingerold had in een deken. Hij trok de deken van mij weg. Hij ging dan aan mijn borsten zitten en aan de rest van mijn lichaam. Hij ging mij vervolgens vingeren. Dat duurde heel lang. Ik droeg die nacht een pyjama, een broek en shirt. Ik voelde de vingers echt in mijn vagina. Ik voelde de vingers ook heen en weer gaan. Het voelde gewoon onprettig.
Hij kneedde met zijn handen in mijn borsten. Altijd onder mijn kleding. Dan ging hij richting mijn vagina. Dan gaat hij aan mijn klit zitten en dan gaat hij erin. Hij gaat dan heen en weer in mijn vagina. Hij ging op een gegeven moment weg als hij klaar was. Ik lag op mijn rug op bed en hij stond naast het bed. Hij kon er makkelijk bij want ik sliep in een stapelbed. U vraagt mij wat ik deed om het te stoppen. Ik rolde mij zelf in. Wat ik ook wel eens deed, is de deurklink uit de deur halen en dan de klink verstoppen.
Hij heeft mij ook weleens getongd. Hij zat aan mijn borsten, aan mijn kont en hij zat met zijn vingers in mijn vagina. U vraagt mij wat hij deed als hij mij tongde. Hij duwde zijn tong in mijn mond. Hij draaide rondjes met zijn tong in mijn mond. Het gebeurde altijd op mijn kamer als ik sliep. In het GBA staat dat mijn geboortejaar 1995 is, maar in het echt ben ik geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een uitdraai van een sms-conversatie tussen verdachte en aangeefster opgenomen op pagina 79 e.v., als bijlage 1 gevoegd bij het verhoor van verdachte d.d. 23 november 2017, voor zover inhoudend:
+ [telefoonnummer]
Zo, 4/12/2016, 12:14, afzender [verdachte] :
Ik schaam me diep. Ik vind het gruwelijk dat jij er nadeel en ellende van ondervindt. Ik hou heel veel van jou. Het spijt me zo. VERGEEF MIJ.
13:42:
Je hebt reden om zo boos te zijn. (…)
18:44 MMS:
Het waarom is zo beschamend. Het stoelt op het idee dat jij niet bij bewustzijn zou zijn (in slaapverlamming). Je reageerde immers nergens op in je slaap. Dit gegeven maakte iets laags in mij wakker, een vreemd untermensch, appellerend aan het laagste instinct, wat mij deed vergeten dat het jou en jouw lichamelijke integriteit betrof, mijn oogappel lief kind. Een rush van adrenaline en lust was mijn opbrengst. Bah. En een groeiend schuldgevoel. De ontkoppeling van mijn handelingen enerzijds en jou als persoon was zo bedrieglijk en verkeerd. Dat ik tot zo iets in staat was vervult mij met grote afschuw.
Di, 06/12/2016, 10:01:
Er speelde nog een element in het waarom. Dat wassen het wegvallen van de (leuke) intimiteit tussen ons nadat jouw pubertijd vorderde: geen geknuffeld etc.meer… mijn vaderlijke passie voor jou voelde een gemis en zocht onderbewust hiervoor naar compensatie.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
23 november 2017, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
In december heb ik geprobeerd om contact te krijgen met [slachtoffer] en heb ik haar sms-berichten gestuurd. U houdt mij voor dat uit onderzoek is gebleken dat ik op 4, 5 en 6 december 2016 sms-berichten heb gestuurd en ontvangen van en naar [slachtoffer] over deze zaak. Ik kan er niks meer over zeggen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
13 november 2017, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Aan 1 kant kon die deurklink eruit. Volgens mij aan de buitenkant. En dat deden we wel eens als we wilden dat er niemand naar binnen kon. [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: aangeefster) deed het wel vaak. Ik niet echt. We deden dat als we ruzie met iemand hadden gehad.
Mijn stiefvader kwam ’s avonds wel eens bij ons op de slaapkamer. Hij ging altijd checken of we aan het slapen waren.
Overweging van de rechtbank met betrekking tot het bewijs
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht de aangifte betrouwbaar en op de voor de tenlastelegging relevante onderdelen consequent en consistent. De verklaring van aangeefster is voorts gedetailleerd en specifiek en wordt op belangrijke punten ondersteund door overige bewijsmiddelen in het dossier. Zo heeft ook [getuige] , de jongere zus van aangeefster, verklaard over het verwijderen van de deurklink om te voorkomen dat er iemand binnen kon komen op hun slaapkamer. De verklaring van verdachte dat aangeefster als gevolg van slaapproblemen en drank- en drugsmisbruik waanideeën, hallucinaties of een vervormd beeld van de werkelijkheid had op het moment dat zij aangifte deed, is op geen enkele manier uit het dossier gebleken en wordt op geen enkele manier onderbouwd. De rechtbank acht de aangifte daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte meerdere sms-berichten heeft gestuurd aan aangeefster. Verdachte heeft niet ontkend dat hij deze berichten heeft gestuurd, maar hij heeft verklaard dat deze berichten een poging waren om in contact te komen met aangeefster. Vanwege de psychische toestand van aangeefster zou verdachte in zijn berichten tegemoet zijn gekomen aan de boosheid van aangeefster terwijl hij op dat moment niet precies wist wat aangeefster hem verweet. Verdachte heeft verder verklaard dat hij in de door hem gestuurde berichten door het stof ging om de communicatie op gang te brengen en dat er niks onwelgevalligs zou hebben plaatsgevonden. Zijn berichten zou hij bewust in een wanstaltig kader hebben geplaatst, zodat aangeefster zou reageren.
De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet geloofwaardig en het betoog van de verdachte heeft de rechtbank dan ook niet overtuigd. Verdachte heeft in zijn berichten aan aangeefster onder meer aangegeven dat hij zich diep schaamt en dat aangeefster alle reden heeft om boos te zijn. Verdachte vraagt ook aan aangeefster om hem te vergeven.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de berichten zoals hiervoor in de bewijsmiddelen onder 2. zijn opgenomen niet op verschillende manieren kunnen worden uitgelegd. Verdachte geeft in deze berichten in niet te miskennen bewoordingen aan dat hij dingen heeft gedaan die hem vervullen met grote afschuw en die de lichamelijke integriteit van aangeefster hebben geschonden, waarbij ‘een rush van adrenaline en lust’ naar eigen zeggen zijn opbrengst was. Deze berichten zijn zo specifiek en uitvoerig beschreven, dat zij naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van aangeefster bevestigen dat er ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Dat verdachte deze berichten enkel zou hebben gestuurd om contact op gang te brengen met aangeefster, door mee te gaan in de verwijten die aangeefster hem maakt, en dat de handelingen waar hij aan refereert enkel betrekking hebben op het aaien van het hoofd van aangeefster en het geven van een onschuldige nachtzoen, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig en onaannemelijk. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in tenlastelegging genoemde gedragingen met zijn minderjarige stiefdochter.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 19 maart 2006 tot en met 18 maart 2011 te [pleegplaats], gemeente Aa en Hunze, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1994, ten aanzien van wie misbruik van een kwetsbare positie werd gemaakt, bestaande die ontucht hierin dat verdachte
- een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- de vagina van die [slachtoffer] heeft betast en
- de borsten van die [slachtoffer] heeft betast en
- de billen van die [slachtoffer] heeft betast en
- die [slachtoffer] een tongzoen heeft gegeven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor oplegging van een taakstraf, aangezien een eventuele onvoorwaardelijke detentie uitermate grote gevolgen heeft voor verdachte en zijn gezin waar hij de zorg voor draagt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland d.d. 28 november 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het veelvuldig verrichten van ontuchtige handelingen met de dochter van zijn toenmalige partner die verdachte verzorgde en opvoedde als behorend tot zijn gezin. Verdachte heeft daarbij het slachtoffer vaak op intieme plaatsen betast en zijn vingers in haar vagina gebracht. Dit alles gebeurde thuis in haar slaapkamer, een plek waar zij zich bij uitstek veilig had moeten kunnen voelen. Door aldus te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog lange tijd nadelige psychische gevolgen ondervinden. Verdachte heeft hier geen oog voor gehad; hij is enkel gericht geweest op het bevredigen van zijn eigen lustgevoelens. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen, en het feit dat verdachte in de strafzaak geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, zeer aan.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde is in beginsel enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige omvang passend en geboden. Bij het bepalen van de strafmaat dient de rechtbank echter ook rekening te houden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder en ook niet na het plegen van de bewezen verklaarde feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie en dat hij de zorg draagt voor zijn gezin, waarbij tevens sprake is van thuiswondende kinderen die financieel afhankelijk zijn van verdachte. Een onvoorwaardelijke detentie zal daarom verstrekkende gevolgen hebben voor verdachte en zijn gezin. De rechtbank overweegt voorts dat aangeefster zelf tegenover de politie heeft verklaard dat zij wil dat verdachte wordt gestraft, maar dat zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te ver vindt gaan. Met deze opvatting van aangeefster houdt de rechtbank nadrukkelijk rekening bij de strafoplegging.
Strafverminderend heeft de rechtbank het tijdsverloop in de strafzaak in aanmerking genomen. Verdachte is op 22 november 2017 aangehouden en verhoord, de zaak heeft voor het eerst op 11 juli 2019 gediend, terwijl het daarna, mede vanwege de coronapandemie, nog ruim anderhalf jaar heeft geduurd voordat de zaak inhoudelijk is behandeld. Bovendien zijn de feiten gepleegd in de periode 2006 tot 2011 en zijn er geen aanwijzingen dat verdachte is voortgegaan met het plegen van soortgelijke feiten. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het opleggen van een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt niet langer opportuun.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, een forse voorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van 298 dagen en daarbij een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 160 uren passend en geboden. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal een proeftijd worden verbonden voor de duur van drie jaar. Verdachte dient zich te realiseren dat indien hij zich binnen die proeftijd wederom schuldig maakt aan enig strafbaar feit, de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf kan vorderen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 298 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 (drie) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 160 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 80 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. de Bock, voorzitter, mr. G. Eelsing en mr.
M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 april 2021.