ECLI:NL:RBNNE:2021:1166

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
18/190826-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door roekeloos rijgedrag op de N34 te Odoorn

Op 8 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op de N34 te Odoorn op 13 september 2019. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. U. van Ophoven, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag dat leidde tot een aanrijding met een lijnbus (Q-Buzz), waarbij meerdere passagiers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], letsel opliepen. De officier van justitie eiste veroordeling voor de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging betoogde dat er sprake was van een moment van onoplettendheid zonder dat de oorzaak daarvan kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het letsel van [slachtoffer 1] niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Echter, het subsidiair ten laste gelegde feit en het tweede feit werden wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank legde een geldboete op van € 750,- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van het ongeval en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/190826-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 maart 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 september 2019 te Odoorn, gemeente Borger-Odoorn als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de (auto)weg, de N34 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden en/of (vervolgens)
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en niet in staat is geweest een hem tegemoetkomende bus (Q-Buzz) te ontwijken, waardoor hij (frontaal) in botsing is gekomen met die Q-Buzz, waardoor een ander/passagier in de bus (genaamd [slachtoffer 1]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een scheur in meerdere ribben en/of een gebroken rib, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 september 2019 te Odoorn, gemeente Borger-Odoorn als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de (auto)weg, de N34, hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden en/of (vervolgens)
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en niet in staat is geweest een hem tegemoetkomende bus (Q-Buzz) te ontwijken waardoor hij (frontaal) in botsing is gekomen met die Q-Buzz, waardoor een ander, te weten een passagier van die Q-Buzz (genaamd [slachtoffer 1]) (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 13 september 2019 te Odoorn, gemeente Borger-Odoorn als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de (auto)weg, de N34, hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden en/of (vervolgens)
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en niet in staat is geweest een hem tegemoetkomende bus (Q-Buzz) te ontwijken waardoor hij (frontaal) in botsing is gekomen met die Q-Buzz, waardoor (een) ander(en), te weten (een) passagier(s) van die Q-Buzz (genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]) lichamelijk letsel werd toegebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden door met zijn auto onvoldoende rechts te houden, een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden en op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht te komen. Op die weghelft heeft een frontale botsing met een lijnbus (Qbuzz) plaatsgevonden als gevolg waarvan meerdere passagiers van die lijnbus letsel hebben opgelopen. Het letsel van [slachtoffer 1], drie gescheurde ribben en een gebroken rib, kan daarbij als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit is er geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, maar kan wel wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat er gevaar op de weg werd veroorzaakt, als gevolg waarvan
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] letsel hebben opgelopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bij verdachte sprake moet zijn geweest van een moment van onoplettendheid, terwijl de oorzaak van die onoplettendheid niet kan worden vastgesteld. De raadsman heeft benadrukt dat geen sprake is geweest van een inhaalmanoeuvre, drank- of drugsgebruik of ander afwijkend rijgedrag. Gelet op die kennelijke onoplettendheid kan volgens de raadsman wel worden bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden en kan gekomen worden tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van de vraag of het letsel van [slachtoffer 1] als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Het onder 1 primair ten laste gelegde
Onder 1 primair is aan verdachte onder meer ten laste gelegd dat verdachte als gevolg van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen een ongeluk heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] niet als dusdanig letsel in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) kan worden aangemerkt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Bij de beoordeling of sprake is van zwaar lichamelijk letsel is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit de geneeskundige verklaring van 13 september 2019 blijkt dat [slachtoffer 1] als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen bestaande uit een scheurtje in drie ribben en één gebroken rib. Medisch ingrijpen is daarbij niet noodzakelijk geweest en naar verwachting van de arts zou het letsel binnen 6 weken volledig moeten zijn hersteld. [slachtoffer 1] heeft in zijn eigen verklaring van 20 september 2019, zeven dagen na het ongeval, tegenover de politie verklaard dat hij voornemens was om op 27 september 2019 weer te beginnen met werken. Dat zou betekenen dat uit het lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] een tijdelijke verhindering in de uitoefening van zijn normale bezigheden is ontstaan van ruim twee weken, terwijl voor de beoordeling van ‘tijdelijkheid’ van de ziekte of verhindering in de rechtspraak veelal wordt uitgegaan van een criterium van minimaal vier weken.
Gelet op het bovenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen dat bij [slachtoffer 1] sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW en kan ook niet worden bewezen dat sprake is geweest van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
Het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 maart 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal ‘VerkeersOngevallenAnalyse’ d.d. 10 november 2019, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019244501 d.d. 1 december 2019, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal ‘aanrijding misdrijf’
d.d. 25 november 2019, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 25 september 2019, opgenomen op pagina 98 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3].
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het navolgende.
De verdachte reed op 13 september 2019 met zijn personenauto over de N34 in de richting van Groningen. Ter hoogte van Odoorn is verdachte met zijn voertuig gedeeltelijk op de rijstrook bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer terechtgekomen en daar is hij met de linker voorzijde van het voertuig in botsing gekomen met de linker voorzijde van de hem tegemoetkomende lijnbus. Als gevolg van deze botsing hebben [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] letsel opgelopen en is verdachte zelf zwaar gewond geraakt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte onvoldoende rechts heeft gehouden en daarbij over een dubbele doorgetrokken streep is gereden, met als gevolg dat hij op de verkeerde weghelft is terechtgekomen. De aanleiding voor het feit dat verdachte met zijn auto op de verkeerde weghelft is terechtgekomen is uit het onderzoek ter terechtzitting niet komen vast te staan. Wel is vastgesteld dat verdachte geen gebruik heeft gemaakt van zijn telefoon ten tijde van het ongeval en dat verdachte op dat moment niet onder invloed was van drank of drugs. Gelet op de omstandigheden van het ongeval en de verklaringen van getuigen acht de rechtbank het ook niet waarschijnlijk dat verdachte bezig was met een bewuste inhaalmanoeuvre, zodat de rechtbank uit zal gaan van een moment van onoplettendheid of onachtzaamheid bij verdachte als gevolg waarvan het ongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat de verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet, waarbij lichamelijk letsel is toegebracht aan de onder feit 1 subsidiair en feit 2 genoemde passagiers van de lijnbus.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 september 2019 te Odoorn, gemeente Borger-Odoorn, als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op de autoweg N34, aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en
- zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden en
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden
ten gevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en niet in staat is geweest een hem tegemoetkomende bus (Q-Buzz) te ontwijken waardoor hij frontaal in botsing is gekomen met die Q-Buzz, waardoor een ander, te weten een passagier van die Q-Buzz genaamd
[slachtoffer 1], lichamelijk letsel werd toegebracht, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
2.
hij op 13 september 2019 te Odoorn, gemeente Borger-Odoorn als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op de autoweg N34, aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en
- zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden en
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden
ten gevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en niet in staat is geweest een hem tegemoetkomende bus (Q-Buzz) te ontwijken waardoor hij frontaal in botsing is gekomen met die Q-Buzz, waardoor anderen, te weten passagiers van die Q-Buzz genaamd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], lichamelijk letsel werd toegebracht, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Voortgezette handeling
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en constateert dat daarbij sprake is van een voortgezette handeling nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van één ongeoorloofd wilsbesluit bestaande uit het onvoorzichtige handelen van verdachte. Dit heeft tot gevolg dat bij de straftoemeting slechts één strafbepaling zal worden toegepast.
Het bewezen verklaarde levert ten aanzien van het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde op:
(de voortgezette handeling van) overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie ter zake van feit 2 gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten ernstig verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan meerdere slachtoffers lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij onvoldoende oplettend en aandachtig heeft deelgenomen aan het verkeer, waardoor hij het verkeer ernstig in gevaar heeft gebracht.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte zelf ernstig gewond is geraakt ten gevolge van het ongeval en dat hij daar nog altijd de nadelige gevolgen van ondervindt.
Gelet op het feit dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van een minder ernstig feit dan waarop de officier van justitie zijn strafeis heeft gebaseerd komt zij tot een andere straf dan gevorderd. De rechtbank acht daarom een onvoorwaardelijke taakstraf niet aan de orde, waarbij de rechtbank mede de persoonlijke en fysieke omstandigheden van verdachte in aanmerking heeft genomen.
Alles afwegende, acht de rechtbank voor feit 1 subsidiair en feit 2 een geldboete van in totaal € 750,00 passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank betrekt daarbij in haar oordeel dat verdachte vanwege een onderzoek naar de rijgeschiktheid van verdachte op grond van artikel 130 WVW al ruim een jaar niet heeft kunnen beschikken over zijn rijbewijs. Gelet daarop kan naar het oordeel thans worden volstaan met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 56 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van € 750,00(zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 voorts:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen- bromfietsen daaronder begrepen - voor de tijd van 3 maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. G. Eelsing en
mr. J.G. de Bock, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 april 2021.