ECLI:NL:RBNNE:2021:1139

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
176480
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in het kader van de Wet zorg en dwang

Op 7 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beschikking gegeven inzake een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren op [datum], die lijdt aan ernstige dementie. Het verzoek was ingediend op 15 december 2020 en de mondelinge behandeling vond plaats op 4 en 7 januari 2021, waarbij de rechtbank zich liet voorlichten door verschillende betrokkenen, waaronder de buurvrouw van de cliënt, die een actieve rol speelt in de zorg voor de cliënt. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de buurvrouw relevant was, ondanks bezwaar van de advocaat van de cliënt, die stelde dat de buurvrouw geen deskundige was. De rechtbank concludeerde dat de cliënt niet in staat was om zelfstandig voor zichzelf te zorgen en dat er ernstig nadeel bestond, waaronder verwaarlozing en gevaar voor de veiligheid. De rechtbank verleende de machtiging voor een periode van zes maanden, tot 7 juli 2021, en oordeelde dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden waren om het ernstig nadeel te voorkomen. De cliënt verzet zich tegen de opname, maar de rechtbank oordeelde dat de opname noodzakelijk was om de veiligheid van de cliënt te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
Zaak-/rekestnr.: C/17/176480 / BZ RK 20-1318
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 7 januari 2021naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[naam] ,
geboren op [datum] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: cliënt,
advocaat: mr. B.G. Kooi, kantoorhoudende te Dokkum.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen bij de griffie op 15 december 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam] , specialist ouderengeneeskunde, d.d. 3 december 2020;
  • de aanvraag d.d. 11 december 2020 en het machtigingsformulier d.d. 10 december 2020.
1.2.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De betrokkenen zijn in de gelegenheid gesteld om door de rechtbank telefonisch gehoord te worden.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft vervolgens in eerste instantie telefonisch plaatsgevonden op 4 januari 2021. De rechtbank achtte zich na afloop van deze mondelinge behandeling echter onvoldoende geïnformeerd om tot een beslissing te komen, reden waarom de mondelinge behandeling op 7 januari 2021 telefonisch is hervat en voortgezet. Daarbij zijn de volgende personen opgeroepen en gehoord:
  • cliënt, bijgestaan door mr. B.G. Kooi;
  • [naam] , specialist ouderengeneeskunde;
  • [naam] , casemanager dementie;
  • [naam] , neef van cliënt;
  • [naam] , buurvrouw van cliënt.
1.4.
De rechtbank heeft, in aanwezigheid van de griffier, op 7 januari 2021 voornoemde betrokkenen gelijktijdig telefonisch gehoord. De rechtbank is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen.

2.De beoordeling

2.1.
De rechter kan op verzoek van het CIZ een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in een geregistreerde accommodatie verlenen als bedoeld in artikel 24 lid 1 van de Wzd. De machtiging kan slechts worden verleend indien naar oordeel van de rechter het gedrag van cliënt(e) als gevolg van zijn of haar psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap leidt tot ernstig nadeel, de opname en het verblijf noodzakelijk zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden en er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Alvorens de rechter beslist op het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot opname en verblijf hoort hij de cliënt. Tevens kan de rechter zich op grond van artikel 38 lid 4 Wzd, zo mogelijk laten voorlichten door de aanvrager, de vertegenwoordiger, degene door wie de cliënt feitelijk wordt verzorgd, de zorgverantwoordelijke en de arts die de verklaring heeft afgelegd. Daarnaast kan de rechter zich op grond van artikel 38 lid 5 Wzd laten voorlichten door één of meer van de in artikel 25 lid 1 Wzd bedoelde personen die het verzoek niet hebben ingediend.
2.2.
Door de advocaat van cliënt is bezwaar gemaakt tegen de door de buurvrouw van cliënt, mevrouw [naam] , gegeven informatie op de mondelinge behandeling van 7 januari 2021. De advocaat voert hiertoe aan dat de buurvrouw van cliënt geen deskundige, medisch specialist en/of familie is. Doordat de buurvrouw niet van een officiële hulpinstantie dan wel direct betrokken is moet de door haar gegeven informatie door de rechtbank ter zijde worden gelegd en niet worden meegenomen in de beoordeling en beslissing.
2.3.
De rechtbank is anders dan de advocaat van oordeel dat de informatie zoals deze op de mondelinge behandeling is gegeven door mevrouw [naam] wel kan worden meegenomen in de beoordeling. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Zoals eerder overwogen kan de rechter zich op grond van artikel 38 lid 4 Wzd, zo mogelijk doen voorlichten door de aanvrager, de vertegenwoordiger, degene door wie de cliënt feitelijk wordt verzorgd, de zorgverantwoordelijke en de arts die de verklaring heeft afgelegd. De rechtbank begrijpt uit de onderliggende stukken en de gegeven informatie van zowel de specialist ouderengeneeskunde, de aanvrager en de neef van cliënt dat de buurvrouw van cliënt de afgelopen periode dan wel jaren een actieve rol speelt in de verzorging, dagelijkse ondersteuning en het verlenen van zorg aan cliënt. Dit is door de buurvrouw op de mondelinge behandeling bevestigd. Zo houdt de buurvrouw cliënt dagelijks in de gaten, corrigeert zij het gedrag van cliënt waar nodig en mogelijk dan wel wordt toegelaten, maakt zij daar waar het wordt toegelaten haar huis schoon, doet zij al jaren haar boodschappen, verzorgt en draait zij volledig haar was en zorgt zij ervoor dat cliënt weer schone kleren aan doet nadat zij bijvoorbeeld een incontinentie-ongelukje heeft gehad. De buurvrouw van cliënt is hierdoor inmiddels een vertrouwenspersoon voor cliënt geworden en de enige persoon die enigszins met veel moeite een beperkt gedeelte van de zorg mag verlenen bij cliënt. Dit maakt naar oordeel van de rechtbank dat de buurvrouw van cliënt als zijnde mantelzorger dan wel betrokken persoon kan worden geschaad onder artikel 38 lid 4 sub c Wzd. De buurvrouw van cliënt houdt zich namelijk actief en dagelijks bezig met de verzorging en zorg van cliënt, waardoor zij op dit moment degene is door wie cliënt feitelijk wordt verzorgd.
2.4.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank – met inachtneming van de onderliggende stukken en de ontvangen informatie van de aanwezige personen op zowel de mondelinge behandeling van 4 januari 2021 als die van 7 januari 2021 – overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Verdere beoordeling
2.5.
Door en namens cliënt is geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot het verlenen van een machtiging opname en verblijf. Cliënt heeft nadrukkelijk aangegeven dat ze graag thuis wil blijven wonen en nog prima voor zichzelf kan zorgen. Daarbij komt bij dat cliënt zich niet herkent in de gestelde diagnose. Cliënt is misschien vergeetachtig, maar vergevorderde dementie is volgens haar niet aan de orde. Door de advocaat van cliënt is dan ook bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van ernstige dementie. Voorts herkent cliënt de gestelde gevaren en het ernstig nadeel niet. Er zijn weliswaar zorgen, maar deze zijn volgens cliënt niet dusdanig zorgelijk of ernstig dat dit een dergelijk ingrijpende maatregel tot opname en verblijf rechtvaardigen. Cliënt is van mening dat haar gedragingen worden aangedikt en opgetuigd om zo een rechterlijke machtiging te krijgen. Cliënt kan zich volgens zichzelf nog prima zelfstandig redden. Zo ziet haar woning er keurig en netjes verzorgd uit en ontvangt zij maaltijden van tafeltje dekje die zij tijdig op eet. Dit maakt dat er geen sprake is van ernstige verwaarlozing of iets dergelijks. Ook het gevaar ten aanzien van de weg wordt niet door cliënt herkent. Door de advocaat van cliënt wordt aangevoerd dat er een doorgaande weg voor de woning langs loopt, maar ook een B-weg. Cliënt komt dus eerst op de B-weg uit voordat zij zomaar de doorgaande weg op kan lopen of over kan steken. De advocaat van cliënt stelt zich dan ook op het standpunt dat er geen sprake is van een stoornis en dat er onvoldoende gevaren aanwezig zijn om een rechterlijke machtiging te rechtvaardigen.
2.6.
De rechtbank is anders dan cliënt van oordeel dat uit de overgelegde stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, voldoende is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening. Cliënt is gediagnosticeerd met (ernstige) dementie met verminderd ziekte-inzicht, hetgeen in de medische verklaring door de onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde is vastgesteld en door de arts bij eigen onderzoek is waargenomen. Dit door middel van de gedragingen die cliënt vertoont waarbij zij bijvoorbeeld geen begrip en inzicht toont en beperkt dan wel niet aansluitend antwoord geeft op gestelde vragen. Door de specialist ouderengeneeskunde wordt op de mondelinge behandeling toegelicht dat cliënt last heeft van oriëntatie geheugenstoornissen en niet meer in staat is om zelf problemen op te lossen als er iets mis gaat, hetgeen ook past bij de gestelde diagnose.
2.7.
Ook ten aanzien van het ernstig nadeel gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de advocaat. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de psychogeriatrische aandoening van cliënt wel leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit:
  • ernstig lichamelijk letsel;
  • ernstige psychische schade;
  • ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang;
  • de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Cliënt is vanuit haar diagnose niet meer in staat haar eigen situatie op waarde in te schatten dan wel consequenties van haar handelen te overzien, inzicht te tonen in haar gedragingen en eventueel passende oplossingen te vinden. Daarnaast is er door de dementie sprake van decorumverlies en dwaalgedrag. Dit maakt dat cliënt zomaar zonder uit te kijken een drukke doorgaande weg over steekt om bijvoorbeeld naar haar overburen te gaan. Cliënt loopt hierbij door de berm en kan regelmatig de weg naar huis niet meer terug vinden. Door de advocaat van cliënt wordt weliswaar aangegeven dat cliënt eerst over een B-weg moet, maar de rechtbank begrijpt uit de toelichting op de mondelinge behandeling dat cliënt meerdere keren is aangetroffen op de drukke doorgaande weg en dat hiermee niet de B-weg wordt bedoeld. Daarnaast gaat cliënt af en toe nog op de fiets naar de winkel, hetgeen eveneens een onverantwoorde en gevaarlijke situatie oplevert. Cliënt heeft namelijk geen inzicht in het verkeer en het fietsen gaat vanwege het evenwicht wankel. Nadat cliënt de winkel heeft bereikt kan zij vervolgens in de winkel niet vinden wat ze nodig heeft waarop zij standvastig en boos reageert richting anderen. Ook kan cliënt geen redelijke inschatting maken van de kleding die zij aan moet doen passend bij het huidige weer. Zo loopt zij de laatste tijd regelmatig zonder jas buiten rond, maar is ze in de hete zomer juist weer flauwgevallen omdat ze dan wel een winterjas aan heeft. Dit neemt de nodige risico’s als onderkoeling of oververhitting met zich mee. Cliënt is zich hiervan niet bewust. Dit blijkt ook uit de recente gedraging waarbij cliënt zonder dat ze het door had in slechts alleen maar haar onderkleding bij de buurvrouw voor de deur stond. De rechtbank is anders dan cliënt dan ook van oordeel dat voornoemde zorgen en gedragingen wel degelijk leiden tot gevaarlijk gedrag en daarmee het ernstig nadeel gelegen in de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Daarbij overweegt de rechtbank dat voornoemd gedrag in het ergste geval zelfs tot lichamelijk letsel dan wel ernstige schade kan leiden.
Bovendien heeft de rechtbank anders dan cliënt ernstige twijfels bij de zelfzorg van cliënt en in hoeverre cliënt daadwerkelijk in staat is zelfstandig de regie te voeren over haar leven. Cliënt geeft aan dat zij zichzelf goed verzorgt en dagelijks haar maaltijden inneemt. In het kader hiervan wordt door de neef van cliënt aangegeven dat het er op lijkt dat cliënt af en toe redelijk de schijn kan ophouden. Echter blijkt uit de onderliggende stukken en diverse toelichtingen op de mondelinge behandeling dat cliënt slecht eet en drinkt en qua zelfverzorging en hygiëne volledig afhankelijk is van anderen. Zo is cliënt niet meer in staat om zelfstandig boodschappen te doen en haar was te draaien, hetgeen volledig door de buurvrouw van cliënt wordt overgenomen. Zonder deze dagelijkse en intensieve ondersteuning zal cliënt uit zichzelf en zelfstandig niet tot deze dagelijkse taken en activiteiten komen. Ook is gebleken dat cliënt niet meer uit zichzelf schone kleren aantrekt, al ruim een jaar haar beddengoed niet meer heeft verschoond, beschimmeld en/of bedorven brood eet en last heeft van incontinentie. Daarbij overweegt de rechtbank dat de buurvrouw van cliënt op dit moment een actieve rol speelt in het zoveel mogelijk wegnemen dan wel afwenden van het ernstig nadeel. Door de buurvrouw van cliënt wordt aangegeven dat zij cliënt er bijvoorbeeld op moet wijzen om schone kleren aan te doen omdat zij anders de vieze kleding met urine aanhoudt. Daarnaast heeft de buurvrouw deze week nog een situatie aangetroffen waarbij de ontlasting van cliënt bij de deur van de wc langs liep. Dit wordt vervolgens niet zelfstandig door cliënt opgeruimd dan wel schoongemaakt. Ook houdt zij cliënt dagelijks in de gaten en probeert zij daar waar mogelijk haar te weren van het erf te gaan dan wel de weg op te lopen. Ook zorgt de buurvrouw daar waar dat wordt toegelaten er af en toe voor dat de woning wordt schoongemaakt, reden waarom het er op het moment van de mondelinge behandeling netjes uitzag. Gelet op voorgaande ziet de rechtbank voldoende aanleiding om aan te nemen dat het gedrag van cliënt leidt tot ernstig nadeel gelegen in (ernstige) verwaarlozing dan wel maatschappelijke teloorgang, waarbij het de verwachting is dat deze nadelen zonder zorg en toezicht van de buurvrouw alleen maar (fors) zullen toenemen.
2.8.
In het geval er dan al sprake is van ernstig nadeel dan is door de advocaat van cliënt subsidiair aangevoerd dat moet worden afgevraagd of een dergelijke maatregel als opname en verblijf wel in verhouding staat met de zorgen die er zijn. Daarnaast stelt de advocaat zich op het standpunt dat nog niet alle minder ingrijpende dan wel uiterste middelen zijn geprobeerd en volledig zijn ingezet om zo het eventuele ernstig nadeel in de thuissituatie af te wenden of te voorkomen. Cliënt ontvangt op dit moment weliswaar thuiszorg, maar dit is vier weken geleden voor het eerst ingezet. Daarbij komt thuiszorg slechts eens per dag een half uurtje langs. Volgens de advocaat van cliënt zou de frequentie van de thuiszorg bijvoorbeeld eerst nog omhoog kunnen naar twee of drie keer per dag of zou cliënt meer tijd gegund moeten worden om te wennen aan de thuiszorg om zo een vertrouwensband op te bouwen. Cliënt heeft namelijk haar hele leven zelfstandig gewoond waardoor acceptatie van hulp en zorg voor haar lastig is en in eerste instantie weerstand oproept. Door haar meer tijd te gunnen zouden er wellicht alsnog stappen gezet kunnen worden die ervoor zorgen dat cliënt de thuiszorg accepteert en daarmee eventueel voorkomen kan worden dat cliënt moet worden opgenomen. Voorgaande maakt dat er volgens de advocaat van cliënt niet is voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel.
2.9.
De rechtbank volgt de advocaat, net als alle andere betrokkenen en gehoorde personen, in haar standpunt dat de reeds ingezette thuiszorg op dit moment onvoldoende werking heeft gehad om de bestaande zorgen weg te nemen. De rechtbank is alleen, anders dan de advocaat van cliënt, van oordeel dat dit niet te maken heeft met de korte periode waarin de thuiszorg nog maar langs komt en/of de inspanningen die door hen zijn verricht, maar met het gebrek aan ziekte inzicht bij cliënt en de ernst van de situatie. Vanuit het gebrek aan ziekte inzicht accepteert cliënt geen enkele hulp omdat zij in de veronderstelling is dat ze alles nog wel zelfstandig kan. Cliënt uit zich hierbij boos en afwerend. Dit maakt dat de thuiszorg geen passende stappen heeft kunnen maken. Doordat dit onderdeel is van de diagnose is de verwachting dat deze bereidheid dan wel het ziekte inzicht binnen aanzienbare tijd niet zal veranderen en/of verbeteren. Zo accepteert cliënt bijvoorbeeld al langere tijd nauwelijks hulp en mag zelfs haar buurvrouw, die voor haar het meest vertrouwde gezicht is, ondanks herhaaldelijke pogingen cliënt niet douchen en/of wassen. Dit maakt dat de rechtbank voorbij gaat aan het verweer van de advocaat waarin is gesteld dat cliënt meer tijd gegund moet worden om te wennen aan de thuiszorg. Tevens overweegt de rechtbank daarbij dat het uitbreiden en optimaliseren van de thuiszorg naar verwachting ook niet voldoende relaas biedt om al het ernstig nadeel voldoende af te wenden. Dit heeft er mee te maken dat niet alleen de zelfhygiëne zoals douchen en wassen en de zelfredzaamheid zoals eten en drinken een reden van zorg is, maar ook het decorum verlies en het gevaarlijke dwaalgedrag wat cliënt regelmatig vertoont. Cliënt stapt immers gedurende de dag zomaar uit zichzelf de deur uit, waarbij zij zonder uitkijken over steekt en vervolgens de weg terug naar huis niet meer kan vinden. Daarbij speelt het niet passend kleden naar de weersomstandigheden ook nog een rol. Doordat de thuiszorg slechts korte dagelijkse bezoeken zal brengen, zullen zij niet continu toezicht op cliënt kunnen uitoefenen en daarmee niet dit ernstig nadeel volledig kunnen afwenden. Juist een veilige en gesloten woonvorm met 24-uurs toezicht en ondersteuning biedt cliënt deze veiligheid en bescherming wel. Dit maakt dat de nodige risico’s en het ernstig nadeel slechts alleen door een opname kan worden weggenomen. Tevens is gebleken dat er sprake is van een progressief ziektebeeld waarbij de afgelopen maanden een forse en snelle achteruitgang wordt waargenomen. Dit maakt dat er zowel in lichamelijk als in cognitieve opzicht geen verbetering meer zal optreden. Tot slot overweegt de rechtbank dat door de buurvrouw van cliënt is aangegeven dat de dagelijkse zorg en ondersteuning haar zwaar valt en zij niet nog veel langer in staat is om dit vol te houden. De opname en het verblijf zijn dan ook noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden en er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden voorhanden om het ernstig nadeel voldoende te voorkomen of af te wenden.
2.10.
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf. Dit blijkt uit de gedragingen en uitlatingen van cliënt. Zo heeft cliënt voorafgaand aan de mondelinge behandeling nadrukkelijk aangegeven niet opgenomen te willen worden, hetgeen zij tegenover de rechter bij monde van haar advocaat op de mondelinge behandeling heeft herhaalt en bevestigd.
2.11.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De machtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden, en geldt dus tot en met 7 juli 2021.
2.12.
Na de mondelinge behandeling is een kennisgeving mondelinge uitspraak Wzd aan de zorgaanbieder en advocaat van cliënt uitgereikt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van
[naam]
,geboren op [datum] ;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 7 juli 2021.
Deze beschikking is gegeven op 7 januari 2021 door mr. C.W. Couperus-van Kooten, rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.
(fn. 656)
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.