ECLI:NL:RBNNE:2021:1128

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
18/188184-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een minderjarige door een 20-jarige verdachte met geweld en seksuele handelingen

Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting van een 14-jarig meisje. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht, ambulante behandeling, en contactverboden. De feiten vonden plaats op 2 juli 2018 in Harlingen, waar de verdachte het slachtoffer bij hem thuis uitnodigde en haar op zijn slaapkamer dwong tot seksuele handelingen, waaronder seksueel binnendringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer met geweld heeft gedwongen en dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-onderzoek, dat de verdachte op de hoogte was van de gevolgen van zijn daden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen, die schadevergoeding eiste voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van de benadeelde partij te vergoeden. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele misdrijven en de impact op slachtoffers, vooral wanneer het gaat om minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/188184-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
11 maart 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juli 2018, in elk geval in of omstreeks de maand juli 2018 te Harlingen, in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en zodoende die [slachtoffer] zogenoemd gevingerd en/of zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en zodoende die [slachtoffer] zogenoemd in de anus geneukt en bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [slachtoffer] bij haar hand(en) en/of een of meer ande(e) de(e)l(en) van haar lichaam heeft vastgepakt en/of vastgehouden (daarbij) de knoopjes van haar broek heeft losgemaakt en/of (vervolgens) de door die [slachtoffer] gedragen broek en onderbroek naar beneden heeft getrokken en/of (vervolgens) dat lichaam van die [slachtoffer] in een zodanige positie gebracht dat verdachte zich achter die [slachtoffer] bevond, gedurende welke handelingen van verdachte die [slachtoffer] meermalen verdachte de woorden heeft toegevoegd: "Stop [verdachte] . Ik wil dit niet." en/of "stop" en/of (daarbij) heeft getracht verdachte van haar weg te duwen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juli 2018, in elk geval in of omstreeks de maand juli 2018 te Harlingen, in elk geval in Nederland met [slachtoffer] , geboren op 1 januari 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en zodoende die [slachtoffer] zogenoemd gevingerd en/of zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en zodoende die [slachtoffer] zogenoemd in de anus geneukt.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat – zo begrijpt de rechtbank – de redelijke termijn voor het aanbrengen van deze zaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het erg lang geduurd heeft voordat deze zaak op zitting is aangebracht, nadat de aangifte is opgenomen en haar cliënt is gehoord. In april 2019 was de uitkomst van het DNA-onderzoek al bekend en was de zaak zittinggereed. Gelet op de gevoeligheid van de zaak en de licht verstandelijke beperking van verdachte had het op de weg van het openbaar ministerie gelegen om de zaak snel op te pakken en te behandelen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het tijdsverloop, gelet op vaste jurisprudentie, niet tot gevolg kan hebben dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is. Hoewel de zaak sneller beoordeeld had kunnen worden en dit ook wenselijk was geweest, is het tijdsverloop niet extreem lang geweest.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Op 1 februari 2021 is door het openbaar ministerie een brief aan verdachte gestuurd, waarin de behandeling van zijn strafzaak is aangekondigd. Vervolgens is de dagvaarding op 17 februari 2021 in persoon aan verdachte betekend. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat eerst door de brief van 1 februari 2021 een handeling is verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging was ingesteld.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, voor zover een schending van de redelijke termijn al aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg zou staan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er wordt gesteld dat uit het DNA-onderzoek zou blijken dat het sperma van verdachte in de anus van aangeefster is aangetroffen. In het dossier bevindt zich een herzien rapport DNA-onderzoek, dat het rapport van 5 april 2019 vervangt. Het rapport van 5 april 2019 is geen onderdeel van het dossier. In het herziene rapport wordt bemonstering ZAAC9776NL#08 ‘om de anus’ gecorrigeerd naar ‘in de anus’. Op pagina 155 van het dossier staan de nummeringen van de bemonsteringen van de onderzoeksset zedendelicten ZAAC9776NL weergegeven. Deze bemonsteringen zijn genummerd 1 tot en met 15, waarbij bemonstering nummer 8 ‘om de anus nat’, nummer 9 ‘om de anus droog’ en nummer 10 ‘in de anus’ is. Deze nummering komt overeen met de nummering van de bemonstering in het ziekenhuis, zoals weergegeven op pagina 49 van het proces-verbaal. In de resultaten van het onderzoek, weergegeven in de tabel op pagina 155 van het dossier, wordt aangegeven dat ZAAC9776NL#8 de bemonstering ‘in de anus’ betreft. Uit de bemonstering van de onderzoeksset zedendelicten blijkt echter dat ZAAC9776NL#8 ‘om de anus’ betreft. Gelet hierop stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat er zoveel onduidelijk is rondom het DNA-onderzoek dat aan de uitkomsten daarvan niet tot nauwelijks waarde kan worden gehecht.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van aangeefster en verdachte uiteen lopen voor wat betreft het door aangeefster tot zich nemen van de drank. Uit de verklaring van de moeder en zus van verdachte blijkt niet dat aangeefster in beschonken toestand naar beneden kwam. Zowel aangeefster als verdachte waren vrolijk en dit past niet bij de verklaring van aangeefster over wat er vlak daarvoor zou hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van de blauwe plekken heeft verdachte aangegeven geen gewelddadige handelingen te hebben verricht bij aangeefster. De blauwe plekken kunnen ook door iets of iemand anders zijn veroorzaakt. Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat het DNA-onderzoek juist is uitgevoerd en tot aanvullend bewijs kan dienen, dan is de raadsvrouw van mening dat er alleen tot voldoende bewijs kan worden gekomen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, nu verdachte geen verklaring heeft hoe zijn sperma in de onderbroek van aangeefster is gekomen.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw dat het DNA-onderzoek niet goed is uitgevoerd en niet kan worden bewezen dat er sperma in de anus van aangeefster is aangetroffen overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek blijkt dat de bemonsterset van aangeefster [slachtoffer] SIN nummer ZAAC9776NL heeft. [1] Dit nummer is gelijk aan het SIN nummer genoemd in het rapport van het NFI d.d. 29 april 2019. [2] In het rapport van het NFI staat weergegeven dat ZAAC9776NL#01 tot en met #9 bemonsteringen zijn die afkomstig zijn uit de bemonsterset ZAAC9776NL. [3] Hieruit kan worden afgeleid dat de onderzoeksset ZAAC9776NL met de bemonsteringen 1 tot en met 15, opnieuw is genummerd met de nummers #01 tot en met #09. Alleen de bemonsteringen van de vagina, schaamlippen en anus zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma(vloeistof) en bloed. [4] In deze nieuwe nummering zijn daarom de bemonsteringen 1. en 2. (te weten: 1. binnenkant tandenrij en 2. tandenrij) en 11. tot en met 14. (diverse bemonsteringen van de bovenbenen en de rug) niet opgenomen. Dit betekent dat de bemonstering 10. ‘in de anus’ in de nieuwe nummering #08. is. Uit tabel 1. onderzoeksresultaten [5] blijkt dat er sperma van verdachte is aangetroffen in de anus van aangeefster.
Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen onduidelijkheid omtrent de wijze waarop het DNA-onderzoek is uitgevoerd en over welke bemonstering spermacellen en spermavloeistof bevat. Het rapport van het NFI kan daarom dienen tot bewijs in deze zaak.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 1 augustus 2018, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018169040 d.d. 20 juli 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik wil aangifte doen van seksueel misbruik door [verdachte] . Het was op een maandag. Ik was bij [verdachte] thuis in Harlingen op zijn slaapkamer. [verdachte] gaf mij wat te drinken, daar zat drank in. [verdachte] maakte mijn broek los, ging in mijn onderbroek en toen ging hij met zijn vinger in mijn vagina. Ik probeerde hem de hele tijd weg te duwen, maar hij gaf heel veel druk en hield mijn handen vast, zodat ik mij niet kon verweren. Hij trok mij omhoog en trok mijn broek en onderbroek naar beneden. Ik zei: “stop [verdachte] , ik wil dit niet”. Toen draaide hij mij om, zodat ik met mijn rug tegen hem aan stond. Hij duwde keihard tegen mijn rug. Hij ging aan mijn kont zitten, deed zijn broek uit en stopte zijn piemel in mijn kont. Ik zei de hele tijd: “stop” en probeerde hem de hele tijd weg te duwen. Toen hij klaar was liet hij mij los, waardoor ik tegen de bank viel. Daardoor had ik daar een hele grote blauwe plek.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 september 2018, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik ben beste vriendin met [slachtoffer] . Op 2 juli 2018 was [slachtoffer] bij mij thuis. Ik zag dat er iets met haar was. Ze zat in elkaar en normaal praat ze aan een stuk door. [slachtoffer] vertelde dat ze was verkracht door [verdachte] . [slachtoffer] was heel emotioneel. Ze vertelde dat hij haar vast had gehouden aan haar armen. Ik heb gezien dat zij hier schrammen had. Verder vertelde zij dat [verdachte] haar broek uit wilde trekken en dat zij geprobeerd heeft zich los te trekken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2018, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 3 juli 2018 kregen wij de melding van een maatschappelijk hulpverlener dat de dochter van haar client gisteravond was verkracht door een jongen. Wij gingen ter plaatse. Ik verbalisant vroeg aan [slachtoffer] wat er was gebeurd. Ik zag dat zij emotioneel werd en hoorde dat zij sprak met stotterende stem. Ik hoorde haar het volgende verklaren: “Ik was gisteren bij een jongen thuis. Hij heet [verdachte] . Op een gegeven moment trok [verdachte] mijn broek en onderbroek uit. Hij trok ook zijn eigen broek uit en deed toen zijn piemel in mijn kont”.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2018, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Geconstateerde letsel: rode/blauwe plekken onderrug, benen en knieën. Pijn kontgat.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 5 juli 2018, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering veiliggesteld:
Biologisch spoor
SIN: ZAAC9776NL
Spooromschrijving: Sperma
Wijze veiligstellen: Bemonsterset
Tijdstip veiligstellen: 3 juli 2018 om 13:00 uur
Plaats veiligstellen: FMO [slachtoffer]
Sporendrager(s):
SIN AALR1244NL
Object: Kleding (ondergoed)
Bijzonderheden: droeg slachtoffer tijdens en na het incident
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.02.01.136, d.d. 29 april 2019, opgenomen op pagina 154 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door J. Warnaar, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Op basis van de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en het vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat bemonsteringen AALR1244NL#01 (onderbroek) en ZAAC9776NL#08 (in de anus) sperma bevatten dat afkomstig kan zijn van verdachte
[verdachte] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man met de DNA-profielen van het sperma matcht is kleiner dan één op één miljard.
Bewijsoverweging
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster door geweld heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster en haar aangifte wordt bovendien ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft aangeefster gedetailleerd en consistent verklaard. Consistent is ze doordat ze vanaf het eerste contact met de politie, in het informatieve gesprek en in haar aangifte in grote lijnen hetzelfde vertelt. Haar verklaring met betrekking tot het door verdachte gepleegde geweld vindt ondersteuning in de verklaring van getuige [getuige] en de bevindingen van de zedenrechercheurs die respectievelijk schrammen op de armen en rode/blauwe plekken op de rug van aangeefster hebben gezien. Daarnaast wordt het seksueel binnendringen van verdachte ondersteund door de resultaten van het DNA-onderzoek, waaruit blijkt dat het sperma van verdachte is aangetroffen in de onderbroek en in de anus van aangeefster. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De enkele ontkenning van verdachte dat hij aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 juli 2018 te Harlingen, door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] gebracht en zijn penis in de anus van [slachtoffer] gebracht en bestaande dat geweld hierin dat verdachte [slachtoffer] bij haar handen en andere delen van haar lichaam heeft vastgepakt en vastgehouden en de door [slachtoffer] gedragen broek en onderbroek naar beneden heeft getrokken en vervolgens [slachtoffer] in een zodanige positie gebracht dat verdachte zich achter [slachtoffer] bevond, gedurende welke handelingen van verdachte [slachtoffer] meermalen verdachte de woorden heeft toegevoegd: "Stop [verdachte] . Ik wil dit niet." en "stop" en heeft getracht verdachte van haar weg te duwen;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Verkrachting.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie vordert niet de door de reclassering geadviseerde dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden, nu niet is voldaan aan het daarvoor geldende wettelijk criterium.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair voor vrijspraak gepleit. Mocht de rechtbank toch tot een veroordeling komen dan acht de raadsvrouw een geheel voorwaardelijke straf met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden passend, gelet op het tijdsverloop en de kwetsbare persoon van verdachte. De raadsvrouw is van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet past bij de kwetsbare persoon van verdachte. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat ondanks het tijdsverloop er door de officier van justitie geen NIFP rapportage is opgevraagd. Een aanhouding om alsnog rapportage op te maken, acht de raadsvrouw echter niet in het belang van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een destijds 14-jarig meisje. Het slachtoffer was die dag van streek in verband met een ruzie met een vriendin, die bijna op een handgemeen was uitgelopen. Ze kon op dat moment niet terecht bij haar moeder en zocht iemand om mee te praten. Verdachte heeft haar bij hem thuis uitgenodigd. Op zijn slaapkamer heeft verdachte het slachtoffer, met wie hij op dat moment alleen was, met geweld gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, waarbij sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven slechts oog te hebben voor zijn eigen lustgevoelens, heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin aangeefster zich bevond en heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de schade die hij bij het minderjarige slachtoffer aanrichtte. Door zo te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hoeft geen betoog dat de gevolgen van zo’n seksuele ervaring op jonge leeftijd voor het slachtoffer zeer traumatisch kan zijn. Het betrof bovendien de eerste seksuele ervaring van het slachtoffer. Slachtoffers van dit soort feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering daaraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Dat dit het geval is, blijkt ook uit de slachtofferverklaring die op de zitting is voorgelezen. Naast de impact die een verkrachting op het slachtoffer heeft, heeft dit tevens een grote impact op de samenleving.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het autisme spectrum en daarnaast is er sprake van een licht verstandelijke beperking. De reclassering komt tot de conclusie dat verdachte onvoldoende inzicht in zijn eigen problematiek heeft, onvoldoende openheid van zaken geeft over zijn seksualiteitsbeleving en dat hij onvoldoende inziet dat hij zijn gedrag moet veranderen om recidive te voorkomen. Tevens concludeert de reclassering dat verdachte geen enkele vorm van delictinzicht toont, dat er duidelijk sprake is van een verstoorde seksuele beleving, en dat bij verdachte onvoldoende zelfbeheersing aanwezig is om zijn seksuele impulsen te reguleren. De reclassering acht een behandeling door een psycholoog, gericht op bovenstaande risicofactoren, van groot belang om recidive in de toekomst te voorkomen en adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een locatieverbod en contactverbod met het slachtoffer en het vermijden van contact met minderjarigen. Daarnaast adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht, gelet op het hoge recidivegevaar. De reclassering heeft geadviseerd om het volwassenstrafrecht toe te passen. De reclassering heeft dit advies gebaseerd op de ernst van het feit en voorts omdat zij meent dat verdachte meer gebaat is bij interventies die vanuit het volwassenstrafrecht beschikbaar zijn. Tot slot heeft de reclassering gewezen op mogelijke problemen bij de financiering van interventies vanuit het jeugdstrafrecht gelet op het feit dat verdachte inmiddels 23 jaar oud is.
Verdachte heeft ter zitting verklaard bereid te zijn zich aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit twintig jaar oud. De persoon van verdachte noch de omstandigheden waaronder het feit is begaan, geven de rechtbank aanleiding om het jeugdstrafrecht op verdachte toe te passen. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de reclassering heeft aangegeven dat interventies uit het volwassenenstrafrecht meer toereikend worden geacht dan interventies uit het jeugdstrafrecht.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, niet passend. Aan verdachte kan niet anders dan een (deels voorwaardelijke) vrijheidsstraf van een zekere duur worden opgelegd, om daarmee de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en bovendien een signaal af te geven aan verdachte maar ook aan anderen, dat het plegen van dergelijke feiten serieus wordt bestraft. De rechtbank is van oordeel dat de straf, zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat daarin voldoende rekening is gehouden met de problematiek en de kwetsbaarheid van verdachte en zijn jeugdige leeftijd, als ook met het tijdsverloop in deze zaak, waardoor verdachte lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd.
De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van
28 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van een aantal onderdelen daarvan. Zo ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding verdachte te verplichten om medicatie te gebruiken, nu de noodzaak daartoe door de reclassering niet is onderbouwd, en zal de rechtbank niet als bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte moet meewerken aan een kortdurende klinische opname. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het aan de rechter voorbehouden om vrijheidsbenemende sancties op te leggen en kan de toepassing daarvan niet aan de reclassering worden overgelaten. Het gebiedsverbod acht de rechtbank niet proportioneel, omdat de ouders en het broertje binnen een straal van 600 meter van het adres van aangeefster wonen en zal om die reden worden beperkt tot de straat waar aangeefster woont. Tot slot zal de rechtbank niet aan verdachte opleggen dat hij ervoor moet zorgen dat een begeleider van Talant aanwezig is bij onvermijdelijke contacten met minderjarigen, omdat bijzondere voorwaarden het gedrag van een verdachte moeten betreffen, en de rechtbank niet een derde, zoals begeleiders van Talant, indirect verplichtingen kan opleggen
De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde dadelijk uitvoerbaarheid niet opleggen, nu niet is voldaan aan het daarvoor geldende wettelijk criterium. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 53,49 ter vergoeding van materiële schade en € 3.250,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente, en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, bij een veroordeling zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 juli 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 10 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden, via telefoonnummer
088- 8041100;
2. dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van Trajectum te Assen of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, zolang de reclassering dat nodig acht;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op 19 januari 2004 te Leeuwarden;
4. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zich niet zal bevinden in de [adres] , gemeente Harlingen;
5. dat de veroordeelde op geen enkele wijze contact zal zoeken met minderjarigen, met uitzondering van zijn broertje, en deze contacten zoveel mogelijk vermijdt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarden onder 3. en 4. waarop de politie toezicht houdt, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van 18/188184-19, primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
3.303,49(zegge: drieduizend driehonderdendrie euro en negenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]te betalen een bedrag van € 3.303,49 (zegge: drieduizend driehonderdendrie euro en negenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2018, en bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 43 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 53,49 aan materiële schade en € 3.250,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. K.A. de Groot en
mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2021.

Voetnoten

1.Weergegeven op pagina 137 van het proces-verbaal.
2.Weergegeven op pagina 155 van het proces-verbaal.
3.Weergegeven op pagina 156 van het proces-verbaal.
4.Weergegeven op pagina 155 van het proces-verbaal.
5.Tabel 1, weergegeven op pagina 155 van het proces-verbaal.