ECLI:NL:RBNNE:2021:1109

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
18/132892-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met mes in Hoogeveen

Op 2 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 maanden, met aftrek van het voorarrest. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 mei 2020 in Hoogeveen, waar de verdachte met een mes het slachtoffer in het gezicht en de hals heeft gesneden. Het slachtoffer liep ernstige verwondingen op, waaronder openstaande sneeën van 11 en 15 cm, maar overleefde het voorval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank achtte deze lezing van de feiten niet aannemelijk. De rechtbank weegt de ernst van het delict zwaar, gezien de aard van de verwondingen en het gebrek aan respect voor het leven van het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 15.190,- aan immateriële en materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/132892-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 februari 2021 en (na heropening van het onderzoek bij tussenvonnis van 16 februari 2021) 19 maart 2021. Ter terechtzitting van 2 februari 2021 is verdachte in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht. Verdachte is ter terechtzitting van 19 maart 2021 verschenen bij mr. Boumanjal, voornoemd, die heeft verklaard uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 2 februari 2021 vertegenwoordigd door
mr. H. Mous en ter terechtzitting van 19 maart 2021 door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 16 mei 2020, te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal, met een stanleymes/afbreekmes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens gezicht en/of het hoofd (ter hoogte van het linkeroor) en/of in (de linkerzijde van) diens hals heeft gesneden en/of geprikt en/of gestoken, althans met dat (scherpe/puntige) voorwerp in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of in de hals heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
verdachte op of omstreeks 16 mei 2020 te Hoogeveen, althans in de gemeente Hoogeveen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] , te weten twee, althans één, (gro(o)t(e)) blijvend(e) littekens in het gezicht en/of op het hoofd en/of in de hals door meermalen, althans eenmaal, met een stanleymes/afbreekmes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens gezicht en/of tegen het hoofd (ter hoogte van het linkeroor) en/of in (de linkerzijde van) diens hals te snijden en/of prikken en/of steken, althans met dat (scherpe/puntige) voorwerp in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of in de hals te slaan;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
verdachte op of omstreeks 16 mei 2020, te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal, met een stanleymes/afbreekmes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens gezicht en/of het hoofd (ter hoogte van het linkeroor) en/of in (de linkerzijde van) diens hals heeft gesneden en/of geprikt en/of gestoken, althans met dat (scherpe/puntige) voorwerp in het gezicht en/of het hoofd en/of in de hals heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 2 februari 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 16 mei 2020 was ik te Hoogeveen. Ik heb het stuk metaal dat ik op de grond zag liggen, gepakt. Ik heb met dat scherpe metalen stuk op het gezicht van [slachtoffer] geslagen. Ik heb hem daarna nog een keer met dat metalen stuk geslagen. Het metalen stuk heb ik weggegooid.
2. Proces-verbaal verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 16 september 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
[verdachte] kwam uit zijn kamer. [verdachte] was hard aan het schreeuwen. Ik heb gezegd dat hij dat niet moest doen. Ik heb [verdachte] verzocht zijn mond dicht te houden en heb hem gezegd dat hij, als hij een gesprek wilde, mee naar buiten moest lopen. We zijn naar buiten gegaan, [verdachte] liep achter mij. Hij heeft mij vervolgens geslagen (de getuige wijst naar de linkerzijde van zijn hoofd en nek, daar zijn twee grote littekens zichtbaar) en is weggelopen. Met geslagen bedoel ik, met een mes gesneden. Ik heb gevoeld dat ik twee keer ben gesneden. U vraagt of ik tijdens het gebeuren heb gezien waarmee ik ben geraakt. Het was duidelijk te merken dat het een mes was, maar ik heb dit pas gezien toen de politie het gebroken mes had aangetroffen. Ik heb gevoeld dat ik met een mes werd gesneden, maar ik heb dit niet gezien. Toen [verdachte] wegliep, had hij het mes nog wel in zijn handen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2020, opgenomen op pagina 8 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020137369 d.d. 26 mei 2020, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 16 mei 2020 rond 22:05 uur kregen wij een melding van een steekpartij op het AZC te Hoogeveen. Ter plaatse aangekomen werd ons verteld dat de verdachte in de wachtruimte vóór de receptie zou zitten. Ik zag daar inderdaad een manspersoon zitten. Het slachtoffer zat in de aparte wachtruimte. Ik zag dat de man hevig bloedde uit wonden aan de linkerzijde van zijn hoofd en hals. Ook zag ik dat zijn bovenkleding volledig onder het bloed zat. Toen de wonden van het slachtoffer deels verbonden waren voor vervoer naar het ziekenhuis vertelde hij mij dat hij me de plek zou aanwijzen waar de confrontatie met de andere persoon had plaatsgevonden. Hij liep naar buiten en ging me voor net buiten de parkeerplaats van het AZC. Ik ben met de hondengeleider achter hem aangelopen over het gravelpaadje dat naar een kleine parkeerplaats naast het Hospitium loopt. Daar, halverwege het paadje aan de rechterzijde vanuit het AZC gezien, zagen wij een deel van een afbreekmesje liggen.
4. Een forensisch geneeskundig letselverslag naar aanleiding van op 19 mei 2020 verricht onderzoek, opgemaakt en ondertekend door J. Dekker, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudend, als zijn geneeskundige verklaring:
Betrokkene: [slachtoffer] . Datum onderzoek: 19-05-2020.
Letselbeschrijving
Hoofd
Letsel 1
Links in het gelaat bevindt zich een streepvormig, vrijwel rechtlijnig gladgerand huidletsel waarvan de wondranden middels een 14-tal hechtingen weer naar elkaar toe zijn gebracht. Dit letsel loopt van 2 cm onder de buitenste ooghoek van het linker oog naar ca 1,2 cm boven de ooraanzet van het linker oor en van daaruit in dezelfde min of meer rechte lijn nog ca 6,5 cm verder in de behaarde hoofdhuid. De totale lengte bedraagt ca 15 cm. Dit letsel is te duiden als een snijwond.
Hals
Letsel 3
Links in de hals bevindt zich een streepvormig, vrijwel rechtlijnig, gladgerand huidletsel waarvan de wondranden middels een 10-tal hechtingen weer naar elkaar zijn toegebracht. De totale lengte bedraagt ca 11 cm. Dit letsel is te duiden als een snijwond.
Het betreft snijletsels links in het gelaat en links in de hals en een later ontstane bloeduitstorting in het onderste ooglid links. Primair veroorzaken de letsels pijn en gevoelsstoornissen. Het letsel leidt zeker tot forse en duidelijk zichtbare blijvende littekens in gelaat en hals. Bij navraag op 18-08-2020 bij de medische dienst van het AZC te Hoogeveen blijken er nog steeds pijnklachten en gevoelsstoornissen te zijn.
De omstandigheden waaronder dit letsel lijkt te zijn ontstaan, schat ik echter in als potentieel zeer gevaarlijk. Het letsel had naar mijn mening gemakkelijk tot een levensbedreigende situatie kunnen leiden, waarbij een fatale afloop dan ook mogelijk was geweest. Dit geldt vooral voor het snijletsel in de hals. In de halsregio bevinden zich vitale structuren als grote bloedvaten naar het hoofd en een zenuwknooppunt voor de regulatie van de hartslag. Door beschadiging van grote bloedvaten dan wel beschadiging van deze zenuwknoop kan de bloedsomloop negatief worden beïnvloed (bijvoorbeeld door verbloeding en/of hartritmestoornissen).
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte aangever [slachtoffer] met een mes in zijn gezicht en hals heeft gesneden. Het toebrengen van een snijwond in de halsstreek - zoals in dit geval - levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat één of meerdere vitale bloedvaten worden geraakt dan wel dat ernstig bloedverlies zal volgen, en het slachtoffer ten gevolge van die verwonding(en) overlijdt. Dit wordt door de letselinterpretatie van de forensische arts ook bevestigd.
Het handelen van verdachte kan, naar het oordeel van de rechtbank, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever opzettelijk van het leven wilde beroven.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 16 mei 2020 te Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, met een (afbreek)mes, in diens gezicht en in de linkerzijde van diens hals heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair poging tot doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij pleidooi op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat moet worden uitgegaan van de lezing van verdachte dat aangever [slachtoffer] de agressor is geweest. [slachtoffer] heeft getracht verdachte te wurgen en verdachte heeft enkel uit zelfverdediging gehandeld toen hij (verdachte) met een toevallig op de grond gevonden scherp voorwerp naar [slachtoffer] heeft uitgehaald omdat hij niet in staat was om zich op andere wijze los te maken uit de verwurging. Volgens de raadsman wordt de verklaring van verdachte ondersteund door het letselverslag naar aanleiding van op 17 mei 2020 bij verdachte verricht medisch onderzoek door de forensische arts Letmaath van de GGD en de camerabeelden. Uit het letselverslag blijkt dat letsel is aangetroffen op de hals en nek van verdachte. Op de camerabeelden is te zien dat aangever vooruitloopt en het voortouw lijkt te nemen, terwijl verdachte op een vrij kalme manier achter aangever aanloopt.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat sprake is van noodweerexces omdat verdachte op het moment van handelen in een hevige gemoedstoestand verkeerde.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer niet kan slagen. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat aangever verdachte heeft gepoogd te wurgen en dat tijdens het incident verdachte toevallig op de grond een klein mesje vond, waarmee hij zichzelf vervolgens heeft verdedigd. Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat indien wel sprake was van een noodweersituatie, verdachte disproportioneel heeft gehandeld.
Oordeel van de rechtbank
Een beroep op noodweer kan slagen als sprake is van een verdediging(swil), gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of andermans lijf, eerbaarheid of goed en die verdediging noodzakelijk en proportioneel is. Alvorens te bepalen of aan deze vereisten is voldaan dient de rechtbank te beoordelen of zij de door de verdediging aan het beroep op noodweer(exces) ten grondslag gelegde feitelijke toedracht aannemelijk geworden acht.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank met betrekking tot de feitelijke toedracht het volgende vast.
Op 16 mei 2020 waren zowel verdachte als aangever [slachtoffer] in het gebouw van het AZC te Hoogeveen aanwezig. Op enig moment is er een woordenwisseling ontstaan tussen verdachte en [slachtoffer] , waarna ze samen naar buiten zijn gegaan. Op camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] voorop loopt en dat verdachte hem volgt. Ze lopen voorbij de slagboom naar een plek op het terrein dat niet bestreken wordt door de aanwezige camera’s. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] volgens de tijdsaanduiding om 22.01.32 uur, terug komt hollen naar het asielzoekerscentrum waarbij hij met zijn linkerhand zijn trui tegen de linkerkant van zijn hoofd houdt. Om 22.06.05 uur is te zien dat vervolgens verdachte in rustig tempo het terrein op loopt richting de ingang van het asielzoekerscentrum.
Door letselonderzoek is vastgesteld dat verdachte een onderhuidse bloeduitstorting heeft rechts in de halsregio en links in de nek. Na heropening van het onderzoek ter terechtzitting is door de GGD-arts Letmaath opgemerkt dat de ouderdom van deze bloeduitstortingen niet kan worden bepaald. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat de bloeduitstortingen bij verdachte vóór het incident zijn ontstaan.
Over de aanleiding en toedracht van het steekincident lopen de verklaringen van verdachte en aangever [slachtoffer] uiteen.
Verdachte heeft wisselend verklaard over het voorval.
Bij zijn aanhouding op 16 mei 2020, kort na het incident, heeft verdachte tegen de politie verklaard dat hij door [slachtoffer] is aangevallen, dat hij zich heeft verdedigd en dat het mes waarmee verdachte [slachtoffer] heeft verwond, van [slachtoffer] zelf was.
Tijdens de verhoren bij de politie van 17 en 19 mei 2020 en het verhoor bij de rechter-commissaris van 20 mei 2020 heeft verdachte echter steeds verklaard dat hij zich het incident niet meer kan herinneren doordat hij ten tijde van het incident onder invloed was van alcohol.
Voor het eerst tijdens de raadkamerzitting van 27 mei 2020 heeft verdachte verklaard dat hij door [slachtoffer] op de bewuste dag is aangevallen en dat hij zich heeft verdedigd. Pas tijdens het verhoor bij de politie van 2 juni 2020 heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] hem bij zijn keel heeft vastgepakt en heeft geprobeerd hem te wurgen. Verdachte zag, volgens zijn verklaring, op dat moment toevallig een klein stukje metaal op de grond liggen. Tijdens de worsteling die vervolgens ontstond, trok hij [slachtoffer] naar de grond waardoor ze beiden op de grond vielen. Hij heeft toen het stukje metaal van de grond gepakt en heeft [slachtoffer] daarmee verwond op het moment dat ze weer overeind kwamen terwijl [slachtoffer] hem nog steeds bij de keel vasthield en hem probeerde te wurgen. Verdachte heeft niet betwist dat het afbreekmesje dat door de politie op de door aangever aangewezen plek van het incident is teruggevonden, het mes is waarmee hij [slachtoffer] heeft gesneden.
[slachtoffer] heeft tegen de politie verklaard dat verdachte hem van achteren heeft aangevallen en hem daarbij vanuit het niets met een mes in zijn gezicht en hals heeft gesneden en dat hij heeft gezien dat verdachte een grijs stanleymes had. Tegenover de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] verklaard dat toen verdachte na het incident wegliep, verdachte het mes nog in zijn handen had. Vervolgens is [slachtoffer] onmiddellijk teruggelopen naar het AZC. [slachtoffer] ontkent dat van een worsteling sprake is geweest, dat hij verdachte zou hebben gewurgd en dat verdachte zich uit de beweerde wurging heeft bevrijd door hem te snijden.
Om meerdere redenen acht de rechtbank de door de verdediging aan het beroep op noodweer(exces) ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden.
De rechtbank wijst in de eerste plaats op de wisselende verklaringen van verdachte. Nadat hij op 17, 19 en 20 mei 2020 een- en andermaal heeft verklaard geen enkele herinnering aan het incident te hebben, verklaart verdachte vanaf 27 mei 2020 op een zeer gedetailleerd niveau over het incident. Deels zien die herinneringen op de aanleiding tot het incident (de woordenwisseling in het AZC en de gang naar de plaats waar het incident heeft plaatsgevonden) en deels op de toedracht van het incident. Uit wetenschappelijk onderzoek [1] blijkt dat een black-out onder invloed van alcohol-intoxicatie pas optreedt bij een alcoholconcentratie in het bloed van 2,0 promille of meer. Verdachte heeft nimmer aangevoerd dat hij zijn geheugenverlies heeft geveinsd, zodat de rechtbank hiervan zal uitgaan. Hoewel een alcohol black-out niet per definitie onomkeerbaar is, acht de rechtbank ongeloofwaardig dat verdachte alsnog zeer precieze herinneringen heeft (ge- of herkregen) aan het steekincident zoals door hem aangegeven. Weliswaar sluiten de “hervonden herinneringen” van verdachte aan op de verklaringen van [slachtoffer] over de aanleiding van het steekincident en passen bedoelde herinneringen bij het teruggevonden afbreekmesje, maar dit laat zich verklaren door het feit dat verdachte op 27 mei 2020 over een groot deel van het dossier kon beschikken. Daar komt bij dat de rechtbank de beweerde toedracht op zichzelf ongeloofwaardig acht nu het een feit van algemene bekendheid is dat wie met kracht met een los afbreekmesje (dat niet meer dan enkele vierkante centimeters groot is) een ander toetakelt, ook zijn eigen handen verwondt. Van enige verwonding van de handen van verdachte is uit het letselverslag van de GGD-arts Letmaath niet gebleken. Ook acht de rechtbank het uiterst onwaarschijnlijk dat zich precies op de plek van het incident toevallig een afbreekmesje op de grond bevond en verdachte ondanks zijn overvloedig alcoholgebruik in staat was om - tijdens een worsteling waarbij, zo heeft hij verklaard, hem door een wurggreep de adem werd benomen - een afbreekmesje van de grond te rapen en vervolgens zodanig vast te houden dat hij hiermee [slachtoffer] in de halsstreek kon slaan. Mitsdien acht de rechtbank de door verdachte geschetste toedracht niet aannemelijk.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de camerabeelden de verklaring van verdachte niet ondersteunen, nu daarop slechts te zien is dat en in welke volgorde aangever en verdachte buiten over het terrein liepen.
Ook de bij verdachte geconstateerde bloeduitstortingen in zijn hals en nek acht de rechtbank onvoldoende ondersteunend voor de verklaring van verdachte dat hij door [slachtoffer] is aangevallen en zich daartegen heeft verdedigd. Ondanks het nadere onderzoek dat is verricht naar de ouderdom en mogelijke oorzaken van die bloeduitstortingen, heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat deze bloeduitstortingen door toedoen van [slachtoffer] zijn veroorzaakt. Er zijn nog steeds andere oorzaken van de bloeduitstortingen mogelijk, waarbij de rechtbank in het bijzonder wijst op de relatief lange duur tussen het terugrennen van [slachtoffer] en het teruglopen van verdachte vanaf de plaats van het delict, in welke tijd verdachte de rode striemen in zijn hals- en nekstreek zelf kan hebben aangebracht. Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte toen hij, na het incident, was overgebracht naar het cellencomplex van de politie aan de Balkengracht te Assen, aldaar meerdere malen met kracht met zijn hoofd tegen een ijzeren buis en een muur heeft geslagen waarbij hij tegen de politie heeft gezegd dat ze hem moesten doden. Verdachte was kennelijk in een stemming dat hij zichzelf iets kon aandoen. Niet is uit te sluiten dat verdachte dat mogelijk direct na het incident ook heeft geprobeerd.
Juist omdat andere oorzaken van de bloeduitstortingen in de hals en nek van verdachte niet zijn uit te sluiten, is de rechtbank - anders dan de verdediging - van oordeel dat verdachte, mede gelet op zijn wisselende en ongeloofwaardige verklaringen, niet het voordeel van de twijfel verdient.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de door verdachte aangevoerde feitelijke toedracht niet aannemelijk acht en dat het beroep op noodweer wordt verworpen. Nu naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat zich een noodweersituatie heeft voorgedaan, stuit ook het beroep op noodweerexces af.
Nu overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, acht de rechtbank verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 35 maanden met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om bij het opleggen van een eventuele gevangenisstraf de duur te beperken tot onder de drie jaar, zodat kan worden begonnen met de uitzettingsprocedure van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 augustus 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer] met een mes in zijn gezicht en hals snijden. [slachtoffer] liep verwondingen op in zijn gezicht en halsstreek, te weten openstaande sneeën van 11 respectievelijk 15 cm lang. Gelet op de locatie van het toegebrachte letsel mag verdachte van geluk spreken dat het incident het slachtoffer niet fataal is geworden. Hoewel het dossier geen actuele informatie bevat over het herstel, valt blijvend letsel in de vorm van ontsierende littekens niet uit te sluiten. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor het lijf en leven van het slachtoffer.
Gelet op het dossier en hetgeen verdachte op de terechtzitting heeft verklaard, heeft kennelijk een ruzie over kleinere en/of grotere zaken ten grondslag gelegen aan het incident.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank met name rekening gehouden met de ernst van het feit en de straffen die doorgaans bij dergelijke feiten worden opgelegd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat enkel oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 35 maanden, met aftrek van voorarrest, acht de rechtbank passend en geboden. Zij zal deze straf dan ook opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 190,- ter vergoeding van materiële schade en € 15.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, nu hij ontslag van alle rechtsvervolging heeft gepleit, betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal mede daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 mei 2020.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 35 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
15.190,-(zegge: vijftienduizend honderdnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 15.190,- (zegge: vijftienduizend honderdnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 110 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 190,- aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. T.P. Hoekstra, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 april 2021.
Mr. Hoekstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie hierover K. van Oorsow en J. Raemakers, in Routes van het recht, Boom 2017, p 107 e.v.