Op 2 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/180695-18, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De vordering betrof een bedrag van € 1.772.768,05, dat de officier van justitie schatte als het wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De behandeling vond plaats op 19 maart 2021, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. U. van Ophoven, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.
De officier van justitie stelde dat de veroordeelde een wederrechtelijk voordeel had genoten van € 11.460,05, gebaseerd op een rapport van 5 april 2019 over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij. De verdediging betwistte deze vordering en stelde dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel overbleef, gezien de kosten die de veroordeelde had gemaakt voor de hennepstekken en de inrichting van de kwekerij.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de veroordeelde inderdaad wederrechtelijk voordeel had verkregen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de inhoud van het vonnis van 2 april 2021 en het rapport van de politie. De rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 11.460,05 en legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat. Tevens werd de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 229 dagen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. J. van Bruggen, mr. L.W. Janssen en mr. C.J. Hoedt, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.