ECLI:NL:RBNNE:2021:1102

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
18/180695-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit

Op 2 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, diefstal van elektriciteit en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met een verbod uit de Opiumwet, diefstal waarbij de verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte is vrijgesproken van twee andere ten laste gelegde feiten, te weten hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk opgelegd, alsook een taakstraf van 80 uren, met een vervangende hechtenis van 40 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte heeft zich gedurende enkele maanden schuldig gemaakt aan het telen van hennepplanten en het stelen van elektriciteit, wat schade toebrengt aan de maatschappij. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/180695-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 maart 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs. Ter terechtzitting is tevens verschenen mr. A.M. Takkenberg, namens benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 2 augustus 2018 te Noordwijk, gemeente Marum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [straatnaam] , te Noordwijk: [loods] en/of de losse unit/bouwkeet) een hoeveelheid van ongeveer 275 planten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 2 augustus 2018 te Noordwijk, gemeente Marum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op of omstreeks 2 augustus 2018 te Noordwijk, gemeente Marum een wapen van categorie I, onder 1° of 3° (een ploertendoder) voorhanden heeft gehad en/of een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 2 augustus 2018 te Noordwijk, gemeente Marum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [straatnaam] , te Noordwijk: [loods]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer1227 planten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 2 augustus 2018 te Noordwijk, gemeente Marum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] , en/of een hoeveelheid water, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 4 en 5 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen bewijs aanwezig is voor medeplegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 en 5 ten laste gelegde.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de raadsman ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft opgemerkt dat er niet gedurende de gehele pleegperiode 275 hennepplanten zijn geteeld in de aangetroffen ruimtes. Verdachte is in [loods] begonnen met oogsten van 140 hennepplanten en is pas daarna begonnen met een tweede kweek. Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde geen sprake is geweest van medeplegen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 4 en 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring, waarbij opmerking verdient dat de rechtbank bij feit 1 van oordeel is dat niet bewezen kan worden dat gedurende de gehele pleegperiode 275 hennepplanten geteeld zijn. Wel staat vast dat het ging om een aantal planten waarvan het totale gewicht de grens van 30 gram hennep overschreed. Nu verdachte deze feiten (in zoverre) duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 maart 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 13 september 2018, opgenomen op pagina 290 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019102869 d.d. 22 mei 2019, inhoudend de verklaring van verbalisant.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 maart 2021;
2. een formulier van aangifte d.d. 7 augustus 2018, opgenomen op pagina 625 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019102869 d.d. 22 mei 2019, inhoudend de verklaring van [naam] namens [benadeelde partij 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 13 september 2018, opgenomen op pagina 290 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisanten.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 maart 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 augustus 2018, opgenomen op pagina 359 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019102869 d.d. 22 mei 2019, inhoudend de verklaring van verbalisanten;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 september 2018, opgenomen op pagina 621 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 maart 2018 tot en met 2 augustus 2018 te Noordwijk, gemeente Marum opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt, in een pand aan [straatnaam] te Noordwijk: [loods] en/of de losse unit/bouwkeet, een aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 maart 2018 tot en met 2 augustus 2018 te Noordwijk, gemeente Marum, een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3.
hij op 2 augustus 2018 te Noordwijk, gemeente Marum, een wapen van categorie I, onder 3°, een ploertendoder, voorhanden heeft gehad en
een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De officier van justitie heeft bij haar strafeis in het bijzonder rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de strafeis van de officier van justitie. Bij de strafoplegging zal inderdaad rekening moeten worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Voorts dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte geen documentatie heeft op het gebied van de Opiumwet.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in 2018 gedurende enkele maanden schuldig gemaakt aan het telen van hennepplanten. Het kweken van een softdrug als hennep is een strafbaar feit dat in het algemeen overlast veroorzaakt en schade oplevert voor de maatschappij. Voorts is algemeen bekend dat het telen van hennep steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich hier geen rekenschap van gegeven en heeft zich kennelijk laten leiden door eigen financieel gewin. Om de kwekerijen van stroom te voorzien heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit door middel van verbreking. Daarmee heeft verdachte de energiemaatschappij benadeeld. Tot slot heeft verdachte in zijn woning een ploertendoder en pepperspray voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens is gevaarlijk en kan een risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. De samenleving moet worden beschermd tegen het ongecontroleerd en illegaal bezit van dit soort wapens onder burgers.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn justitiële documentatie d.d. 19 februari 2021, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Daarnaast is verdachte niet eerder veroordeeld voor diefstal van elektriciteit. Zijn justitiële documentatie zal daarom niet in strafverzwarende zin worden meegewogen.
Gelet op het voorgaande, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, is een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank echter ook rekening gehouden met het feit dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen berechting dient plaats te vinden, nu het vonnis van heden meer dan 24 maanden na 2 augustus 2018, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld, wordt gewezen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal bij de bepaling van de straf in matigende zin rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Alles afwegende zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur opleggen aan verdachte. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank voor wat betreft het voorwaardelijk strafdeel een gevangenisstraf het meest passend, nu de rechtbank verwacht dat hiermee een duidelijk signaal richting verdachte zal uitgaan. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde taakstraf voor wat betreft het onvoorwaardelijke deel passend.

Benadeelde partij

De volgende partijen hebben zich ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 33.309,82 ter vergoeding van materiële schade en € 800,- ter vergoeding van proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 9.489,11 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen, in verband met de gevorderde vrijspraak, niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit waaruit de schades zouden zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26, en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 en 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en acht verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 1] (feit 5)
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] (feit 5)
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 april 2021.