ECLI:NL:RBNNE:2021:1097

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
18/830210-16 Ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in verband met hennepteelt met vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde in het kader van een hennepkwekerij. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een bedrag van € 183.878,--, maar dit bedrag werd later verlaagd tot € 153.188,78. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de veroordeelde betrokken was bij hennepteelt in twee locaties: Groningen en Uithuizen.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had verkregen uit de hennepkwekerij in Groningen. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde, die een uitvoerende rol had, niet de opbrengst van de oogst als voordeel had verkregen. In tegenstelling tot de hennepkwekerij in Uithuizen, waar de rechtbank wel bewijs vond dat de veroordeelde voordeel had genoten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaring van de veroordeelde en de kosten die in mindering moesten worden gebracht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 10.383,80, en de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de staat te betalen. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 207 dagen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830210-16
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 30 maart 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

hierna te noemen: veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 3 juli 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 183.878,-- ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/830210-16 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 2 maart 2021. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering verlaagd tot € 153.188,78.

Beoordeling

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [straatnaam] te Groningen slechts één oogst aannemelijk kan worden gemaakt en dat deze oogst, gelet op de berekening in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel en de bijlage bij de ontnemingsvordering, netto € 32.408,30 heeft opgeleverd. Deze opbrengst dient pondspondsgewijs te worden verdeeld onder veroordeelde, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], nu concrete aanwijzingen voor een andere verdeling van de opbrengst ontbreken. Het geschatte voordeel voor veroordeelde bedraagt
€ 8.359,02 (de rechtbank begrijpt: € 8.102,08).
Ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [straatnaam] te Uithuizen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat drie oogsten aannemelijk kunnen worden gemaakt. Het geschatte voordeel voor veroordeelde bedraagt, zoals weergegeven in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel en de bijlage bij de ontnemingsvordering,
€ 150.441,94. Daarop dienen nog de reeds betaalde elektriciteitskosten in mindering te worden gebracht, waardoor het voordeel € 144.829,76 bedraagt.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel aanzienlijk te worden gematigd, nu niet is gebleken dat veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft verkregen. Met betrekking tot de hennepkwekerij aan de [straatnaam] te Uithuizen heeft zij aangevoerd dat maximaal een bedrag van
€ 2.000,-- kan worden toegewezen. Veroordeelde heeft € 11.000,-- verdiend, maar van dat bedrag heeft hij zijn lening voor de kwekerij van € 7.200 moeten terugbetalen. Daarnaast heeft veroordeelde kosten gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 30 maart 2021 in de zaak met parketnummer 18/830210-16 veroordeeld wegens (onder meer) medeplegen van het telen van hennep in de woning aan de [straatnaam] te Groningen en het telen van hennep in zijn woning aan de [straatnaam] te Uithuizen.
Hennepkwekerij aan de [straatnaam] te Groningen
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij de schatting van het voordeel dient te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.
Uit het dossier blijken sterke aanwijzingen dat de hennepkwekerij aan de [straatnaam] onderdeel is geweest van een grotere organisatie die zich bezighield met grootschalige hennepteelt, waar ook anderen dan veroordeelde deel van uitmaakten. De rechtbank acht niet aannemelijk dat veroordeelde - die in een uitvoerende rol in de hennepkwekerij heeft gehandeld - de opbrengst van de oogst daadwerkelijk als voordeel heeft verkregen. In het dossier bevinden zich geen andere aanknopingspunten op basis waarvan een schatting kan worden gemaakt van het voordeel dat veroordeelde wel zou hebben verkregen, nu het onderzoek van de politie zich daar niet op heeft toegespitst.
Hennepkwekerij aan de [straatnaam] te Uithuizen
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit.
Anders dan de officier van justitie, volgt de rechtbank bij de schatting van het voordeel niet het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. In het rapport wordt gesteld dat er drie keer is geoogst van het aantal hennepplanten dat op 31 mei 2016 in de hennepkwekerij is aangetroffen. Uit de ingangsdatum van de huurovereenkomst kan naar het oordeel van de rechtbank enkel worden afgeleid dat de kwekerij niet eerder dan 15 oktober 2015 is opgebouwd. De datum waarop daadwerkelijk is begonnen met het opbouwen van de kwekerij volgt hier niet uit. De rechtbank acht de andere in het rapport genoemde aanwijzingen dat sprake is van een periode waarin drie keer is geoogst, onvoldoende concreet. De rechtbank ziet wel aanwijzingen voor een eerdere oogst of eerdere oogsten, maar uit het rapport blijkt onvoldoende duidelijk hoe vaak is geoogst per ruimte.
De rechtbank neemt daarom als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van het voornoemde strafbare feit wordt geschat, de door veroordeelde ter zitting van 2 maart 2021 afgelegde verklaring. Uit deze verklaring volgt dat hij één keer een ruimte met 140 hennepplanten heeft geoogst en dat hij daarmee € 11.000,-- heeft verdiend.
De rechtbank brengt hierop de kosten in mindering conform het BOOM-rapport d.d.
1 november 2010. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat veroordeelde heeft verklaard dat hij zelf hennepstekken heeft gemaakt, waardoor de kosten die hiervoor worden berekend in het BOOM-rapport niet in mindering zullen worden gebracht. De kosten voor de elektriciteit worden niet in mindering gebracht, nu veroordeelde ter zitting heeft verklaard dat niet hij, maar zijn partner [medeverdachte 2] deze kosten heeft voldaan.
De kosten worden als volgt berekend.
Afschrijvingskosten 0 t/m 199 planten: € 150,--
Variabele kosten: 140 x € 3,33 = € 466,20
Totale kosten: € 150,-- + € 466,20 = € 616,20
Dit levert de volgende berekening op:
€ 11.000,-- (opbrengst) - € 616,20 (kosten) = € 10.383,80.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 10.383,80 voordeel heeft genoten. De rechtbank ziet geen grond om de betalingsverplichting op een ander bedrag te stellen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 10.383,80.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 10.383,80 (zegge: tienduizend driehonderddrieëntachtig euro en tachtig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 207 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 maart 2021.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.