ECLI:NL:RBNNE:2021:1091

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
18/238078-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met machete in Groningen, verwerping putatief noodweer

Op 29 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond plaats in Groningen en betreft een incident dat zich voordeed op 21 september 2020. De verdachte heeft de aangever met een machete in de nek geslagen, wat leidde tot een ernstige, potentieel dodelijke verwonding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de intentie had om de aangever te doden, maar dat er geen bewijs was voor 'vol' opzet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had, omdat hij met kracht in de nek van de aangever sloeg, wat een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht.

De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit putatief noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door de aangever, die onder invloed van cocaïne was. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de aangever zich op het moment van de aanval al buiten de woning bevond en er geen dreiging meer van hem uitging. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling en toezicht door de reclassering. De rechtbank verklaarde de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/238078-20
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/820582-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats]
verblijvende in de P.I. Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
15 maart 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 september 2020 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een machete, althans een groot mes, die [slachtoffer] met kracht (van achteren) in de nek heeft geslagen en/of gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2020 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, (te weten een 15 cm. lange wond in de nek met beschadiging van de monnikskapspier en/of waarvoor een operatie noodzakelijk was en/of met een hersteltermijn van ongeveer 4 weken en/of een blijvend litteken) heeft toegebracht door met een machete,
althans een groot mes, die [slachtoffer] met kracht (van achteren) in de nek te slaan en/of te steken en/of te snijden;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2020 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
hebbende verdachte die [slachtoffer] met een machete, althans een groot mes, met kracht (van achteren) in de nek geslagen en/of gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie acht het feit te bewijzen op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij aangever met een hakmes in de nek heeft geslagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 15 maart 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 21 september 2020 het ik [slachtoffer] in mijn woning in Groningen met een hakmes in zijn nek geslagen. Dat heb ik gedaan met de machete die in mijn woning is aangetroffen.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 september 2020, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020261784, d.d. 6 januari 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van zware mishandeling dan wel poging tot doodslag, gepleegd op maandag 21 september 2020, omstreeks 18.55 uur, in de woning aan de [adres] te Groningen. Ik was daar samen met mijn vriendin [naam] en [naam] . Wij waren op bezoek bij " [bijnaam verdachte] ". [bijnaam verdachte] is zijn bijnaam, hij heet eigenlijk [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) ofzo.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 september 2020, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
(p. 22) Vervolgens ben ik opgestaan en ben de deur van de kamer van [bijnaam verdachte] uitgelopen. Toen ik de voordeur uit liep voelde ik een klap in mijn nek, dit werd gedaan door [bijnaam verdachte] . Vervolgens ben ik naar huis gefietst samen met [naam] en [naam] . Toen ik thuis kwam zag ik dat ik bloedde.
4. Een geneeskundige verklaring, op 6 oktober 2020 opgemaakt en ondertekend door Küthe, arts (plastische chirurgie), opgenomen op pagina 133 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als zijn/haar verklaring:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer] .
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 21 september 2020.
Uitwendig waargenomen letsel:
- forse wond (20 x 5 cm) waarbij letsel huid, spieren en zenuw.
- er is sprake van ernstig bloedverlies.
Overige van belang zijnde informatie:
- geopereerd, aangedane structuren gehecht.
5.
Een forensisch medische letselrapportage, op 12 november 2020 opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts, voor zover inhoudend, als zijn/haar verklaring:
De volgende hypothesen zijn genoemd als verklaring voor het letsel:a. het letsel is ontstaan door een val tegen een radiatorb. het letsel is ontstaan door een slag met een kapmesZou u de waarschijnlijkheid van het letsel onder die specifieke hypothesen kunnen bepalen?Het beschreven letsel is zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese b waar is dan wanneer
hypothese a waar is.
Kunt u aangeven of het een potentieel dodelijk letsel betreft?De voornaamste vitale structuur in de nek is het ruggenmerg. Dit is goed beschermd door de
wervellichamen van de nekwervels. Scherp geweld in de nek kan echter leiden tot beschadiging van het ruggenmerg en is daarmee potentieel dodelijk.
Zijn er vanuit uw deskundigheid nog aanvullende bevindingen die u in het kader van ditonderzoek van belang vindt?Gelet op de plaats en het iets schuine verloop van het letsel acht ik het aannemelijk dat het werd toegebracht terwijl verdachte zich links achter aangever bevond, ervan uitgaande dat aangever op dat moment rechtop stond en dat verdachte rechtshandig is.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 22 september 2020, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
(p. 27) Ik zag dat [slachtoffer] de kamer uitliep naar de voordeur. Ik zag dat [bijnaam verdachte] naar zijn slaapkamer liep. Ik zag dat [bijnaam verdachte] meteen uit de slaapkamer de woonkamer weer in kwam lopen en dat hij in zijn rechterhand een groot kapmes had. Ik zag dat [bijnaam verdachte] naar de hal liep achter [slachtoffer] aan. Ik hoorde gegil uit de hal. Ik liep ook de hal in. Ik zag dat [slachtoffer] de trap was afgelopen en ik zag dat hij een hele grote wond in zijn nek had.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 22 september 2020, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
(p. 31) Toen wij al buiten de woning stonden, ik bedoel buiten de kamer van [verdachte] , zag ik dat [verdachte] [slachtoffer] sloeg. Ik zag alleen een zwarte ding. Ik zag dat Koelman dit zwarte ding in [slachtoffer] zijn nek sloeg.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek woning d.d. 22 september 2020, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op maandag 21 september 2020 om 19:30 uur kwamen wij, naar aanleiding van een poging
tot doodslag/moord, voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres]
Groningen.
(p. 71) In de slaapkamer werd een groot zwart foedraal aangetroffen met daarin een zwart mes, type machete. De machete werd door mij, verbalisant [verbalisant] , in beslag genomen (AAJG4204NL) [1] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever met een groot mes in de nek heeft geslagen, maar dat hij daarbij niet de intentie heeft gehad om aangever te doden. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte en/of getuigenverklaringen geen inzicht geven over hetgeen ten tijde van het slaan met het mes in verdachte is omgegaan. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat verdachte zogenoemd ‘vol’ opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank leidt uit het handelen van verdachte af dat hij wel voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehad. Verdachte heeft aangever met een groot mes met dusdanige kracht in de nek geslagen dat aangever daardoor een forse - potentieel dodelijke - wond heeft opgelopen, zo blijkt onder meer uit de hiervoor opgenomen forensisch medische letselrapportage. De nek is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam waarin zich het ruggenmerg bevindt en het is een feit van algemene bekendheid dat op deze plaats van het lichaam, zeker met een groot mes, dodelijk letsel kan worden toegebracht. Verdachte heeft dit ook geweten en heeft met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 september 2020 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een machete die [slachtoffer] met kracht van achteren in de nek heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit putatief noodweer. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd meende te zien met een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding. Daartoe heeft de raadsman de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Aangever bevond zich samen met de twee genoemde getuigen in de woning van verdachte en had cocaïne gebruikt. Verdachte wist dat aangever onder invloed van cocaïne agressief kon worden. Voorafgaand aan het feit was verdachte al door aangever aangevallen, waardoor er een handgemeen tussen hen beiden was ontstaan. Na afloop van dit handgemeen is aangever weggelopen naar de gang van de woning, waar zich de deur naar buiten en de ingang naar een doodlopende keuken bevond. Verdachte is aangever gevolgd en heeft uit de meterkast in de gang het kapmes gepakt om zichzelf tegen aangever te kunnen verdedigen. Verdachte heeft aangever daar met het kapmes in de nek geslagen. Op dat moment leefde bij hem de overtuiging dat aangever wederom de aanval wenste in te zetten.
Verdachte heeft deze situatie verkeerd ingeschat. Onder druk van de omstandigheden, te weten, het handgemeen dat even daarvoor had plaatsgevonden waardoor hij was verzwakt en dat hij als zeer bedreigend had ervaren en het feit dat hij zich met aangever in een doodlopend stuk van de woning bevond, heeft hij verontschuldigbaar gedwaald.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever achterna is gegaan naar de gang, omdat hij vreesde dat deze niet werkelijk zijn woning zou gaan verlaten. Verder heeft verdachte verklaard dat hij voorafgaand aan het feit oog in oog met aangever stond, dat aangever hem boos aankeek en dat hij hem vanuit die positie met het mes heeft geslagen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het beroep op putatief moet worden verworpen. Verdachte heeft aangever van achteren aangevallen terwijl er geen dreiging meer van aangever uitging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het beroep op putatief noodweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen op essentiële onderdelen wordt weersproken door de bewijsmiddelen.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen en overige dossierstukken de volgende gang van zaken af.
Na afloop van het handgemeen dat tussen verdachte en aangever in de woonkamer had plaatsgevonden is aangever naar de gang van de woning gelopen waar zich de voordeur bevond die uitkwam op een overloop in een open portiek met een trap naar beneden [2] .
Verdachte heeft uit zijn slaapkamer een machete gepakt en is achter aangever aangegaan, zo leidt de rechtbank uit de verklaring van getuige [naam] af. In de gang heeft verdachte aangever van achteren met het mes in de nek geslagen, zo heeft aangever verklaard, hetgeen wordt ondersteund door de forensische letselrapportage, waarin wordt aangenomen dat verdachte zich achter aangever bevond toen hij hem met het mes in de nek sloeg, ervan uitgaande dat aangever op dat moment rechtop stond en verdachte rechtshandig is. De rechtbank stelt in dit verband vast dat aangever niet heeft verklaard dat hij op enig moment niet rechtop heeft gestaan en dat getuige [naam] heeft verklaard dat verdachte met het mes in zijn rechterhand de slaapkamer uitkwam. Op het moment dat aangever met het mes is geslagen bevond hij zich al buiten de woning van verdachte of was hij bezig deze te verlaten. De rechtbank leidt dit af uit de verklaring van aangever, dat hij een klap in zijn nek voelde toen hij de voordeur uitliep, die wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam] , dat aangever in de hal van de woning, met zijn rug naar de woning van verdachte stond toen verdachte hem met “het zwarte ding” in de nek sloeg.
De rechtbank leidt uit de hiervoor aangegeven gang van zaken af dat verdachte - op het moment dat aangever zijn woning aan het verlaten was - hem met de machete van achteren is aangevallen, nadat hij de machete daartoe eerst uit zijn slaapkamer had gepakt. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij bang was dat aangever zijn woning niet echt zou gaan verlaten en hem opnieuw zou aanvallen, acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu aangever zich al zo goed als buiten de woning bevond toen verdachte hem is aangevallen.
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden dat sprake was van een situatie waarin verdachte moest vrezen voor een dreigende wederrechtelijke aanranding dan wel dat hij in redelijkheid heeft kunnen denken dat daar sprake van zou kunnen zijn. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op putatief noodweer.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
primair: Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank tot een strafoplegging zal overgaan, gepleit voor een gevangenisstraf zonder voorwaardelijk deel, dan wel met een voorwaardelijk deel gelijk aan de duur van de toekomstige periode van voorwaardelijke invrijheidsstelling. De raadsman heeft daarbij aandacht gevraagd voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder zijn medische situatie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport en de psychologische rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de poging tot doodslag waarbij hij het slachtoffer met een machete hard in de nek heeft geslagen. Het slachtoffer heeft daardoor een forse, potentieel dodelijke, wond van vijf bij twintig centimeter in zijn nek opgelopen waarbij spieren, onder andere de monnikskapspier, en zenuwen zijn beschadigd. Verder was er sprake van ernstig bloedverlies en was operatief ingrijpen noodzakelijk. De kans bestaat daarbij dat het slachtoffer een blijvende functionele beperking van het bovenste deel van de monnikskapspier gaat ondervinden, met als gevolg een verminderd vermogen om het hoofd naar links te draaien. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat de gevolgen van het feit niet veel ernstiger voor het slachtoffer zijn geweest. Verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. Daarnaast kunnen slachtoffers van dergelijk geweld daarvan langere tijd psychisch nadelige gevolgen ondervinden.
Het feit rechtvaardigt in beginsel dan ook een gevangenisstraf van langere duur.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 9 maart 2021, opgemaakt door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis, bestaande uit afhankelijkheid van alcohol en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verder zijn de intellectuele vermogens van verdachte vooralsnog gemeten op zwakbegaafd niveau, maar zijn er aanwijzingen voor een verstandelijke beperking van lichte ernst. Vanwege de genoemde stoornis en de beperkte intellectuele vermogens is verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, acht de rechtbank verdachte strafbaar.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte de laatste jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar dat hij het feit wel in een proeftijd heeft gepleegd.
In het reclasseringsrapport van het Leger des Heils d.d. 10 maart 2021 wordt het recidiverisico als gemiddeld ingeschat. Het alcoholgebruik van verdachte, zijn psychosociaal functioneren en (indirect) zijn sociaal netwerk lijken ten grondslag te hebben gelegen aan het plegen van het feit. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, onder oplegging van bijzondere voorwaarden, die samengevat inhouden:
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- alcoholverbod;
- drugsverbod;
- meewerken aan middelencontrole;
- dagbesteding;
- bewindvoering.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en zal aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, conform de eis van de officier van justitie, en zal daaraan de voornoemde geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, zoals in het dictum nader uitgewerkt.
Gelet op het belang van het opleggen van de bijzondere voorwaarden zal de rechtbank niet tot oplegging van een geheel onvoorwaardelijke straf overgaan als bepleit door de raadsman.
Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om de duur van het voorwaardelijke strafdeel te bepalen gelijk aan de duur van de toekomstige periode van de (mogelijke) voorwaardelijke invrijheidsstelling.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht - met de officier van justitie en raadsman - het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een steekwapen (machete in foudraal), vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het feit met behulp van dit steekwapen is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 17.500,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering, nu deze niet is onderbouwd en tevens niet eenvoudig van aard is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor niet-ontvankelijkverklaring van de vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair dient de rechtbank, gebruik makend van haar schattingsbevoegdheid, de vordering tot een bedrag van maximaal € 1.000,00 toe te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vordering niet is onderbouwd en hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 3 januari 2018 van de politierechter in deze rechtbank, locatie Assen, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 18 januari 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 17 februari 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De raadsman heeft gepleit voor afwijzing van de vordering, nu deze ziet op een wezenlijk ander feit dan waarvoor verdachte nu terecht staat en dat feit bijna drie jaar geleden heeft plaatsgevonden. Toewijzing van de vordering wordt door de raadsman niet opportuun geacht, nu het pedagogisch effect hiervan vrij gering zal zijn. Ook in de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde ziet de raadsman reden om de vordering af te wijzen.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet echter op hetgeen ter terechtzitting is behandeld en de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de rechtbank het thans niet opportuun om de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen. Zij zal de vordering dan ook afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich gedurende een jaar, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal laten opnemen in Kliniek Vossenloo of een soortgelijke zorginstelling die bekend is met behandeling van mensen met een verstandelijke beperking, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal laten behandelen door de VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. ;
3. dat de veroordeelde, aansluitend op de klinische behandeling, gedurende de gehele (resterende) proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal verblijven bij herstart Emmen of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. dat de veroordeelde geen drugs zal gebruiken en zal meewerken aan controle op dit verbod door middel van urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
5. dat de veroordeelde geen alcohol zal gebruiken en zal meewerken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
6. dat de veroordeelde zal meewerken aan een dagbesteding, gedurende de gehele proeftijd, of zo lang de reclassering dit nodig acht. Het aantal dagen en uren per week worden, wanneer mogelijk in overleg, door de reclassering bepaald;
7. dat de veroordeelde, gedurende de gehele proeftijd, of zo lang de reclassering dit nodig acht, zal meewerken aan bewindvoering.
Geeft aan de reclasseringsinstelling, van het Leger des Heils de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet in beslag genomen steekwapen (machete in foudraal).
Ten aanzien van 18/238078-20, primair:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/820582-17:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 3 januari 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2021.
Mr. Jongsma en mr. Kroeze zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 73.
2.Pv van forensisch onderzoek woning, pagina 70.