1.24.In de uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2019 heeft verweerder het belastbare bedrag voor de vennootschapsbelasting 2015 aan de hand van de door eiseres ingediende aangifte vastgesteld. Verweerder heeft daarbij echter de door eiseres voorgestane afwaardering van de vordering van € 900.000 niet geaccepteerd waardoor het belastbare bedrag bij uitspraak op bezwaar op € 1.101.900 is vastgesteld.
2. Het geschil tussen partijen betreft het antwoord op de vraag of verweerder de aanslag vennootschapsbelasting 2015 bij uitspraak op bezwaar te hoog heeft vastgesteld. Verweerder beantwoordt deze vraag ontkennend en eiseres bevestigend. In beroep is daarbij enkel nog in geschil of eiseres de vordering op [B2 BV] in 2015 mag afwaarderen met een bedrag van € 900.000 tot nihil. Daarnaast moet de rechtbank oordelen over de vraag of er sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast en of eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Omkering en verzwaring bewijslast
3. Verweerder stelt dat eiseres – ondanks dat zij een uitnodiging, een herinnering en een aanmaning heeft ontvangen – geen aangifte vennootschapsbelasting 2015 heeft gedaan binnen de door verweerder gestelde termijnen. Gelet hierop vindt verweerder dat eiseres niet de vereiste aangifte vennootschapsbelasting 2015 heeft gedaan, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is.Eiseres betwist niet dat zij geen aangifte heeft gedaan binnen de gestelde termijnen, maar volgens haar rechtvaardigt dat geen omkering en verzwaring van de bewijslast.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat eiseres door verweerder is uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting 2015 en dat verweerder vervolgens een herinnering en aanmaning heeft verzonden, waarna eiseres niet binnen de daarin gegeven termijnen aangifte heeft gedaan. Dat is ook ter zitting door eiseres bevestigd. Verweerder heeft pas daarna ambtshalve de aanslag vennootschapsbelasting 2015 opgelegd. Met verweerder is de rechtbank daarom van oordeel dat eiseres daarmee niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
5. Omdat de rechtbank van oordeel is dat eiseres niet de vereiste aangifte vennootschapsbelasting 2015 heeft gedaan, moet eiseres doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aantonen, dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.De omstandigheid dat eiseres in de bezwaarfase alsnog de aangifte vennootschapsbelasting 2015 heeft ingediend, maakt niet dat omkering en verzwaring van de bewijslast in dit geval achterwege blijft.
6. Eiseres voert aan dat zij de vordering op [B2 BV] op basis van goed koopmansgebruik mag afwaarderen ten laste van de belastbare winst van 2015. Zij heeft op zakelijke gronden fors geïnvesteerd in de ontwikkeling van het bungalowpark. De ontwikkeling ging echter moeizaam vanwege problemen met vergunningen. Daarnaast had [B2 BV] last van een slechte markt voor luxe vakantiewoningen. Ook waren er veel problemen met de bank, wat uiteindelijk zelfs heeft geleid tot het opzeggen van de kredietverstrekking aan het concern door [Bank] (zie 1.12). Het project kwam door deze problemen in 2015 tot stilstand en daarna ontstonden al snel liquiditeitsproblemen. De waarde van het perceel was in 2015 volgens eiseres verwaarloosbaar. Eiseres concludeert dat de situatie op dat moment dusdanig ernstig was dat zij mocht menen dat [B2 BV] haar verplichtingen uit hoofde van de rekening-courantvordering niet meer na kon komen.
7. Verweerder betwist gemotiveerd de standpunten van eiseres en voert subsidiair aan dat eiseres de vordering niet mag afwaarderen, omdat er sprake is van een onzakelijke borgstelling voor een bedrag van € 450.000 en voor het overige van een onzakelijke lening.
8. De rechtbank overweegt dat de waardering van vorderingen ter bepaling van de jaarlijkse winst volgens goed koopmansgebruik dient te geschieden met inachtneming van alle omstandigheden waardoor de waarde van die vorderingen op de balansdatum kan zijn beïnvloed. De rechtbank overweegt dat eiseres een aantal omstandigheden heeft aangevoerd die volgens haar de waarde van de vordering op [B2 BV] negatief hebben beïnvloed. Eiseres heeft haar standpunten, die door verweerder gemotiveerd worden betwist, echter niet met nadere stukken onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee niet aannemelijk gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond, dat de vordering op [B2 BV] mag worden afgewaardeerd tot nihil. De beroepsgrond van eiseres faalt.
9. De overige elementen van de aanslag zijn niet in geschil. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de aanslag vennootschapsbelasting 2015 bij uitspraak op bezwaar dan ook niet te hoog vastgesteld.
10. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de verzuimboete. Niet in geschil is dat eiseres, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, niet tijdig aangifte heeft gedaan. Eiseres heeft geen beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld of een pleitbaar standpunt. De verzuimboete is naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 67a van de AWR in combinatie met paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, terecht opgelegd en is passend en geboden.
11. De rechtbank heeft wel ambtshalve geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.De rechtbank zal de boete daarom met 15% verminderen tot een bedrag van € 1.121.Omdat de rechtbank de boete enkel verlaagt, omdat zij ambtshalve heeft geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding het beroep tegen de boete gegrond te verklaren .
12. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Proceskosten en griffierecht
13. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat verweerder bij uitspraak op bezwaar de aanslag heeft verminderd. Verweerder stelt dat hij geen vergoeding verschuldigd is, omdat het bezwaar niet gegrond is verklaard vanwege een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Verweerder voert aan dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan zodat de aanslag ambtshalve moest worden vastgesteld. Alleen omdat eiseres via een aangifte de benodigde gegevens had verstrekt, is de aanslag verminderd in de bezwaarfase.
14. De rechtbank overweegt dat de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken uitsluitend worden vergoed door het bestuursorgaan indien daar een verzoek toe wordt gedaan en voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.In de wetsgeschiedenisis, voor zover van belang, daarover het volgende opgemerkt:
“
Wordt een besluit niet herroepen, dan komen de gemaakte kosten voor rekening van de belanghebbende. Loutere vormfouten of motiveringsgebreken leiden niet tot een vergoedingsplicht. Het woord "herroepen" impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat uiteraard geen recht op vergoeding.”
15. De rechtbank ziet gelet op het hiervoor overwogene geen aanleiding om het standpunt van eiseres te volgen. Verweerder moest bij het vaststellen van de aanslag vennootschapsbelasting 2015 de belastbare winst schattenderwijs bepalen, omdat eiseres geen aangifte had gedaan. Eiseres heeft pas in de bezwaarfase de gegevens voor het vaststellen van de aanslag verstrekt. Dat verweerder de aanslag bij uitspraak op bezwaar aan de hand van de door eiseres aangeleverde gegevens lager heeft vastgesteld is dan ook niet te wijten aan een onrechtmatigheid aan de zijde van verweerder. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.