ECLI:NL:RBNNE:2021:1055

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
18/020407-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van enkele maanden ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een meisje dat op dat moment veertien jaar oud was. De verdachte, die zelf 30 jaar oud was, heeft onder andere vingers in de vagina van het slachtoffer gebracht en haar borsten betast. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 181 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een onvoorwaardelijke taakstraf van 160 uur opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.500,- toegekend aan het slachtoffer, met de verplichting voor de verdachte om deze schade te vergoeden. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had en blijk gaf van inzicht in zijn gedrag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een hogere straf afgewezen, gezien de omstandigheden van de zaak en het recidiverisico.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/020407-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 maart 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 26 december 2018, te Nieuwe Pekela, althans in de gemeente Pekela, althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het brengen en/of duwen van een vinger(s) van verdachte in de vagina van die
[slachtoffer], en/of
- het betasten van en/of wrijven en/of likken over de borsten van die [slachtoffer].

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 maart 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 februari 2019, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018339599 d.d. 21 januari 2020, inhoudend de verklaring van [getuige];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 februari 2019, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de chatgeschiedenis van WhatsApp in de periode 26 augustus 2018 tot en met 26 december 2018 tussen verdachte en [slachtoffer].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2018 tot en met 26 december 2018, te Nieuwe Pekela, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het brengen van vingers van verdachte in de vagina van die [slachtoffer], en
- het betasten van en wrijven en likken over de borsten van die [slachtoffer].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft
bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan
uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer].
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering, met uitzondering van het contactverbod met minderjarigen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 5 januari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een aantal maanden schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van aanvankelijk veertien jaar oud, onder andere door haar te vingeren en door haar borsten te betasten en te likken. Verdachte, die zelf 30 jaar oud was ten tijde van het feit, heeft onvoldoende gedaan om zich te vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer. Ook toen voor hem onmiskenbaar duidelijk was wat haar leeftijd was is verdachte met het misbruik doorgegaan, waarbij steeds een stapje verder werd gegaan en het zich ontwikkelde tot een mislukte poging tot geslachtsgemeenschap. Kinderen van een leeftijd beneden de zestien jaar verdienen een grote mate van bescherming. Die mate van bescherming is zo groot dat ook sprake is van ontucht als zij, zoals in dit geval, zelf ook contact zoeken. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de gevoelens die aangeefster voor hem had en met het feit inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en emotionele integriteit en haar seksuele ontwikkeling.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld vanwege strafbare feiten. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte ter zitting inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen en verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn gedrag. Uit het reclasseringsrapport d.d. 5 januari 2021 blijkt dat verdachte zijn leven op orde heeft. Hij heeft huisvesting, werk en een vaste relatie. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal dit doorkruisen, aldus de reclassering, die erop wijst dat verlies van inkomen en huisvesting mogelijk leidt tot een sociaal isolement, hetgeen een trigger kan zijn voor nieuw delictgedrag. Het recidiverisico wordt in de huidige omstandigheden als laag tot gemiddeld ingeschat gelet op de omstandigheid dat het feit zich heeft afgespeeld over een langere periode. Om herhaling te voorkomen heeft de reclassering een deels voorwaardelijk straf geadviseerd met bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer en het vermijden van contact met minderjarigen.
In de geschonden strafbepaling, artikel 245 Wetboek van Strafrecht, staat de bescherming van minderjarigen centraal. Minderjarigen moeten zich veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Daartoe dienen zij ook beschermd te worden tegen zichzelf, aangezien zij de gevolgen op lange termijn niet kunnen overzien. De inbreuk die verdachte heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer kan een normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruisen. Volgens de wetsgeschiedenis van artikel 245 Sr is een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf derhalve het uitgangspunt. Gelet op het lange tijdsverloop – meer dan twee jaren – sinds de aangifte, de omstandigheid dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie en in de tussentijd geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd, is er naar het oordeel van de rechtbank reden om af te wijken van dit uitgangspunt en de eis van de officier van justitie. Het taakstrafverbod brengt met zich mee dat de rechtbank is gebonden aan het opleggen van ten minste 1 dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd moet worden opgelegd. Daarnaast acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 160 uren passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer], vertegenwoordigd door de moeder met gezag, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.000, - ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, kijkend naar in vergelijkbare zaken toegekende bedragen, in redelijkheid toewijsbaar is tot een bedrag van € 1.500, - vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een matiging van de immateriële schadevergoeding tot onder de € 1.500, - gelet op de omstandigheid dat, ondanks het leeftijdsverschil en de minderjarigheid, het slachtoffer al seksueel actief was en het contact met verdachte enigszins wederkerig was.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de aard van het feit met zich meebrengt dat de benadeelde partij in haar persoon is aangetast. De vordering zal naar billijkheid worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500, - vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 juli 2018. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt na uitnodiging bij Reclassering Noord Nederland op het door hen aangegeven adres. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden voor zover niet reeds in andere voorwaarden benoemd;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan een delictanalyse en delictpreventieplan en zich, indien nodig, laat behandelen door de AFPN, de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 2003) en haar familie, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie en de reclassering zien toe op naleving van dit contactverbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt verdachte voorts tot:

een taakstraf voor de duur van 160 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 80 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.500, -(zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2018.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.500, - (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2018, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 25 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat in zijn geheel uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en
mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. H.A. Vonk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2021.
Mr. T.M.L. Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.