ECLI:NL:RBNNE:2021:1052

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
18/830120-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een scherp voorwerp in Groningen

Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een steekincident dat plaatsvond op 11 april 2019 in Groningen, waarbij het slachtoffer met een scherp voorwerp in de onderbuik werd gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verweer van noodweer, opzettelijk handelde en dat er geen sprake was van een gerechtvaardigd beroep op zelfverdediging. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren en een schadevergoedingsmaatregel van € 26.709,84 werd opgelegd aan het slachtoffer. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich tijdens een ruzie op straat schuldig had gemaakt aan een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wat fataal had kunnen aflopen. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordeling van de verdachte en concludeerde dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830120-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 maart 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 11 april 2019, in de gemeente Groningen, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van
het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de (onder)buik, althans het
lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 april 2019, in de gemeente Groningen, aan een persoon,
genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
steekwonden/letsel aan een slagader die vlak onder de liesband ontspringt uit
de grote beenslagader en/of steekwonden/letsel aan de dunne darm, heeft
toegebracht, door met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de (onder)buik, althans het
lichaam, van die [slachtoffer] te steken en/of te prikken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 11 april 2019, in de gemeente Groningen, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp, in de (onder)buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer]
heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven of om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte wist niet eens dat hij aangever had geraakt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 16 maart 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 11 april 2019 bij de [naam café] in Groningen. Ik heb het voorwerp gepakt en in mijn zak gestopt. Ik heb dat voorwerp gebruikt. Ik heb het voorwerp gepakt nadat ik werd geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 5 juni 2019, opgenomen op pagina 86 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019090140 d.d. 20 juni 2019, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb het wapen gepakt. Het had een scherpe punt. Ik heb me er ook aan gesneden. Het was dus scherp.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 6 juni 2019, opgenomen op pagina 91 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Het wapen heeft helaas contact gemaakt met het slachtoffer, via mij.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 april 2019, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer] :
V: Kan jij de avond beschrijven voor het steekincident op donderdag 11 april 2019?
A: Ik ben naar buiten gegaan een peukje gaan roken met [getuige 1] . Volgens mij heb ik een beetje met iemand staan lullen en op een gegeven moment pak ik [getuige 1] vast en ik zeg ik ben gestoken jongen, ik ben gestoken. In een keer word ik gewoon 2 keer gestoken. Het bloed klotste er uit.
O: Het café heet de " [naam café] ”.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 april 2019, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[getuige 2] :
De man begon te praten in het Engels. Hoe hij sprak kwam agressief op mij over. Hij begon ook steeds harder te praten. Door de manier waarop hij sprak had ik het idee dat hij onder invloed was van alcohol. (…) De man met wie ik een sigaret aan het roken was vroeg aan mij wat er aan de hand was. Ik heb daarop tegen hem gezegd dat er niks aan de hand was. Echter vroeg hij aan de agressieve jongen wat er aan de hand was. Dat liep uit op geschreeuw met elkaar. (…) Het geschreeuw liep uit in vechten.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 juni 2019, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
O: Je hebt verklaard dat er bij jou een man stond en dat je met die man een sigaretje rookte.
V: Kan jij die man aanwijzen op de camerabeelden.
A: Dat kan ik dat was de man die is neergestoken. (…)
Die man staat er inderdaad niet op. Dat is de man die om 04.26.00 uit de [naam café] komt. Dat is de man die is gestoken. Ik had mij vergist omdat ik in de [naam café] met hem een shotje had gedronken. Ik dacht tijdens het afleggen van mijn eerste verklaring dat wij al een tijdje buiten waren, maar nu ik de camerabeelden bekijk zie ik dat het anders is.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 april 2019, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik was op 11 april 2019 aan het stappen in Groningen. Ik stond omstreeks 04.15 uur
voor de [naam café] . Ik stond hier met
[slachtoffer] . Toen wij buiten stonden, zag en hoorde ik dat [slachtoffer] een woordenwisseling had met een jongen. Ik zag dat deze jongen tijdens het gesprek ineens over de rooie ging tegen [slachtoffer] . (…) Ik zag dat [slachtoffer] bloedend op de grond lag en dat hij twee wonden in zijn onderbuik had.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2019, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Het volgende heb ik gezien op de camerabeelden.
04:19:00 uur verdachte gaat de ‘ [naam café] ’ binnen.
04:22:49 uur verdachte komt weer naar buiten.
04:24:51 uur verdachte loopt naar achteren (kort weg van de tafel richting midden Peperstraat.) Hij komt meteen weer terug. Het is duidelijk te zien dat verdachte een stevig gesprek heeft met [getuige 2] . Dit is te zien aan de handgebaren die verdachte maakt.
04:25:53 uur verdachte loopt weg richting de Poelestraat
04:25:57 uur verdachte keert zich om en loopt weer terug richting [getuige 2] . Het is duidelijk zichtbaar door de handgebaren dat het een stevige discussie is.
04:26:02 uur het slachtoffer [slachtoffer] komt uit de ‘ [naam café] ’
04:26:05 uur verdachte schopt tegen stoel die buiten bij de tafels staat
04:26:07 uur verdachte loopt weer richting Poelestraat en wijst met zijn rechterarm richting een stelletje dat is gaan staan aan de overzijde van de Poelestraat
04:26:09 verdachte draait zich weer om en loopt weer richting [getuige 2] .
04:26:10 uur aangever en meerdere personen lopen in de richting van verdachte. De aangever geeft de verdachte een klap in het gezicht.
04:26:17 uur aangever loopt naar achteren en verdachte loopt naar aangever. De aangever [slachtoffer] slaat verdachte met zijn rechtervuist of hand in het gezicht. Op dat moment heeft verdachte al een steekvoorwerp in zijn hand en steekt hij in op de aangever [slachtoffer] . Zo te zien steekt verdachte aangever [slachtoffer] met zijn rechterhand in de linker onderbuik van aangever.
04:26:22 uur verdachte steekt aangever [slachtoffer] meerdere keren richting linker onderbuik.
9. Een geneeskundige verklaring, opgenomen op pagina 57 van voornoemd dossier, op 10 mei 2019 opgemaakt en ondertekend door mw. drs. T. Naujocks, forensisch arts GGD voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Betreft: [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 1990.
Betrokkene werd in het UMCG gezien op 11 april jl. en bij onderzoek bleek sprake van twee (steek-)wonden in de onderbuik met tekenen van bloedverlies.
Betrokkene werd met spoed geopereerd. Daarbij bleek sprake van letsel van de slagader, die vlak onder de liesband ontspringt uit de grote beenslagader en oppervlakkig in verticale richting naar boven verloopt. Daarnaast werden een viertal letsels van de dunne darm gezien en een bloeduitstorting achter het buikvlies gelegen.
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] twee keer met een scherp en puntig voorwerp in de (onder)buik heeft gestoken. Het steken met een scherp en puntig voorwerp in de onderbuik brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Uit de letselrapportage blijkt dat er een levensbedreigende situatie is ontstaan, in die zin dat er een slagader is geraakt en aangever met spoed moest worden geopereerd. Het kan niet anders zijn, bij deze wijze van hanteren van een dergelijk voorwerp, dan dat ook verdachte zich bewust moet zijn geweest van het bestaan van de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel en dat hij, door aldus te steken, die kans ook bewust heeft aanvaard. Contra-indicaties waaruit het tegendeel zou moeten worden afgeleid, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer bij verdachte bestond.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 april 2019 in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een scherp en puntig voorwerp, in de (onder)buik van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primairpoging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er sprake is van noodweer. Verdachte heeft verklaard dat aangever en zijn vrienden hem bedreigden en dat verdachte daarbij werd omsingeld. Volgens verdachte werd hij teruggeroepen omdat hij zijn excuses zou moeten maken en als hij weg zou lopen zouden ze hem achtervolgen en in elkaar slaan. Daarom ging hij terug, waarna verdachte klappen kreeg van aangever en getuige [getuige 1] . Verdachte wilde wegkomen en heeft zich daarbij verdedigd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Er is geen sprake geweest van een noodzakelijke verdediging door verdachte. Verdachte was buiten en kon te allen tijde weglopen. In plaats daarvan was verdachte degene die aangever bleef opzoeken. Opmerkelijk daarbij is dat verdachte, nadat hij een of meerdere klappen heeft gehad, zichzelf niet heeft verdedigd maar juist zelf de confrontatie heeft opzocht en gefocust bleef op aangever.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte komt geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toe. De situatie zoals verdachte die ter terechtzitting schetst, komt niet overeen met de verklaringen van de getuigen en de camerabeelden. Getuige [getuige 2] verklaart dat verdachte zich agressief gedroeg en vervolgens in discussie raakte met aangever. Zijn verklaring vindt steun in de camerabeelden en is ook in lijn met wat verdachte eerder bij de politie heeft verklaard, namelijk dat hij het gebeuren zag als “een eenvoudige ruzie tussen dronken mensen, meer niet”. Op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden is te zien dat aangever en daarna ook getuige [getuige 1] een klap uitdelen aan verdachte. Verdachte blijft daarna gefocust op aangever die achteruit loopt, houdt hem bij zijn shirt vast en steekt twee keer gericht in de buik van aangever. Naar het oordeel van de rechtbank is deze gedraging eerder aan te merken als een tegenaanval dan als een verdedigingshandeling. Ook als zou moeten worden aangenomen dat verdachte zich na de klap van aangever mocht verdedigen tegen een nieuwe aanranding vanuit de groep van aangever, dan geldt dat het tot twee keer toe gericht steken met een scherp voorwerp in de buik niet in verhouding staat tot de ernst van het door aangever toegepaste geweld en dus disproportioneel is. Aangever was ongewapend. Verdachte heeft direct gestoken en niet eerst gedreigd met het steekvoorwerp.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht. Daarbij verwees hij onder meer naar de veroordeling in december 2020 en artikel 63 Sr.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de (in het kader van een eerdere strafzaak uit 2020) rapportages van Reclassering Nederland d.d. 30 oktober 2019 en 10 juli 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tijdens een ruzie op straat in het uitgaansgebied van Groningen schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een scherp en puntig voorwerp twee keer in zijn (onder)buik te steken. De rechtbank acht dit een ernstig feit, dat fataal voor het slachtoffer had kunnen aflopen. Het is te danken aan het adequate handelen van de portier en enkele van de vrienden van aangever, alsmede aan de medische zorg die nadien met spoed is verleend door zowel politieagenten, ambulancemedewerkers als medisch specialisten dat aangever het door verdachte toegebrachte ernstige letsel heeft overleefd. Verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De rechtbank is gelet op de ernst van het feit van oordeel dat enkel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend is. De rechtbank ziet geen strafverminderende factoren. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en ziet zichzelf als slachtoffer.
De rechtbank neemt mee dat verdachte in december 2020 tot een gevangenisstraf van 6 jaren is veroordeeld voor een ander feit.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren moet worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is dan voldoende rekening gehouden met die eerdere veroordeling. De straf zou zonder die eerdere veroordeling aanzienlijk hoger zijn.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 9.209,84 ter vergoeding van materiële schade en € 25.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gesteld dat de vordering te ingewikkeld is voor het strafproces, gelet op de mogelijke eigen schuld van aangever, maar dat als de rechtbank toch ruimte ziet om de vordering te behandelen de officier van justitie van mening is dat de vordering toewijsbaar is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak en derhalve tot niet-ontvankelijkheid van de vordering. Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, dan heeft de raadsman betoogd dat de vordering een te zware belasting oplevert van het strafproces en daarom moet worden behandeld bij de civiele rechter. Indien de rechtbank de vordering toch behandelt in dit strafproces dan moet er rekening worden gehouden met een gedeelte ‘eigen schuld’ van het slachtoffer. De immateriële schade en de ziekenhuiskosten moeten worden afgewezen vanwege de ‘eigen schuld’. De kosten van de overnachting, mantelzorg, reiskosten en vernieling kleding komen niet voor vergoeding in aanmerking wegens het ontbreken van causaal verband.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 9.209,84 gevorderd ter vergoeding van de materiële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is het voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij deze gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Deze schade is onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd betwist door verdachte.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 25.000,- gevorderd ter vergoeding van de immateriële schade. De rechtbank heeft gezien in de onderliggende stukken dat het slachtoffer tot op heden niet volledig is hersteld. De verwachting is dat er 6 à 7% invaliditeit zal blijven bij het slachtoffer. Daarnaast is er een zeer fors blijvend litteken op de buik, waardoor het slachtoffer dagelijks wordt herinnerd aan het steekincident. Het steekincident heeft diepe indruk gemaakt op het slachtoffer en zijn gezin en mede daardoor is het slachtoffer gestopt als beroepsmilitair. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op € 17.500,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen. Dit betekent dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 26.709,84 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 april 2019. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vergoedingsplicht van verdachte te verminderen wegens ‘eigen schuld’ van het slachtoffer, zoals de raadsman van verdachte heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de schade niet, althans in volstrekt ondergeschikte mate, het gevolg van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Verdachte kreeg een paar klappen in wat hij volgens zijn verklaring van 6 juni 2019 direct na het gebeuren beleefde als “een eenvoudige ruzie tussen dronken mensen, meer niet”. Zijn reactie daarop, gericht meermalen steken, staat daarmee in een dergelijke wanverhouding dat voor zover die eerdere klappen al als omstandigheden die hebben bijgedragen tot de schade zouden moeten worden beschouwd, de billijkheid maakt dat wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten de vergoedingsplicht geheel in stand blijft.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De gevorderde proceskosten komen voor een deel in aanmerking voor vergoeding. De hotelovernachting voorafgaand aan de zitting komt niet voor vergoeding in aanmerking. De overige proceskosten wel. De rechtbank wijst € 70,72 aan proceskosten toe.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
26.709,84(zegge: zesentwintigduizendzevenhonderdnegen euro en vierentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2019.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 26.709,84
(zegge: zesentwintigduizendzevenhonderdnegen euro en vierentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2019, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 168 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 9.209,84 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Veen, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en
mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door H.A. Vonk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2021.
Mr. T.M.L. Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.