ECLI:NL:RBNNE:2021:1048

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
18/170488-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van een werkneemster tijdens een massage

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van zijn werkneemster. De verdachte heeft in de periode van 24 januari 2019 tot en met 31 januari 2019 te Drachten, gemeente Smallingerland, tijdens een massage de borsten van de werkneemster betast. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van één jaar, in lijn met de eis van de officier van justitie. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de werkneemster, die verklaarde dat de verdachte haar tijdens een massage had aangeraakt op een manier die zij als ongewenst ervoer. De rechtbank heeft de verklaringen van de werkneemster als betrouwbaar en consistent beoordeeld, en heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de aanranding. De verdachte ontkende de aantijgingen, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de werkneemster en getuigen, evenals WhatsApp-berichten, de aangifte ondersteunden. De rechtbank heeft ook de impact van het feit op de werkneemster in overweging genomen bij het bepalen van de straf. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, de werkneemster, tot schadevergoeding van € 1.000,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, omdat zij in haar eer was geschaad en haar lichamelijke integriteit was aangetast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/170488-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 maart 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Speksnijder, advocaat te Akkrum.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 24 januari 2019 tot en met 31 januari 2019 te Drachten, gemeente Smallingerland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, tijdens een massage onverhoeds de borsten van die [slachtoffer] betast.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is omdat alles in het dossier is te herleiden tot de verklaring van aangeefster, terwijl zij niet consistent en begrijpelijk heeft verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring
redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 16 maart 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op donderdagavond zijn [slachtoffer] en ik samen naar boven gegaan. [slachtoffer] heeft van mij een massage gekregen. Ik heb hier met [naam] over gesproken. Het zou kunnen dat ik met [naam] Whatsapp-berichtjes heb gewisseld.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 12 maart 2019, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019036226 van 5 juli 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
V: Kan je ons nog eens in het kort vertellen waar je aangifte van komt doen?
A: Aanranding. In de pizzeria [bedrijfsnaam] in Drachten. Hij heet [verdachte] . Het was donderdag 31 januari, ik moest werken. Ik ging op die bank zitten en toen kwam hij er ook bij zitten en toen zei hij 'ik kan je wel even masseren'. Toen begon hij eerst bij mijn nek, bij mijn rug. Toen wou hij dat ik ging liggen. Eerst lag ik op mijn rug en toen ging hij naast mij zitten,. Ik kon er niet bij weg komen, want hij had mij op een manier vast dat dat niet lukte. Ik zei dat ik dat niet wou en dat ik weg wilde. Toen begon hij mij aan te raken, dat begon bij mijn borsten. Dat wrijven. Dat deed hij met twee handen. Die dag heb ik mijn tante gebeld.
V: Waar heeft [verdachte] je precies aangeraakt aan je lichaam?
A: Aan mijn borsten. Dit was over de kleding heen. Met twee handen er overheen wrijven.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 april 2019, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
A: [slachtoffer] is mijn nichtje. [slachtoffer] heeft mij gebeld op een avond. Ze deed toen haar verhaal. Ze was behoorlijk geschrokken. Ze klonk verdrietig. Ze zei toen dat ze aan het werk was. Ze waren boven. Op een of andere manier is zij daar door hem aangeraakt. Die handen gingen verder naar haar borsten. Daar schrok ze van en verstijfde ze.
Na twee weken heb ik er met hem over gesproken. Ik heb hem toen aan de telefoon gehad. Ik heb hem toen ook gezegd dat ik weet wat er gebeurd is. Hij was heel paniekerig. Hij heeft tegen mij gezegd dat hij bang was dat ze aangifte ging doen.
V: Wat weet jij van [verdachte] ? Hoe heet hij verder?
A: Hij heet [verdachte] van achteren.
V: Wat zei ze precies over de handelingen die [verdachte] gedaan zou hebben?
A: Dat masseren van haar schouders. Op een gegeven moment naar de voorkant naar haar borsten.
V: Wat vertelde [slachtoffer] over de aanrakingen of het over of onder de kleren was?
A: Dat het over de kleding was. Aan haar borsten.
V: Heb je hierover ook App contact gehad met [verdachte] ?
A: Ik heb hier 27 januari een appje. Hij vraagt ook of [slachtoffer] aangifte gaat doen.
4. Een geschrift, inhoudende een afbeelding van een Whatsappgesprek op 28 januari 2019, opgenomen op pagina 29 van voornoemd dossier, voor zover van belang inhoudende:
[verdachte]
27 januari 2019
Thuis 21:43
Ja 21:43
Bel ik even ok 21:44
Ok 21:44
28 januari 2019
Voor zover ik nu weet is dat [slachtoffer] geen aangifte gaat doen. 18:24
5. Een geschrift, inhoudende een afbeelding van een Whatsappgesprek op 25 januari 2019, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, voor zover van belang inhoudende.
[slachtoffer]
25 januari 2019
Hey [slachtoffer] , alles ok? 13:33
Ja gaat wel, maar wil daar eigenlijk niet meer heen
14:15
Vind het best eng 14:15
Maar vertel gwn wel hoe en wat
14:16
Ja kan mij voorstellen [slachtoffer] . Wees sterk en kom voor jezelf op!! Dat je dit absoluut niet accepteert. Ben ook geschrokken, had niet verwacht dat hij zoiets zou doen. En kijk nu ook anders naar hem. 15:16
Ik heb het gezegd 17:15
Hoop dt jij je er nu beter door voelt! Hoe reageerde hij? 17:59
Hij zei dat hij dat niet mocht doen en dat t een beetje kwam doordat hij soms kut dagen heeft. En hij begreep mijn reactie wel, hij begon er zelf over. Hij heeft s d. We praten nu wel gewoon weer normaal, dus dat is gelukkig klaar
18:00
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 3 juni 2019, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
A: Ik heb een pizzeria gehad, [bedrijfsnaam] in Drachten.
V: Welke meisjes/jonge vrouwen hebben bij je gewerkt de laatste maanden?
A: Alleen [slachtoffer] .
Bewijsoverweging rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte slechts afwijkt van de verklaring van aangeefster ten aanzien van het betasten van de borsten en het dwingende karakter daarvan. Uit de verklaringen van zowel aangeefster als verdachte volgt immers dat verdachte aangeefster heeft voorgesteld om haar te masseren, en dat hij vervolgens haar nek en rug ging masseren. Daarna heeft aangeefster op haar rug gelegen, waarover aangeefster heeft verklaard dat verdachte op dat moment met zijn handen over haar borsten heeft gewreven. Vervolgens heeft zij nog op haar buik gelegen. Verdachte noemt precies dezelfde volgorde. Aangeefster heeft verklaard dat zij diezelfde avond nog haar tante, getuige [slachtoffer] , heeft gebeld. Getuige [slachtoffer] heeft dat bevestigd en heeft verklaard dat aangeefster geschrokken was en verdrietig klonk. Bovendien heeft aangeefster twee dagen na het voorval ontslag genomen. De rechtbank ziet hierin ondersteuning voor de aangifte.
Verdachte heeft ontkend dat hij de borsten van aangeefster heeft betast, maar erkent dat hij aangeefster heeft gemasseerd. Daags na de massage zou verdachte met aangeefster een gesprek hebben gehad waarin verdachte heeft aangegeven dat de massage niet paste binnen hun werkgever-werknemer relatie en zijn gedrag niet professioneel is geweest. Aangeefster zou - aldus verdachte - na dit gesprek tezamen met getuige [slachtoffer] hebben bedacht hieruit (financieel) voordeel te halen dan wel verdachte in een kwaad daglicht te stellen.
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is omdat alle bewijsmiddelen te herleiden zijn tot de verklaring van aangeefster, en dat haar verklaring niet consistent en begrijpelijk is.
De rechtbank volgt verdachte en zijn raadsman niet. Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tijdens een massage onverhoeds de borsten van aangeefster heeft betast. De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar en consistent is en dat deze wordt ondersteund door de overige hiervoor opgenomen bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen zijn niet enkel te herleiden tot de verklaring van aangeefster. Zo heeft getuige [slachtoffer] tevens verklaard naar aanleiding van een gesprek met verdachte en zijn er diverse Whatsapp-berichten die refereren aan het door aangeefster gemelde voorval. Het Whatsapp-verkeer tussen getuige [slachtoffer] en verdachte geeft steun aan de verklaring van getuige [slachtoffer] dat verdachte aan getuige [slachtoffer] heeft gevraagd of aangeefster aangifte zou doen. Indien verdachte enkel gemasseerd zou hebben en niet ook de borsten van aangeefster onverhoeds heeft aangeraakt, zou immers geen aanleiding hebben bestaan tot het doen van aangifte.
Het Whatsapp-verkeer tussen aangeefster en getuige [slachtoffer] bevat geen aanwijzingen voor het scenario van een valse beschuldiging tot aanranding. Ook deze Whatsapp-conversatie laat zich moeilijk rijmen met het door verdachte naar voren gebrachte scenario, maar past wel binnen de verklaring van aangeefster en getuige [slachtoffer] . Het door verdachte geschetste scenario – wel massage, maar zonder aanraken van de borsten, waarna verdachte daags na het voorval meedeelde dat zijn handelen onprofessioneel was – vindt geen bevestiging in de bewijsmiddelen en laat zich op diverse punten niet rijmen met de verklaringen van verdachte en getuige [slachtoffer] en de verschillende Whatsapp-conversaties.
Al met al is er niet alleen sprake van wettig, maar ook van overtuigend bewijs voor de aanranding zoals in de tenlastelegging omschreven.
Ten aanzien van de periode overweegt de rechtbank dat in het dossier verschillende data voorkomen, maar dat uit de opgenomen bewijsmiddelen volgt dat het feit zich in de periode van 24 januari 2019 tot en met 31 januari 2019 heeft voorgedaan.
Beslissing op voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting heeft de raadsman, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, het verzoek gedaan om aangeefster en getuigen [naam] en [naam] te horen.
De rechtbank acht dit nader onderzoek niet noodzakelijk. Er is sprake van een overzichtelijke zaak, waarbij de verdediging in de periode langer dan tien dagen voor de behandeling ter zitting ruim voldoende gelegenheid heeft gehad om een verzoek tot het horen van deze getuigen kenbaar te maken. Daarnaast is er sprake van aanzienlijk tijdsverloop tussen de pleegdatum en de behandeling op zitting. Hoewel dat verdachte niet verweten kan worden, leert de ervaring dat herinneringen na verloop van tijd niet beter worden. Tot slot overweegt de rechtbank dat met het opnieuw horen van aangeefster het risico op secundaire victimisatie van het slachtoffer ontstaat. Bij die stand van zaken is er geen sprake van dat een afwijzing van het voorwaardelijk verzoek de procedure als geheel oneerlijk zou maken. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman dan ook af.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 24 januari 2019 tot en met 31 januari 2019 te Drachten, gemeente Smallingerland, door een feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, tijdens een massage onverhoeds de borsten van die [slachtoffer] betast.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 26 januari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van zijn werkneemster door haar tijdens een massage over de kleding heen over haar borsten te wrijven. Verdachte heeft hiermee een angstige situatie gecreëerd voor het slachtoffer, terwijl zij zich op haar werk veilig had moeten kunnen voelen. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring is gebleken dat het feit op het slachtoffer een aanzienlijke impact heeft gehad en nog altijd heeft.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat de reclassering bij een bewezenverklaring het leefgebied ‘psychosociaal functioneren’ als delictgerelateerd en het leefgebied ‘dagbesteding’ als risicoverhogend beschouwt. De reclassering signaleert ook beschermende factoren. Verdachte beschikt over huisvesting, heeft zijn financiële zaken geregeld en er zijn geen aanwijzingen voor middelengebruik. De reclassering ziet geen indicaties voor het inzetten van reclasseringsinterventies.
Om recidive in de toekomst te voorkomen acht de rechtbank oplegging van een deels voorwaardelijke straf passend. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf een kortere proeftijd verbinden dan de officier van justitie heeft geëist, omdat het feit zich al ruim twee jaar geleden heeft afgespeeld en er in de tussentijd geen nieuwe verdenkingen zijn gerezen.
Alles afwegend acht de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een taakstraf van 100 uren en een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, passend en oplegging daarvan geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen schade is omdat het feit zich niet heeft voorgedaan.
Oordeel van de rechtbank
Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in haar eer is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De rechtbank stelt vast dat uit het bewezenverklaarde feit volgt dat aangeefster op ernstige wijze in haar eer is geschaad. Daarnaast is voldoende komen vast te staan dat verdachte een inbreuk heeft gemaakt op een fundamenteel recht, te weten de lichamelijke integriteit, en dat dit op zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het feit. De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd en overweegt dat deze in lijn is met de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.

Een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op één jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.000,00(zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 20 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2019. Dit bedrag bestaat uit € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. de Vries, voorzitter, mr. K. Post en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2021.
Mr. M.R. de Vries is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.