ECLI:NL:RBNNE:2021:1043

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
18/830205-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van gehuurde goederen en mishandeling met munitiebezit

Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte Albert, die zich in januari en februari 2017 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een minikraan, een minishovel en een aanhangwagen. De rechtbank oordeelde dat, mede gezien het tijdsverloop, een taakstraf van 180 uren passend was. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting, maar zijn advocaat, mr. U. van Ophoven, was wel aanwezig. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder verduistering en mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele feiten, maar achtte de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 4 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van medeverdachten en getuigen. De verdachte had zich samen met medeverdachten schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk toe-eigenen van gehuurde goederen en het voorhanden hebben van verboden munitie.

De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de persoon van de verdachte en de rapportages van de reclassering. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn strafbare feiten, op verschillende leefgebieden geen problemen ondervond en in staat was om hulp te accepteren. Daarom werd een taakstraf van 180 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de verduistering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830205-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 30 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

Albert [verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
16 maart 2021.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2017 tot en met 21 februari 2017 te Grootegast, (althans) in het arrondissement Noord Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een mini-kraan/graafmachine (merk Hitachi), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het bedrijf [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf, te weten middels een huurovereenkomst, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2017 tot en met 21 februari 2017 te Grootegast, (althans) in het arrondissement Noord Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mini-kraan/graafmachine (merk Hitachi), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het bedrijf [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
primair
hij in of omstreeks de periode van 31 januari 2017 tot en met 6 februari 2017 te Grijpskerk, (althans) in het arrondissement Noord Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een aanhangwagen (merk IFOR Williams) en/of een mini shovel (merk Schaffer), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het bedrijf [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 31 januari 2017 tot en met 6 februari 2017 te Grijpskerk, (althans) in het arrondissement Noord Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een aanhangwagen (merk IFOR Williams) en/of een mini shovel (merk Schaffer), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het bedrijf [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf, te weten middels een huurovereenkomst, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
3.
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Grijpskerk, (althans) in de gemeente Zuidhorn,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) tegen het lichaam te duwen (tengevolge waarvan die [slachtoffer] in een sloot/water is gevallen);
4.
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Grijpskerk, (althans) in de gemeente Zuidhorn, een hoeveelheid munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 19 hagelpatronen (merk/type Maionchi en/of RWS/GECO en/of Kent), van het kaliber 12, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de feiten 2 primair en 3 en veroordeling voor de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 4. De officier van justitie heeft tevens gesteld dat verdachte met betrekking tot feit 2 subsidiair moet worden vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3. Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 heeft de raadsman zich met betrekking tot het bewijs en de kwalificatie gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, de feiten 2 primair en 3 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank past met betrekking tot het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
ten aanzien van feit 1 primair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 22 februari 2017, opgenomen op pagina 46 e.v. van map 1 van het dossier van Politie Noord-Nederland van 9 juli 2018 betreffende het onderzoek NN2R017028-JORUNDUR, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Ik doe aangifte namens het bedrijf [benadeelde partij 1]. Een man belde op 13 februari 2017 naar ons bedrijf. De man wilde een mini kraan en een kettingzaag huren. Hij wilde hem een week huren. De man gaf ook zijn naam door en zijn adres, namelijk [medeverdachte 2], wonende in Grootegast. Op 15 februari 2017 kwam de man de kraan halen. Die donderdag was ik ook in dienst en heb de man toen ook gezien. Mijn collega heeft zijn ID-kaart gezien. De man heeft een aanhangwagen, een minikraan en een kettingzaag meegenomen. De man was alleen. Hij was met een Ford 4x4. De man die deze goederen heeft meegenomen, belde gisteren naar ons bedrijf. Hij vertelde dat de minikraan was weggenomen. Ik legde hem uit dat ik de kraan kon traceren via track en trace. Hij begon toen erg te stotteren. Ik ben op de computer in gaan loggen om te kijken waar de minikraan was. Het laatste signaal is afgegeven te Rolde op
18 februari 2017 16.27 uur.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
19 januari 2018, opgenomen op pagina 293 e.v. van map 2 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [medeverdachte 1]:
[verdachte] en ik hadden [medeverdachte 2] gevraagd om mee te gaan om die kraan op te halen en naar de woning van [medeverdachte 2] te brengen. Het was onze bedoeling de minikraan daarna te verkopen. [verdachte] zou regelen dat [medeverdachte 2] een deel van de opbrengst zou krijgen. U vraagt of wij de kraan ook hebben verkocht. Ja, [verdachte] en ik hebben samen de kraan verkocht en daar 5000 euro voor gekregen. U vraagt hoe [verdachte] en ik die minikraan uit Winsum naar Assen of Rolde hebben gebracht. Dat was met een kar met een huif daarop, die hadden we gehuurd in Buitenpost. Dat had [verdachte] geregeld. U vraagt mij wat ik verder met het geld heb gedaan, dat ik van die man kreeg. Ik heb er drugs van gekocht. En [verdachte] heeft er ook geld van gehad.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
28 augustus 2017, opgenomen op pagina 211 e.v. van map 2 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2]:
Een kennis van mij, genaamd [verdachte], was begin februari 2017 bij mij op bezoek in Grootegast. Hij was toen samen met [medeverdachte 1]. Beiden kwamen met het idee dat ik een minikraan moest huren. Ze zeiden dat ze het eerder gedaan hadden en dat het toen gelukt was. Ze wilden het minikraantje achterover drukken, ik zou de helft krijgen en zij ieder een kwart. Zij zouden de kraan ophalen bij mijn huis en ik zou aangifte doen. We hebben met z'n drieën het plan bedacht. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben het kraantje meegenomen. Ik was in mijn woning toen [medeverdachte 1] en [verdachte] de minikraan hebben opgeladen. Ik ben samen met [verdachte] naar Winsum gereden. Dit was in de zwarte 4 x 4 van [verdachte]. Ik moest mij legitimeren en ik kreeg de spullen mee.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan verduistering, het onder 1 primair ten laste gelegde.
ten aanzien van feit 2 subsidiair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 8 februari 2017 met als bijlage een fotoblad, opgenomen op pagina 57 e.v. van map 1 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 4]:
Hierbij doe ik namens mijn bedrijf [benadeelde partij 2], aangifte van verduistering van een aanhangwagen, merk IFOR Williams en een shovel, merk Schaffer. Deze goederen werden op 30 januari 2017 per telefoon bij het bedrijf besteld door ene [medeverdachte 3] uit Groningen. Op 31 januari 2017 werd de combinatie vanaf ons bedrijventerrein te Oldeholtpade afgehaald door een jongen die zich legitimeerde met een rijbewijs.
Het bedrijfsterrein is voorzien van camerabewaking. Op de beelden die ik u ter beschikking stel, kunt u zien dat twee jonge mannen met een witte Opel bedrijfsbus het terrein op rijden en de aanhangwagen met shovel achter de bus koppelen. De ene man draagt een zwarte jas. De man in de oranje jas maakte zich aan mij bekend als [medeverdachte 3]. Van deze man noteerde ik het nummer van het rijbewijs. Het huurbedrag van € 617,10 werd contact betaald door de man met de zwarte jas. Op 6 februari 2017 belde [medeverdachte 3] mij met de mededeling dat de aanhangwagen en de shovel gestolen waren vanaf het terrein achter zijn woning. Op
7 februari 2017 belde ik het door [medeverdachte 3] opgegeven telefoonnummer. Ik kreeg toen een ander adres en ben daar heen gereden, [straatnaam] te Grijpskerk.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
16 januari 2018, opgenomen op pagina 317 e.v. van map 2 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Mijn roepnaam is [verdachte]. Ik woon in Grijpskerk, [straatnaam].
[medeverdachte 3] had een mini-shovel samen met mij opgehaald. Hij moest toen betalen en daar was ik bij. Wij zijn daarheen gegaan met de Opel Vivaro.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 6 april 2017, opgenomen op pagina 81 e.v. van map 1 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 3]:
We hadden een shovel gehuurd bij [benadeelde partij 2] verhuurbedrijf te Oldeholtpade.
V: Wie is we?
A: Dat wil ik niet vertellen, want dat mag ik niet vertellen van diegene. Hij was alleen bestuurder. Hij heet [verdachte]. [verdachte] heeft de huur daar betaald. Ik heb volgens mij 200 euro meebetaald.
V: Maar waarom moest die shovel op jouw naam?
A: Daar vroeg ik [verdachte] ook naar, maar daar gaf hij mij geen antwoord op, alleen dat het wel gewoon op mijn naam kon. We hebben de shovel gehuurd voor een week. We hebben de shovel naar Grijpskerk gereden, van de kar afgehaald en gekeken of hij werkte. Ik logeer bij [verdachte] aan de [straatnaam] te Grijpskerk.
V: Je hebt de shovel opgehaald met een busje. Van wie was deze auto?
A: Volgens mij van [verdachte].
Op grond van de in dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte 3] schuldig heeft gemaakt aan verduistering, het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit bij de politie duidelijk en ondubbelzinnig heeft
bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
17 januari 2018, opgenomen op pagina 330 e.v. van map 2 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte;
2. een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 121 van map 2 van voornoemd dossier;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek munitie van 16 april 2018, opgenomen op pagina 23 e.v. van map 2 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 15 februari 2017 tot en met 21 februari 2017 in het arrondissement Noord Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een mini-kraan/ graafmachine (merk Hitachi), toebehorende aan het bedrijf [benadeelde partij 1], en welk goed verdachte en zijn mededaders anders dan door misdrijf, te weten middels een huurovereenkomst, onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 31 januari 2017 tot en met 6 februari 2017 in het arrondissement Noord Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een aanhangwagen (merk IFOR Williams) en een mini shovel (merk Schaffer), toebehorende aan het bedrijf [benadeelde partij 2], en welk goed verdachte en zijn mededader anders dan door misdrijf, te weten middels een huurovereenkomst, onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij op 16 januari 2018 te Grijpskerk, in de gemeente Zuidhorn, een hoeveelheid munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 19 hagelpatronen (merk/type Maionchi en RWS/GECO en Kent) van het kaliber 12, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
primairmedeplegen van verduistering;
2.
subsidiairmedeplegen van verduistering;
4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair,
2 subsidiair en 4 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur. Zij heeft gesteld dat de straf gelijk dient te worden gesteld aan de straf van medeverdachte [medeverdachte 1].
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een taakstraf. De raadsman heeft gesteld dat een taakstraf van 200 uur, zoals door de officier van justitie is gevorderd, te hoog is, gelet op het tijdsverloop en de positieve wending die verdachte aan zijn leven heeft gegeven, zoals ook blijkt uit het reclasseringsrapport.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland van 23 september 2019 en 14 januari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in januari en februari 2017, samen met anderen, schuldig gemaakt aan verduistering van een minikraan, een minishovel en een aanhangwagen. Door deze gehuurde goederen niet te retourneren, heeft verdachte de belangen van de verhuurders geschonden en schade en overlast veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte in januari 2018 een aantal verboden hagelpatronen in zijn woning aanwezig gehad.
Strafbare feiten als verduistering rechtvaardigen in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet echter op het tijdsverloop in deze zaak zal de rechtbank daartoe niet overgaan. Daarbij heeft de rechtbank tevens het advies van de reclassering in aanmerking genomen. Uit de rapportages die omtrent de persoon van verdachte zijn opgemaakt, komt naar voren dat verdachte op de verschillende leefgebieden momenteel geen problemen ondervindt. Hij accepteert de hem geboden hulp en is in staat in te zien wat zijn valkuilen zijn en waar hij hulp en begeleiding bij nodig heeft.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren passend en geboden, te vervangen door 90 dagen hechtenis voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten pepperspray en 19 hagel-patronen, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Benadeelde partij

[benadeelde partij 5] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 15.725,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Meijer heeft de vordering ter terechtzitting van 16 maart 2021 toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheidsclausule.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat het bedrag dat betrekking heeft op het track-en-trace systeem kan worden toegewezen. Het bedrag dat betrekking heeft op de minikraan moet worden verminderd met een half jaar afschrijving en de door verdachte betaalde huur ad € 620,--.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De gevorderde schade bestaat uit de posten 'minikraan' ad € 15.250,-- en 'track-en-trace systeem' ad € 475,--. Laatstgenoemd bedrag, waarvan de hoogte niet is betwist, zal worden toegewezen. Met betrekking tot de minikraan is de rechtbank van oordeel dat de afschrijvingskosten in mindering moeten worden gebracht. De kraan was ten tijde van het bewezen verklaarde feit vier maanden oud en de benadeelde partij heeft ter terechtzitting verklaard dat de kraan in vijf jaar wordt afgeschreven. De rechtbank zal daarom aan afschrijving een bedrag van € 1.000,-- hanteren. Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 14.725,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf
21 februari 2017. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het door verdachte betaalde huurbedrag van € 620,-- in mindering te brengen, nu verdachte dit bedrag in het kader van de huurovereenkomst aan Meijer verschuldigd was.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36b, 36d, 36f, 47, 57, 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen pepperspray en 19 stuks munitie.
ten aanzien van feit 1 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 14.725,--(zegge: veertienduizend zevenhonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 5], te betalen een bedrag van € 14.725,-- (zegge: veertienduizend zevenhonderd-vijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2017, in dier voege dat, indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 108 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en
mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2021.
Mr. Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.