ECLI:NL:RBNNE:2021:1021

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
8906139 \ CV EXPL 20-5774
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling jaarlijkse bijdrage voor onderhoud bungalowpark

In deze zaak vorderde de eisende partij, [Park A.], betaling van een jaarlijkse bijdrage van € 750,- van de gedaagde partij, [X.], voor de kosten van onderhoud aan de infrastructuur van het bungalowpark. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen op grond van onvoldoende specificatie en niet-opeisbaarheid. De gedaagde, [X.], betwistte de verschuldigdheid van het bedrag, stellende dat hij als eigenaar van een bungalow geen lid is van de Vereniging van Eigenaren en derhalve niet verplicht is tot betaling. De kantonrechter oordeelde dat [Park A.] niet voldoende had onderbouwd op welke grondslag de vordering was gebaseerd en dat er geen duidelijkheid was over de hoogte van de bijdrage die van [X.] verlangd kon worden. De kantonrechter merkte op dat de redelijkheid en billijkheid een zelfstandige grondslag kunnen vormen voor de verplichting tot betaling, maar dat [Park A.] niet had aangetoond dat het gevorderde bedrag aan deze eisen voldeed. De vordering werd als ongegrond afgewezen en [Park A.] werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [X.] op nihil werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 8906139 \ CV EXPL 20-5774
vonnis van de kantonrechter van 23 maart 2021
in de zaak van
[eiseres],
hierna te noemen: [Park A.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
hierna te noemen: [X.] ,
wonende te [woonplaats] , [adres]
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 november 2020 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de nadere toelichtingen van partijen.
1.2.
Hierna is vonnis bepaalde op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
2.2.
De leden van [Park A.] betalen € 150,- per jaar. Dit bedrag bestaat uit een (niet verplichte) contributie van de vereniging van € 25,- per jaar en een (wel verplichte) onderhoudsbijdrage van € 125,- per jaar.
2.3.
[X.] is geen lid van [Park A.] .
2.4.
[Park A.] heeft aan [X.] over de jaren 2015 tot en met 2020 telkens een bedrag van € 125,- in rekening gebracht. De betreffende facturen heeft [X.] onbetaald gelaten.
2.5.
Bij brief van 2 april 2020 heeft [X.] zich bereid verklaard om voor 1/124e deel aan de kosten voor onderhoud van de wegen van [Park A.] bij te willen dragen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[Park A.] vordert van [X.] betaling van de door hem onbetaald gelaten factuurbedragen over de jaren 2015 tot en met 2020 ten bedrage van in totaal € 750,- dat zij volgens haar opeisbaar van [X.] te vorderen heeft gekregen. Voorts vordert zij wegens buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 112,50 en rente, berekend tot en met 16 november 2020 op € 4,22.
3.2.
[X.] heeft de verschuldigdheid van het door [Park A.] gevorderde bedrag betwist. Hij ontkent als niet-lid van de vereniging gehouden te zijn tot betaling van de door [Park A.] voor haar leden verplicht gestelde bijdrage.
3.3.
Wat partijen verder nog hebben aangevoerd zal hierna worden besproken, voor zover van belang voor de te nemen beslissing.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat [Park A.] heeft verzuimd om te stellen op welke grondslag zij het door haar gevorderde bedrag van [X.] verlangt. Op grond van het bepaalde in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) immers dient de eiser alle feiten die voor de beslissing van belang zijn volledig en naar waarheid aan te voeren. Noch bij dagvaarding, noch bij repliek valt te lezen waar de vordering van [Park A.] op berust. [Park A.] heeft alleen aangevoerd dat [X.] bij brief van 2 april 2020 zich bereid heeft verklaard om - na specificatie - 1/124e deel van de kosten, gemaakt voor het onderhoud van de wegen van [Park A.] te voldoen. Niet duidelijk is op welke wijze hieruit een verplichting tot betaling over de voorafgaande jaren 2015 tot en met 2019 voortvloeit, noch dat het - jaarlijks - gevorderde bedrag van € 125,- overeenstemt met 1/124e deel van de daadwerkelijk gemaakte kosten. De kantonrechter begrijpt uit de stukken van partijen dat [X.] een van de eigenaren is op het recreatiepark van [Park A.] , maar wat de kantonrechter begrijpt uit goedwillend lezen van alle stukken is onvoldoende om vast te stellen dat [Park A.] aan haar verplichting uit hoofde van voormeld artikel 21 Rv heeft voldaan.
4.2.
[Park A.] heeft zich in de dagvaarding bij de bespreking van het door [X.] gevoerde verweer beroepen op een tweetal arresten, te weten het arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16-1-2018 nr. 200.176.744.01 en het arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 6-11-2012, nr. 200.074.760/01. In het eerste arrest heeft het Hof vastgesteld dat een vereniging die het onderhoud tot haar taak heeft een zorgplicht heeft en daarom niet mag tekortschieten in de uitvoering van het onderhoud. Dat maakt dat zij de bevoegdheid heeft een onderhoudsplan en onderhoudsbegroting te maken. Onderdeel van dit beleid en de begroting is dat huiseigenaren van het park jaarlijks een onderhoudsbijdrage wordt gevorderd. In het arrest van het Hof 's-Gravenhage is beslist dat een bungalow-eigenaar, ook wanneer hij niet lid is van de vereniging of anderszins contractueel gebonden is, de redelijkheid en billijkheid een zelfstandige grondslag is voor de verplichting om jaarlijks of per maand bij te laten dragen in de kosten die voor het park moeten worden gemaakt. De kantonrechter merkt op dat niet is gesteld of gebleken dat [Park A.] een onderhoudsplan en onderhoudsbegroting heeft gemaakt met betrekking tot de onderhoudskosten van [Park A.] en die aan de huiseigenaren ter beschikking heeft gesteld. Ook hier heeft [Park A.] daarom verzuimd haar vordering voldoende te onderbouwen. Van [Park A.] mag worden verlangd niet alleen duidelijk te maken welke grondslag zij heeft voor haar vordering, maar ook dat die vordering - voor zover die ziet op het vorderen van een bijdrage in de onderhoudskosten van het park - voldoet aan eisen van redelijkheid en billijkheid. Uit de enkele stelling dat leden van [Park A.] verplicht zijn om jaarlijks € 125,- te betalen voor onderhoudszaken, kan niet worden afgeleid dat ook niet-leden gehouden zijn tot betaling van een zelfde bedrag. Dit geldt te meer nu [Park A.] heeft aangegeven dat van het door de leden betaalde bedrag 75% wordt aangewend voor wegonderhoud en het resterende bedrag voor onder andere infrastructuur en vennenonderhoud. Zonder nadere toelichting kan de kantonrechter niet vaststellen of het door [Park A.] gevorderde bedrag aan eisen van redelijkheid en billijkheid voldoet.
4.3.
Nu - zoals de kantonrechter begrijpt - [X.] als eigenaar van een van de huizen op het park [B.] ongetwijfeld jaarlijks enig bedrag dient te voldoen als bijdrage in het onderhoud van (de wegen van) het park aan [Park A.] , die - zo begrijpt de kantonrechter wederom - als parkbeheerder optreedt, kan thans niet uit de stukken worden afgeleid welk bedrag redelijkerwijs van [X.] mag worden verlangd. In elk geval is niet komen vast te staan dat het door [Park A.] in deze procedure gevorderde bedrag op enig moment opeisbaar is geworden, zodat de vordering ook om die reden niet kan worden toegewezen.
4.4.
Op grond van het voorgaande zal de vordering van [Park A.] als ongegrond worden afgewezen. [Park A.] zal in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Nu [X.] in persoon heeft geprocedeerd, zullen de kosten aan zijn kant worden vastgesteld op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [Park A.] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [X.] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.
typ/conc: 482/AM
coll: