ECLI:NL:RBNNE:2021:1019

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
LEE 20/178
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit handhaving gegrond wegens gebrek aan vaststelling overtreding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S.J. de Haan, heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 4 december 2019, waarin het bezwaar tegen een eerder besluit ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat in het primaire besluit I van 6 juni 2018 aan eiser een last onder dwangsom was opgelegd, die later is gewijzigd in het primaire besluit II van 21 december 2018. Eiser werd gelast om overtredingen van het bestemmingsplan te beëindigen, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft aangetoond dat er daadwerkelijk sprake was van een overtreding. De rechtbank heeft de constateringen van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat de stelling dat eiser vaartuigen op het perceel had gestald in strijd met het bestemmingsplan niet kon worden onderbouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit II, waardoor eiser niet langer aan de opgelegde last onder dwangsom hoeft te voldoen. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot schadevergoeding voor de kosten die eiser heeft gemaakt om aan de last te voldoen, alsook voor de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de maandag na de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.J. de Haan),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen, verweerder
(gemachtigde: G.J. Schoorstra).

Als derde-partij heeft [belanghebbende] aan de procedure deelgenomen.

Procesverloop

In het besluit van 6 juni 2018 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.
In het besluit van 21 december 2018 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiser een gewijzigde last onder dwangsom opgelegd.
In het besluit van 4 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Op 3 november 2020 heeft de rechtbank de behandeling heropend.
Het onderzoek ter zitting is middels Skype hervat op 1 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote.

Overwegingen

feiten
1.1.
Eiser woont op het adres [adres 1] . Derde-partij woont op het adres [adres 2] . Bij brief van 31 mei 2017 heeft derde-partij verweerder verzocht om handhaving in verband met gestelde overtredingen op het perceel [adres 1] (hierna: perceel).
1.2.
Op het perceel is van toepassing het Bestemmingsplan “Buitengebied” (hierna: bestemmingsplan).
1.3.
In het primaire besluit I heeft verweerder eiser gelast de overtreding van het bouwen van een garage zonder omgevingsvergunning en de overtreding van de opslag van vaar- en voertuigen in strijd met het bestemmingsplan te beëindigen en beëindigd te houden.
1.3.
Bij besluiten van 6 augustus 2018 heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning voor het vergroten van de woning op het perceel en een omgevingsvergunning voor de garage op het perceel verleend.
1.4.
In het primaire besluit II heeft verweerder, met intrekking van het primaire besluit I, eiser gelast de overtreding van het handelen in strijd met het bestemmingsplan te beëindigen en beëindigd te houden. Indien ná 1 maart 2019 wordt geconstateerd dat de overtreding niet is beëindigd, verbeurt eiser een dwangsom van € 2.500,- per constatering tot een maximum van € 7.500. Het verbeuren van een dwangsom kan voorkomen worden door uiterlijk 1 maart 2019 de volgende maatregelen te treffen:
- het stallen van vaartuigen, met uitzondering van het stallen in de garage, op het perceel te staken en gestaakt te houden;
- de reparatiewerkzaamheden uit te voeren in de garage, waarbij ten tijde van het uitvoeren van reparaties deuren en ramen gesloten moeten zijn.
1.5.
In het bestreden besluit heeft verweerder de volgende aanvulling op het primaire besluit II aangebracht: ‘het plaatsen van gebruiksklare vaartuigen voor eigen en frequent gebruik wordt niet aangemerkt als stallen. Dit geldt in ieder geval voor de vaartuigen [namen] ’.
beoordeling
2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:444.
3.1.
De handhaving door verweerder betreft, na de legalisering door het verstrekken van een omgevingsvergunning (zie 1.3), niet langer de garage op het adres [adres 1] Dit heeft geleid tot de intrekking van het primaire besluit I.
In deze procedure is daarom in geschil de handhaving wat betreft het gestelde handelen in strijd met het bestemmingsplan in de vorm van het stallen van vaartuigen en van het verrichten van reparaties.
3.2.
Verweerder stelt dat de reparaties zoals eiser deze uitvoert niet in overeenstemming zijn met de bestemming ‘wonen’ zoals deze krachtens artikel 17.1 van het bestemmingsplan op het perceel rust. Voorts wijst verweerder op artikel 17.5.2, aanhef en onder f dat bepaalt dat tot strijdig gebruik in ieder geval wordt gerekend het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) vaar-, vlieg- of voertuigen.
4. De rechtbank is van oordeel dat de constateringen die ten grondslag hebben gelegen aan het (ingetrokken) primaire besluit I in beginsel niet ten grondslag gelegd worden aan het primaire besluit II dat ruim een half jaar later is genomen. Wel kunnen de constateringen van ná het primaire besluit I in ogenschouw worden genomen. Van belang is wat geconstateerd is op de punten van het stallen van vaartuigen en van het verrichten van reparaties.
4.1.
Een medewerker van verweerder heeft op 15 augustus 2018 een controle uitgevoerd. Het rapport vermeldt dat rond 9 uur op het achtererf twee boten stonden. Eén daarvan was de [naam] . Rond 14.30 uur stond een boot direct achter het hek van het voorerf. Vanaf het erf van de buren was te zien dat in de garage een boot maar mogelijk twee boten stonden.
4.2.
Op 20 september 2018 hebben twee medewerkers van verweerder een controle op het perceel uitgevoerd. Twee boten bevonden zich op het erf. Een derde boot stond in de garage. Desgevraagd heeft eiser gesteld dat dit was voor restauratie, waarmee hij zich hobbymatig en niet dagelijks bezighield, en dat deze werkzaamheden steeds in de garage plaatsvonden. De medewerkers van verweerder en eiser hebben verder besproken dat eiser een boot, die eerder was aangetroffen en toen in slechte staat verkeerde, had opgeknapt en verkocht.
4.3.
Op 25 september 2018 hebben twee medewerkers van verweerder een controle van het perceel uitgevoerd, waarbij zij echter niet in de gelegenheid zijn gesteld het perceel zelf te betreden. Vanaf het achtergelegen fietspad hebben de medewerkers waargenomen dat er op het erf twee boten stonden en in de garage één. Eén van de boten op het erf was een andere dan de boten die op 20 september 2018 waren aangetroffen. De boten op het erf leken voor gebruik klaar te staan.
4.4.
De rechtbank overweegt dat verweerder het stallen van vaartuigen in de garage niet als een overtreding ziet. Van belang is daarom wat geconstateerd is wat betreft vaartuigen buiten op het erf. Niet is gebleken dat dit vaartuigen betrof die ‘aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken’ waren (zie artikel 17.5.2, aanhef en onder f van het bestemmingsplan). Verder ging het kennelijk om gebruiksklare vaartuigen (zie 1.5 voor de aanvulling in het bestreden besluit). Op 15 augustus 2018 was een boot kennelijk in de loop van de dag verplaatst naar de voorkant van het erf om gebruikt te gaan worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom niet geconstateerd dat op het perceel vaartuigen waren gestald in strijd met het bestemmingsplan.
4.5.
Op 20 september 2018 is geconstateerd dat in de garage herstelwerkzaamheden aan een boot werden verricht en is besproken dat eerder een boot was gerepareerd. Hiermee is niet gebleken dat er reparatiewerkzaamheden buiten de (afgesloten) garage hebben plaatsgevonden. Het laatste vormt volgens verweerder geen overtreding. De rechtbank oordeelt daarom dat niet is geconstateerd dat sprake was van de gestelde overtreding van het verrichten van reparaties op een wijze die zich niet verdraagt met de bestemming ‘wonen’.
4.6.
Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder niet heeft vastgesteld dat zich een (actuele) overtreding van een wettelijk voorschrift voordeed. Dit betekent dat voor verweerder niet de bevoegdheid is ontstaan om tot handhaving over te gaan.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat het primaire besluit II wordt herroepen. Er behoeft dus geen nieuw besluit op bezwaar te worden genomen.
6. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding voor kosten die gemaakt zijn om aan last onder dwangsom van het primaire besluit II te voldoen. Eiser heeft zijn twee boten [namen] van 1 maart 2019 tot 6 december 2019 elders gestald. Hij heeft rekeningen overgelegd ten bedrage van in totaal € 3.703,- (€ 605,- en € 363,- voor transport, € 2.735,- voor opslag).
De rechtbank overweegt dat uit de herstelmaatregelen genoemd in het primaire besluit II volgde dat eiser deze boten diende te verwijderen. Pas in het bestreden besluit (daterend van 4 december 2019) is verweerder op dit standpunt teruggekomen. Nu het beroep gegrond is en het primaire besluit II wordt herroepen, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding toe. Verweerder wordt veroordeeld tot vergoeding van bovengenoemde kosten en van de reiskosten (€ 9,24) en verletkosten (€ 35) die eiser heeft gemaakt voor het bijwonen van de zittingen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door de gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; de rechtbank ziet geen aanleiding voor de tweede behandeling ook een punt toe te kennen). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.747,24;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier, op 16 maart 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier is buiten staat te tekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.