ECLI:NL:RBNNE:2021:1010

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
18/730211-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van witwassen na onvoldoende bewijs van opzet en onderzoeksplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De verdachte had verklaard dat zij de gang van zaken, zoals voorgespiegeld door haar geliefde en medeverdachte, geloofde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet zodanig tekortgeschoten was in haar onderzoeksplicht dat dit als aanmerkelijk onvoorzichtig handelen kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens de relevante periode een relatie had met de medeverdachte, die haar had overtuigd dat het geld dat op haar rekening werd gestort, afkomstig was van legale bronnen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om te stellen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat niet bewezen kon worden dat de schade was ontstaan door de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van de onderzoeksplicht van de verdachte en de vereisten voor bewezenverklaring van schuldwitwassen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/730211-18
Vonnis van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
wonende [straatnaam] te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 maart 2021.
Op 16 maart 2021 is verdachte verschenen, bijgestaan door haar raadsman mr. B.J Tieman, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 21 tot en met 23 juli 2017, althans in juli 2017, in elk geval in de periode van 21 juli 2017 tot 16 oktober 2017, te Almere en/of Utrecht en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten (telkens) een hoeveelheid geld, namelijk
- 1454,10 euro en/of 893,40 euro en/of 1953,70 euro, en/of
- 2753,60 euro, althans 2000 euro,
zijnde in totaal (ongeveer) 7054,80 euro, althans 6301,20 euro,
in elk geval meermalen, althans eenmaal, enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] en/of een of meer ander(e) onbekend gebleven persoon/personen en/of (een) ander(en) (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 21 tot en met 23 juli 2017, althans in juli 2017, in elk geval in de periode van 21 juli 2017 tot 16 oktober 2017, te Almere en/of Utrecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten (telkens) een hoeveelheid geld, namelijk
- 1454,10 euro en/of 893,40 euro en/of 1953,70 euro, en/of
- 2753,60 euro, althans 2000 euro,
zijnde in totaal (ongeveer) 7054,80 euro, althans 6301,20 euro,
in elk geval meermalen, althans eenmaal, enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) opzettelijk
-die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) een of meer van verdachtes rekeningnummer(s) en/of een (bijbehorende) bankpas(sen) ter beschikking te stellen, en/of toe te staan dat een of meer van dat/die geldbedrag(en) (telkens) op een/dat/die rekeningnummer(s) van verdachte werd(en) gestort, en/of
-ervoor te zorgen/te helpen/te regelen dat ten behoeve van die [medeverdachte] en/of verdachte en/of persoon en/of (een) ander(en) een rekeningnummer [rekeningnummer] en/of een (bijbehorende) bankpas op naam van een derde, te weten [naam], (daartoe) gebruikt kon worden en/of beschikbaar te stellen, en/of
-(op verzoek) een of meer geldbedragen van die rekeningnummer(s) heeft doorgestort en/of opgenomen en/of afgegeven.

Beoordeling van het bewijs

Inleiding
Deze zaak is een onderdeel van het resultaat van een onderzoek naar grootschalige fraude gepleegd binnen heel Nederland. Aanleiding voor dit onderzoek is een aangifte door [benadeelde partij 1] te Sneek.
Het dossier bevat 49 aangiftes van (poging tot) oplichting. Aangevers verklaren dat zij via WhatsApp zijn benaderd, veelal via het telefoonnummer [mobielnummer], waarbij de gebruiker zich voordoet als een familielid, vriend of andere goede bekende. In veel gevallen is een soortgelijke werkwijze gehanteerd waarbij foto’s (afkomstig van Facebook) zijn gestuurd van het familielid/vriend/bekende om zo het vertrouwen van aangevers te winnen en hen ervan te overtuigen met een bekende van doen te hebben. Er is telkens gevraagd om geld over te boeken omdat internetbankieren niet werkte. Vervolgens zijn aangevers telkens onder valse voorwendselen bewogen tot het overboeken van geld (via internetbankieren). In de meeste gevallen zijn de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind.
Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij – in meer of mindere mate – met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als oplichter, opdrachtgever, tussenpersoon of katvanger in die zin dat zij hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking hebben gesteld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde in de variant van het medeplegen van schuldwitwassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. Niet is gebleken dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden van de illegale herkomst van het geld op haar bankrekening.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat verdachte niet wist, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet, dat het op haar bankrekening gestorte geld afkomstig was uit enig misdrijf.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot bewezenverklaring van schuldwitwassen.
Voor schuldwitwassen is vereist dat de verdachte redelijkerwijs moet vermoeden dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van het goed. Daarvan is sprake indien een verdachte bij enig nadenken over hem bekende gegevens betreffende het goed had kunnen vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig was en hij zonder nader onderzoek naar de herkomst van het goed niet had mogen handelen zoals hij heeft gedaan. Wat van verdachte omtrent de in acht te nemen voorzichtigheid mag worden verwacht, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Verdachte heeft verklaard dat zij tijdens het ten laste gelegde een relatie had met [medeverdachte] en hem sinds mei 2017 kende. [medeverdachte] heeft verdachte in juli 2017 uitgenodigd om naar Marokko te komen. [medeverdachte] had altijd veel geld en schepte op dat hij geld kreeg via zijn broer. [medeverdachte] zou via zijn broers vriendin geld overmaken aan verdachte, zodat zij daar een vliegticket van kon betalen. Verdachte wist de achternaam van de vriendin van de broer van [medeverdachte] niet, maar dacht na de overboeking van [benadeelde partij 2] dat dit de overboeking ten behoeve van het vliegticket moest zijn. Verdachte heeft wel vragen gesteld aan [medeverdachte] over de gang van zaken, maar [medeverdachte] had overal een antwoord op en vanwege hun relatie vertrouwde zij [medeverdachte]. Verdachte is met het geld, minus het geld voor haar vliegticket, naar Marokko gereisd. Daar kwam zij er achter dat [medeverdachte] getrouwd was met een ander.
De rechtbank overweegt dat de handelswijze naar aanleiding van de op de bankrekeningen van verdachte en [naam] gestorte geldbedragen te denken geeft. Er is meermalen geld overgemaakt en er is meermalen op bijzondere (nachtelijke) tijdstippen geld contant opgenomen en tussen rekeningen overgeboekt. Ook heeft verdachte geen onderzoek gedaan naar de achternaam van de vriendin van de broer van [medeverdachte] van wie het geld overgeboekt zou worden.
Daar staat tegenover dat verdachte en [medeverdachte] een vertrouwensband hadden vanwege hun relatie. [medeverdachte] had overal een verklaring voor en deze is telkens door verdachte geloofd. Het vertrouwen in hem door verdachte was kennelijk zo groot dat zij met een groot contant geldbedrag naar Marokko is afgereisd om daar tot de ontdekking te komen dat [medeverdachte] met een andere vrouw getrouwd was.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat zij de gang van zaken zoals voorgespiegeld door haar geliefde [medeverdachte] geloofde, aannemelijk. In dit geval is verdachte, door het nalaten van het stellen van vragen over de herkomst van het geld, of door geen ander onderzoek daarnaar te doen, niet zodanig tekortgeschoten in een op haar rustende onderzoeksplicht dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen.
De rechtbank acht dan ook het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

Benadeelde partij

[benadeelde partij 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 7.054,80 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]in de vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2021.
Mr. W.S. Sikkema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.