ECLI:NL:RBNNE:2021:1009

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
18/730279-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplichtigheid aan (opzet)witwassen in het kader van WhatsApp-oplichting

Op 29 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan (opzet)witwassen. De verdachte heeft op 23 juni 2017 de bankpas en pincode van een ander ter beschikking gesteld, wat heeft bijgedragen aan het onttrekken van opbrengsten van misdrijven, specifiek in het kader van WhatsApp-oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geholpen bij het gebruik van de bankrekening van een ander, wat resulteerde in de veroordeling tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uur. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, die meer dan twee jaar heeft geduurd. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar is schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk medeplichtigheid aan witwassen. De rechtbank heeft de straf gematigd door deze voorwaardelijk op te leggen, om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten en ter compensatie van de procedurele vertraging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/730279-19
Vonnis van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],
wonende [straatnaam] te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2020 en 16 maart 2021.
Op 16 maart 2021 is verdachte verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.M. Buchel, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juni 2017, althans juni 2017 te Utrecht en/of Nieuwegein en/of Hengelo en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten
895,40 euro en/of 689,90 euro (aangifte [benadeelde partij 1]),
althans 1500 euro en/of 100 euro,
in elk geval meermalen, althans eenmaal, enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een onbekend gebleven persoon en/of een ander(en)
op of omstreeks 23 juni 2017, althans juni 2017, te Utrecht en/of Nieuwegein en/of Hengelo en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten
895,40 euro en/of 689,90 euro (aangifte [benadeelde partij 1]),
althans 1500 euro en/of 100 euro,
in elk geval meermalen, althans eenmaal, enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of persoon en/of ander(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) opzettelijk
- ervoor te zorgen/te helpen dat ten behoeve van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of persoon en/of (een) ander(en) een bankpas op naam van [naam 1] (daartoe) gebruikt kon worden en/of beschikbaar te stellen, en/of
- een of meer van dat/die geldbedragen van dat rekeningnummer van die [naam 1] geheel of deels heeft opgenomen en/of afgegeven.

Beoordeling van het bewijs

Inleiding
Deze zaak is een onderdeel van het resultaat van een onderzoek naar grootschalige fraude gepleegd binnen heel Nederland. Aanleiding voor dit onderzoek is een aangifte door [benadeelde partij 2] te Sneek.
Het dossier bevat 49 aangiftes van (poging tot) oplichting. Aangevers verklaren dat zij via WhatsApp zijn benaderd, veelal via het telefoonnummer [mobielnummer], waarbij de gebruiker zich voordoet als een familielid, vriend of andere goede bekende. In veel gevallen is een soortgelijke werkwijze gehanteerd waarbij foto’s (afkomstig van Facebook) zijn gestuurd van het familielid/vriend/bekende om zo het vertrouwen van aangevers te winnen en hen ervan te overtuigen met een bekende van doen te hebben. Er is telkens gevraagd om geld over te boeken omdat internetbankieren niet werkte. Vervolgens zijn aangevers telkens onder valse voorwendselen bewogen tot het overboeken van geld (via internetbankieren). In de meeste gevallen zijn de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind.
Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij – in meer of mindere mate – met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als oplichter, opdrachtgever, tussenpersoon of katvanger in die zin dat zij hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking hebben gesteld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde in de variant van het medeplegen van (opzet)witwassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Verdachte had geen beschikkingsmacht over de bankrekening van [naam 1]. Er is dus geen sprake van medeplegen dan wel van medeplichtigheid. Daarbij komt dat verdachte niet wist dan wel moest vermoeden dat de op de bankrekening van [naam 1] overgemaakte geldbedragen afkomstig waren van misdrijf. Er is dus ook geen sprake van opzet of schuld.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf.
Op 27 juni 2017 heeft [benadeelde partij 1], wonende te Hengelo, aangifte gedaan van oplichting. [2] Op 23 juni 2017 is zij via WhatsApp [3] benaderd door een persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [mobielnummer] en zich voordoet als haar zwager [naam 2]. Bij het gesprek is een foto van de echte [naam 2] gestuurd. [naam 2] stelt dat zijn bankieren storing heeft en vraagt [benadeelde partij 1] geld over te maken. [benadeelde partij 1] heeft diezelfde dag € 895,40 en € 689,90 overgemaakt op bankrekeningnummer [rekeningnummer] [4] . Later die dag heeft de man van [benadeelde partij 1] gebeld met de echte [naam 2] en dan blijkt dat hij niet om geld heeft gevraagd. [5]
Uit onderzoek blijkt dat het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam staat van [naam 1]. [6]
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat de geldbedragen die op de rekening van [naam 1] zijn gestort van misdrijf (oplichting) afkomstig zijn.
Overige bewijsmiddelen.
Uit het bankafschrift bij voornoemde rekening blijkt dat op 23 juni 2017 om 18.27 uur
€ 1.500,00 is gepind bij een geldautomaat in Utrecht en om 18.31 uur een bedrag van
€ 100,00 is gepind bij een geldautomaat in Nieuwegein. [7]
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat het pinnen op 23 juni 2017 van de rekening van [naam 1] is gedaan in Nieuwegein bij een vestiging van de Rabobank en daarna een vestiging van de ABN AMRO die op loopafstand is [8] .
Er zijn foto’s van de pintransactie bij de Rabobank beschikbaar gesteld. [9] Verbalisant [verbalisant] heeft op deze foto’s [medeverdachte 2] herkend. [10]
[naam 1] heeft verklaard dat zij op 23 juni 2017 om 17.13 uur is gebeld door haar vriend [verdachte] , te weten verdachte. Zij geeft op zijn verzoek haar bankrekeningnummer door en is akkoord gegaan met het uitlenen van haar pinpas. Zij heeft verklaard dat het haar duidelijk werd, tijdens de telefoongesprekken tussen haar en verdachte, dat er geld op haar bankrekening zou worden overgemaakt en dit direct erna eraf zou worden gehaald. Verdachte heeft verteld dat zij er iets mee zou verdienen. Zij heeft tevens op aandringen van verdachte haar pincode genoemd op het moment dat het eerste geldbedrag op haar rekening was bijgeschreven. Daarna is nogmaals een geldbedrag op haar rekening bijgeschreven en ook dit heeft zij verdachte telefonisch laten weten. Kort daarna heeft zij gezien dat de twee geldbedragen van haar rekening zijn opgenomen. [11]
[naam 1] heeft op 25 januari 2021 bij de rechter-commissaris voornoemde bij de politie afgelegde verklaring bevestigd. Zij heeft nader verklaard dat verdachte haar vertelde dat hij nog geld kreeg van zijn baas, maar dat verdachte zelf geen bankpas had. [12]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij van verdachte een pinpas heeft gekregen. Vervolgens heeft hij bij twee geldautomaten gepind. Verdachte was hierbij niet aanwezig. [medeverdachte 2] heeft het geld afgegeven aan [medeverdachte 1]. [13]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij door [medeverdachte 2] is benaderd om een Rabobank pinpas te regelen. Verdachte had een ING bankrekening, maar wist dat [naam 1] een Rabobank rekening had en daarom vroeg hij haar. [naam 1] heeft haar pinpas aan verdachte gegeven. Verdachte heeft de pinpas aan [medeverdachte 2] gegeven. [14]
Overwegingen ten aanzien van het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan opzetwitwassen als bedoeld in artikel 420bis Sr. en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank concludeert op grond van voornoemde bewijsmiddelen dat verdachte op verzoek van [medeverdachte 2] de pinpas met pincode van [naam 1] heeft geregeld en aan hem heeft gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is deze bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde witwassen echter van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen. Daarom zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op verschaffen van gelegenheid, middelen en inlichtingen (te weten het ter beschikking stellen van een bankpas van [naam 1] met de bijbehorende pincode). Ook heeft verdachte opzet gehad op het ten laste gelegde gronddelict, te weten witwassen. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt immers dat verdachte haar heeft verteld dat verdachte haar bankrekening nodig had voor geld van zijn werk. Voor het ter beschikking stellen van haar bankrekening zou zij geld krijgen van verdachte. Verdachte heeft [naam 1] derhalve kennelijk een leugen verteld en geld beloofd om haar zover te krijgen haar bankrekening ter beschikking te stellen. Onder die omstandigheden kan het niet anders dan dat verdachte wist dat het op de bankrekening van [naam 1] overgemaakte geldbedrag van misdrijf afkomstig was.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1]
op 23 juni 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
een voorwerp, te weten
895,40 euro en 689,90 euro (aangifte [benadeelde partij 1]),
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
terwijl die [medeverdachte 1] en/of (een) ander(en) telkens wisten, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft door opzettelijk
- ervoor te zorgen dat ten behoeve van die [medeverdachte 1] en/of (een) ander(en) een bankpas op naam van [naam 1] gebruikt kon worden en beschikbaar te stellen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair. Medeplichtigheid aan witwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van psychische overmacht geen sprake is, wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. De rechtbank constateert dat uit verdachtes verklaring ter terechtzitting niet is gebleken waaruit die van buiten komende drang bestond, terwijl ook verder in het dossier daarvoor geen aanknopingspunten zijn te vinden. Het verweer mist derhalve feitelijke grondslag en wordt verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit, indien de rechtbank komt tot strafoplegging, toepassing te geven aan artikel 9a Sr. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit een geheel voorwaardelijke taakstraf van 30 uren op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan witwassen, door de bankpas en pincode van de bankrekening van [naam 1], iemand die hij al lange tijd kent, aan een ander ter beschikking te stellen. Hij is zodoende behulpzaam geweest bij het aan het zicht van justitie onttrekken van opbrengsten van misdrijven. Hierdoor wordt de integriteit van het financieel en economische verkeer aangetast. Bovendien bevordert het witwassen het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Documentatie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie van 19 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit is veroordeeld.
Persoon van verdachte.
Uit de door de raadsvrouw verstrekte stukken omtrent verdachte blijkt dat hij een baan heeft en zelfstandig met zijn vriendin en kind woont.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf het eerste verhoor van verdachte op 19 juli 2017, en gaat derhalve een termijn van twee jaren ruimschoots te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
Straf.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 30 uur, zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden. De rechtbank zal deze taakstraf echter geheel voorwaardelijk opleggen om verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen en ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde ziet de rechtbank geen redenen om te volstaan met de enkele schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a Sr.).

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 49 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf voor de duur van 30 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2021.
Mr. W.S. Sikkema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2017153460, doorgenummerd 1 tot en met 1246.
2.Pagina 823 e.v.
3.Pagina’s 827 tot en met 833.
4.Pagina 834.
5.Pagina’s 824 en 825.
6.Pagina’s 835 en 836.
7.Pagina’s 840 en 842.
8.Pagina 850.
9.Pagina 848.
10.Pagina 851.
11.Pagina’s 853 en 854.
12.De verklaring van [naam 1] afgelegd tegenover de rechter-commissaris op 25 januari 2021.
13.Pagina 870.
14.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 maart 2021.