ECLI:NL:RBNNE:2021:1008

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
18/730261-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldwitwassen door het ter beschikking stellen van bankrekening voor oplichtingsgelden

Op 29 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van schuldwitwassen. De verdachte had in juni 2017 zijn bankrekening ter beschikking gesteld voor het ontvangen van geldbedragen die afkomstig waren van WhatsApp-oplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen, omdat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de op zijn rekening gestorte bedragen afkomstig waren van misdrijf. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 30 uur op, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De verdachte was niet verschenen tijdens de zittingen, maar zijn advocaat was wel aanwezig. De officier van justitie had veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van grove onvoorzichtigheid van de verdachte, die onvoldoende onderzoek had gedaan naar de herkomst van de geldbedragen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van opzetwitwassen, maar achtte het medeplegen van schuldwitwassen bewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact ervan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/730261-19
Vonnis van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2020 en 15 maart 2021.
Verdachte is telkens niet verschenen; wel is telkens verschenen mr. S. Kriekaard, advocaat te Arnhem, die telkens heeft verklaard uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 21 tot en met 22 juni 2017, althans in juni 2017, in elk geval in de periode van 21 juni 2017 tot 24 augustus 2017, te Hoofddorp en/of Nieuwe Pekela en/of Zwolle en/of Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten
- 910,30 euro en/of 898,40 euro
- 929,40 euro, en/of
- 976,80 euro en/of 1042,60 euro,
zijnde in totaal 4757,50 euro, althans 1000 euro,
in elk geval enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] en/of een onbekend gebleven persoon en/of (een) ander(en)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 21 tot en met 22 juni 2017, althans in juni 2017, in elk geval in de periode van 21 juni 2017 tot 24 augustus 2017, te Hoofddorp en/of Nieuwe Pekela en/of Zwolle en/of Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten
- 910,30 euro en/of 898,40 euro
- 929,40 euro, en/of
- 976,80 euro en/of 1042,60 euro,
zijnde in totaal 4757,50 euro, althans 1000 euro,
in elk geval meermalen, althans eenmaal, enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) opzettelijk
- aan die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) een of meer van verdachtes rekeningnummer(s) en/of een (bijbehorende) bankpas(sen) ter beschikking te stellen, en/of toe te staan dat een of meer van dat/die geldbedrag(en) (telkens) op een/dat/die rekeningnummer(s) van verdachte werd(en) gestort, en/of
- op verzoek van die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) een of meer van dat/die geldbedragen van verdachtes rekeningnummer(s) geheel of deels heeft opgenomen en/of afgegeven.

Beoordeling van het bewijs

Inleiding
Deze zaak is een onderdeel van het resultaat van een onderzoek naar grootschalige fraude gepleegd binnen heel Nederland. Aanleiding voor dit onderzoek is een aangifte door [benadeelde partij] te Sneek.
Het dossier bevat 49 aangiftes van (poging tot) oplichting. Aangevers verklaren dat zij via WhatsApp zijn benaderd, veelal via het telefoonnummer [telefoonnummer] , waarbij de gebruiker zich voordoet als een familielid, vriend of andere goede bekende. In veel gevallen is een soortgelijke werkwijze gehanteerd waarbij foto’s (afkomstig van Facebook) zijn gestuurd van het familielid/vriend/bekende om zo het vertrouwen van aangevers te winnen en hen ervan te overtuigen met een bekende van doen te hebben. Er is telkens gevraagd om geld over te boeken omdat internetbankieren niet werkte. Vervolgens zijn aangevers telkens onder valse voorwendselen bewogen tot het overboeken van geld (via internetbankieren). In de meeste gevallen zijn de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind.
Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij – in meer of mindere mate – met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als oplichter, opdrachtgever, tussenpersoon of katvanger in die zin dat zij hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking hebben gesteld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde in de variant van het medeplegen van schuldwitwassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair de integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte ten aanzien van zijn wetenschap omtrent de herkomst van de gelden. De verklaring van verdachte is aannemelijk gelet op de inhoud van de WhatsApp berichten (p. 264). Verdachte kende [medeverdachte] niet en wist ook niet van zijn activiteiten. Er is geen sprake van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, dan wel van schuld. Ook ontbreekt wettig bewijs ten aanzien van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat hooguit sprake is van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf.
[benadeelde partij] , wonende te Hoofddorp, heeft aangifte gedaan van oplichting via WhatsApp. [2] Op 21 juni 2017 is zij benaderd op WhatsApp [3] door iemand die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] en die zich voordoet als haar neef [naam] . [naam] stelt dat hij niet kan internetbankieren en vraagt of [benadeelde partij] met spoed drie geldbedragen voor een cliënt wil betalen. [benadeelde partij] maakt op 22 juni 2017 bij de Rabobank te Hoofddorp twee bedragen, te weten € 910,30 en € 898,40 over op rekening [rekeningnummer] . Later die avond heeft [benadeelde partij] contact met haar neef [naam] [4] , maar die ontkent dat hij haar om geld heeft gevraagd. [5]
Uit onderzoek blijkt dat voornoemd rekeningnummer [rekeningnummer] op naam staat van verdachte. [6]
[benadeelde partij] , wonende te Nieuwe Pekela, heeft ook aangifte gedaan van oplichting via WhatsApp. [7] Op 22 juni 2017 is zij benaderd op WhatsApp [8] door iemand die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] en die zich voordoet als haar zoon [naam] . [naam] stelt dat zijn bankieren niet lukte en vraagt aan [benadeelde partij] om geld over te maken. [benadeelde partij] maakt diezelfde dag € 929,40 over op rekening [rekeningnummer] . [9] Later diezelfde dag belt [benadeelde partij] met haar zoon, maar die ontkent dat hij haar om geld heeft gevraagd. [10]
Het rekeningnummer [rekeningnummer] blijkt ook op naam van verdachte te staan. [11] Verder blijkt dat op 22 juni 2017 om 15.24 uur er € 1.000,00 van de rekening is opgenomen. [12]
[benadeelde partij] , wonende te Zwolle, heeft eveneens aangifte gedaan van oplichting via WhatsApp. Op 22 juni 2017 is [benadeelde partij] benaderd via WhatsApp [13] door iemand die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] en die zich voordoet als zijn neef [naam] . [naam] vraagt of [benadeelde partij] twee rekeningen kan betalen. [benadeelde partij] maakt daarop vanaf zijn zakelijke rekening in totaal € 2.109,40 (voor de twee rekeningen van
€ 976,80 en € 1.042,60) over op rekening [rekeningnummer] . Later heeft [benadeelde partij] telefonisch contact met [naam] . [naam] ontkent dat hij [benadeelde partij] om geld heeft gevraagd. [14]
Zoals hiervoor genoemd staat rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van verdachte. Uit de saldo- en transactiegegevens blijkt dat op 22 juni 2017 een bedrag van
€ 2.019,40 op de rekening van verdachte is gestort door [naam] . [15]
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat de geldbedragen die op de rekeningen van verdachte zijn gestort van misdrijf (oplichting) afkomstig zijn.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte wist dan wel redelijkerwijs kon vermoeden dat de op zijn rekeningen gestorte geldbedragen afkomstig waren van misdrijf.
Opzetwitwassen ex artikel 420bis Sr.
Verdachte heeft ontkend dat hij wist dat de op zijn rekening overgemaakte geldbedragen afkomstig waren van enig misdrijf. Uit het dossier blijkt niet van andere feiten of omstandigheden waaruit afgeleid kan worden dat verdachte dit wist, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde opzetwitwassen.
Schuldwitwassen ex artikel 420quater Sr.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Voor schuldwitwassen is vereist dat de verdachte redelijkerwijs moet vermoeden dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van het goed. Daarvan is sprake indien een verdachte bij enig nadenken over hem bekende gegevens betreffende het goed had kunnen vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig was en hij zonder nader onderzoek naar de herkomst van het goed niet had mogen handelen zoals hij heeft gedaan. Wat van verdachte omtrent de in acht te nemen voorzichtigheid mag worden verwacht, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij begin juni 2017 een onbekende jongen, naar later blijkt [medeverdachte] , heeft ontmoet in het casino in Tiel. Zij wisselen telefoonnummers uit. [medeverdachte] maakt gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] . [16] Twee weken later is verdachte benaderd door [medeverdachte] . Op verzoek van [medeverdachte] heeft verdachte zijn twee bankrekeningnummers ( [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ) ter beschikking gesteld aan [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft hem verteld dat zijn bankrekening niet werkte en vroeg of hij het geld dat hij van zijn tante zou krijgen op verdachtes rekening mocht zetten. Verdachte heeft verder verklaard dat hij samen met [medeverdachte] naar de ING bank is gereden en daar € 1.000,00 heeft gepind van zijn ING rekening. Dit geld heeft hij niet zelf gehouden. Verdachte heeft over het op zijn Rabobank rekening gestorte geld verklaard dat hij niet heeft gepind, maar dat dit vier dagen later is teruggeboekt. [17]
De rechtbank stelt vast dat verdachte twee van zijn bankrekeningnummers aan [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld, terwijl hij [medeverdachte] enkel een keer in een casino in Tiel heeft ontmoet. [medeverdachte] was daarmee een relatief onbekende persoon voor verdachte. Verdachte heeft daarna samen met [medeverdachte] een geldbedrag van een van zijn bankrekeningen gepind en aan hem afgegeven. Verdachte heeft geen navraag gedaan naar de herkomst van de geldbedragen die op twee van zijn bankrekeningen gestort zouden worden. De enkele mededeling van de voor hem relatief onbekende [medeverdachte] , te weten dat het van een tante afkomstig was, had voor verdachte reden moeten zijn geweest voor het doen van nader onderzoek. Verdachte heeft dat echter nagelaten en is daarmee in zodanige mate tekortgeschoten in de op hem rustende onderzoeksplicht dat er sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen ten aanzien van de herkomst van de geldbedragen.
Op grond van de bewijsmiddelen oordeelt de rechtbank tot slot dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] bij het voorhanden hebben van de geldbedragen. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen in juni 2017, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
een voorwerp, te weten
- 910,30 euro en 898,40 euro
- 929,40 euro, en
- 976,80 euro en 1042,60 euro,
zijnde in totaal 4757,50 euro,
heeft voorhanden gehad,
terwijl hij telkens redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair. Medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, indien de rechtbank komt tot strafoplegging, toepassing te geven aan artikel 9a Sr. vanwege het tijdsverloop, de meewerkende houding van verdachte, het feit dat het geld aan aangevers is teruggestort en verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, waarbij hij zich aangaande de hoogte daarvan heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen door zijn bankrekening ter beschikking te stellen zodat daar meermalen geldbedragen op gestort konden worden, die afkomstig waren van oplichting via WhatsApp. Het geld is vervolgens gedeeltelijk door verdachte contant gemaakt door het te pinnen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich onvoldoende kritisch heeft opgesteld en onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verklaringen van [medeverdachte] .
Witwassen is een ernstig feit: het heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer en op de openbare orde.
Documentatie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie van 19 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte vaker wegens een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank heeft verder geconstateerd dat artikel 63 Sr. van toepassing is.
Persoon van verdachte.
Uit het reclasseringsrapport van 21 januari 2021, opgesteld door Z. Taouil, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland te Arnhem, blijkt onder meer dat de reclassering vanwege de ontkennende houding van verdachte geen delictgerelateerde criminogene factoren kan vaststellen. Er zijn geen aanwijzingen die duiden op een financieel motief. Op dit moment ziet de reclassering geen zorgsignalen die acties vereisen. Verdachte woont bij zijn moeder en lijkt zijn leven op orde te hebben. Het ten laste gelegde is circa vier jaar geleden en nadien is verdachte niet met justitie in aanraking gekomen voor vermogensdelicten. Geconcludeerd is dat de reclassering geen noodzaak/mogelijkheden ziet om interventies in te zetten. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een taakstraf of geldboete.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf het eerste verhoor van verdachte op 24 augustus 2017, en gaat derhalve een termijn van twee jaren ruimschoots te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
Straf.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 30 uur, zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden. De rechtbank zal deze taakstraf echter geheel voorwaardelijk opleggen om verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen en ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde ziet de rechtbank geen redenen om te volstaan met de enkele schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a Sr.).

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf voor de duur van 30 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2021.
Mr. W.S. Sikkema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2017153460, doorgenummerd 1 tot en met 1246.
2.Pagina 178.
3.Pagina’s 182 tot en met 192. Pagina’s 193 tot en met 212 (schermafbeeldingen van het WhatsApp gesprek).
4.Pagina 215 (aangifte van identiteitsfraude door [naam] ).
5.Pagina’s 179 en 181 (betalingsbewijzen spoedbetalingen).
6.Pagina 217.
7.Pagina 223.
8.Pagina’s 225 tot en met 232 (schermafbeeldingen van het WhatsApp gesprek).
9.Pagina’s 237, 238 en 249.
10.Pagina 223.
11.Pagina’s 235 en 236.
12.Pagina 249.
13.Pagina’s 241 tot en met 248 (schermafbeeldingen van het WhatsApp gesprek).
14.Pagina 239.
15.Pagina 249.
16.Pagina 252.
17.Pagina’s 254, 255 en 256.