ECLI:NL:RBNNE:2021:1006

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
18/730271-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van (opzet)witwassen door het ter beschikking stellen van bankrekeningen voor oplichting via WhatsApp

Op 29 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van (opzet)witwassen. De verdachte heeft op 26 juni 2017 en 3 juli 2017 zijn eigen bankrekening en die van een ander ter beschikking gesteld voor het storten van geldbedragen die afkomstig waren van WhatsApp-oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 juni 2017 een bedrag van € 2.160,00 en op 3 juli 2017 een bedrag van € 974,50 heeft verworven, terwijl hij wist dat deze bedragen afkomstig waren uit misdrijf. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uur, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 2.160,00, vermeerderd met wettelijke rente, als rechtstreekse schade door de oplichting. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van gijzeling indien niet voldaan wordt aan deze verplichting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/730271-19
Vonnis van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2020 en 18 maart 2021.
Verdachte is telkens niet verschenen; wel is op 18 maart 2021 verschenen mr. C. Crince Le Roy, advocaat te Amsterdam, die heeft verklaard uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2017, althans in juni 2017, te Utrecht en/of Woerden en/of Bakel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten
2160 euro (aangifte [benadeelde partij 1] ),
in elk geval meermalen, althans eenmaal, enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] en/of [naam] en/of een onbekend gebleven persoon en/of een ander(en) op of omstreeks 26 juni 2017, althans in juni 2017, te Utrecht en/of Woerden en/of Bakel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (van) een voorwerp, te weten
2160 euro (aangifte [benadeelde partij 1] ),
in elk geval meermalen, althans eenmaal, enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl die [medeverdachte] en/of [naam] en/of persoon en/of ander(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) opzettelijk
- aan die [medeverdachte] en/of [naam] en/of persoon en/of ander(en) verdachtes rekeningnummer en/of een (bijbehorende) bankpas ter beschikking te stellen en/of toe te staan dat een of meer van dat/die geldbedrag(en) (telkens) op een/dat rekeningnummer van verdachte werd(en) gestort, en/of
- op verzoek van die [medeverdachte] en/of [naam] en/of persoon en/of ander(en) een of meer van dat/die geldbedragen van verdachtes rekeningnummer geheel of deels heeft opgenomen en/of afgegeven;
2.
hij op of omstreeks 3 juli 2017, te Utrecht en/of Losser en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten
974,50 euro (aangifte [benadeelde partij 2] ),
in elk geval meermalen, althans eenmaal, enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] en/of en/of een onbekend gebleven persoon en/of een ander(en) op of omstreeks 3 juli 2017, althans in juni 2017, te Utrecht en/of Losser en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten
974,50 euro (aangifte [benadeelde partij 2] ),
in elk geval meermalen, althans eenmaal, enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) opzettelijk
- ervoor te zorgen/regelen dat ten behoeve van die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) een bankrekening en/of met (bijbehorende) bankpas op naam van [naam] /een ander beschikbaar kwam, en/of
- aan die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) een rekeningnummer en/of een (bijbehorende) bankpas op naam van [naam] /een ander ter beschikking te stellen en/of toe te staan dat een of meer van dat/die geldbedrag(en) (telkens) op een/dat rekeningnummer van die [naam] /ander werd(en) gestort, en/of
- op verzoek van die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) een of meer van dat/die geldbedragen van dat rekeningnummer van [naam] geheel of deels heeft opgenomen en/of afgegeven, althans heeft willen opnemen.

Beoordeling van het bewijs

Inleiding
Deze zaak is een onderdeel van het resultaat van een onderzoek naar grootschalige fraude gepleegd binnen heel Nederland. Aanleiding voor dit onderzoek is een aangifte door [benadeelde partij 3] te Sneek.
Het dossier bevat 49 aangiftes van (poging tot) oplichting. Aangevers verklaren dat zij via WhatsApp zijn benaderd, veelal via het telefoonnummer [telefoonnummer] , waarbij de gebruiker zich voordoet als een familielid, vriend of andere goede bekende. In veel gevallen is een soortgelijke werkwijze gehanteerd waarbij foto’s (afkomstig van Facebook) zijn gestuurd van het familielid/vriend/bekende om zo het vertrouwen van aangevers te winnen en hen ervan te overtuigen met een bekende van doen te hebben. Er is telkens gevraagd om geld over te boeken omdat internetbankieren niet werkte. Vervolgens zijn aangevers telkens onder valse voorwendselen bewogen tot het overboeken van geld (via internetbankieren). In de meeste gevallen zijn de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind.
Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij – in meer of mindere mate – met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als oplichter, opdrachtgever, tussenpersoon of katvanger in die zin dat zij hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking hebben gesteld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten, telkens in de variant van het medeplegen van (opzet)witwassen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman bepleit dat vrijspraak dient te volgen wegens het ontbreken van wetenschap (opzet). Het enkele ter beschikking stellen van een bankrekening is onvoldoende om te komen tot de vereiste opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Er is ook geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, zoals vereist voor het ten laste gelegde medeplegen. Ten aanzien van de medeplichtigheid ontbreekt het dubbel opzet.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. De enkele verklaring van [naam] is onvoldoende voor het bewijs van betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat eveneens vrijspraak dient te volgen omdat niet blijkt dat verdachte beschikkingsmacht had over de bankrekening van [naam] .
Het oordeel van de rechtbank [1]
Voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf.
[benadeelde partij 1] , wonende te Bakel, heeft aangifte gedaan. Uit de aangifte blijkt dat hij op 26 juni 2017 is benaderd via WhatsApp door iemand die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] en zich voordoet als zijn zoon [naam] . [naam] stelt dat zijn bankieren niet werkt en vraagt [benadeelde partij 1] om geld over te maken. Hierop maakt [benadeelde partij 1] (na eerst naar een andere bankrekening geld te hebben overgeboekt) in totaal € 2.160,00 over op rekening [rekeningnummer] . Diezelfde dag heeft aangever contact met [naam] en dan blijkt dat [naam] hem niet om geld heeft gevraagd. [2]
Uit onderzoek blijkt dat het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam staat van verdachte. [3]
[benadeelde partij 2] , wonende te Losser, heeft ook aangifte gedaan van oplichting. Op 3 juli 2017 is hij via WhatsApp benaderd door een persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] en die zich voordoet als zijn dochter [naam] . [naam] stelt dat dat er storing is bij de SNS bank en vraagt [benadeelde partij 2] om twee rekeningen te betalen. [benadeelde partij 2] heeft daarop
€ 974,50 overgemaakt naar rekening [rekeningnummer] . De vrouw van [benadeelde partij 2] heeft nadien contact gehad met [naam] en dan blijkt dat [naam] niet om geld heeft gevraagd. [4]
Uit onderzoek blijkt dat het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam staat van [naam] . [5]
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat de geldbedragen die op de rekening van verdachte en op de rekening van [naam] zijn gestort van misdrijf (oplichting) afkomstig zijn.
Overige bewijsmiddelen.
[naam] heeft verklaard dat hij verdachte heeft gevraagd om het ter beschikking stellen van zijn bankrekening. Zij zijn samen naar de bank gegaan. Verdachte is voor het pinnen in gesprek geweest bij de balie van de bank omdat de bankrekening was geblokkeerd. Verdachte heeft toen gezegd dat hij geld had gekregen voor het kopen van een brommer, waarop de rekening werd gedeblokkeerd. Daarna hebben zij het geld samen gepind. Het geld is vervolgens afgegeven aan de buiten in een taxi wachtende [medeverdachte] . [6]
Verdachte en [naam] zijn herkend als degene die geld hebben gepind op 26 juni 2017. [7] Verdachte heeft dit ook bekend. [8]
[naam] heeft verklaard dat hij door de hem bekende verdachte is benaderd met de vraag of verdachte geld op zijn rekening mocht laten storten. Verdachte heeft gezegd dat hij gewerkt had en het verdiende geld niet op zijn rekening kon worden gestort omdat hij rood stond. [naam] heeft zijn bankrekeningnummer op 30 juni aan verdachte gegeven. Enkele dagen later is [naam] gebeld door de Rabobank omdat zijn rekening is geblokkeerd vanwege fraude. [9]
Uit het door [naam] overgelegde WhatsApp gesprek blijkt dat [naam] door een ander, volgens hem verdachte, wordt beticht van het achterhouden van geld en later dat [naam] zijn salaris wil. Vervolgens heeft [naam] geantwoord dat hij dacht dat het ging om het salaris van die ander zelf. De ander zegt ook nog dat het gek is dat [naam] vertrouwt, hij vertrouwde het al niet. [10]
Opzetwitwassen ex artikel 420bis Sr.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [naam] en [naam] . De verklaring van [naam] vindt deels ondersteuning in de herkenning van hem en verdachte tijdens het pinnen. Ten aanzien van [naam] is het WhatsApp gesprek ondersteunend voor de wijze waarop hij door verdachte is gevraagd zijn bankrekening ter beschikking te stellen.
Anders dan de raadsman heeft bepleit is het voor de bewezenverklaring van de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde niet vereist dat die betrokkenheid uit twee bewijsmiddelen blijkt.
Uit het hiervoor genoemde bewijs blijkt volgens de rechtbank dat verdachte op 26 juni 2017 zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld. Op deze bankrekening is het van de oplichting van [benadeelde partij 1] afkomstige geld gestort. Daarna heeft verdachte met [naam] dit geld van de rekening gepind en afgegeven aan [medeverdachte] . Enkele dagen later heeft verdachte met een smoes het bankrekeningnummer van [naam] gekregen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen, aangezien die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het witwassen.
Verdachte heeft geen enkele verklaring willen afleggen over zijn handelen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte wist van de oplichtingen. Uit de geschetste gang van zaken blijkt volgens de rechtbank echter wel dat verdachte moet hebben geweten dat de gelden die werden gestort op de ter beschikking gestelde rekeningen, te weten één van hemzelf en één van [naam] , afkomstig waren uit misdrijf. Zo heeft verdachte over het op zijn eigen bankrekening gestorte geld bij de bank een verhaal verteld over geld uit verkoop van de brommer, hetgeen niet de waarheid was, en ook aan [naam] heeft hij een leugen verteld, namelijk dat het te storten geld zijn salaris betrof. Daar komt bij dat verdachte in het WhatsApp gesprek met [naam] aangeeft het al niet te hebben vertrouwd met [naam] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair en 2 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 26 juni 2017, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
een voorwerp, te weten
2160 euro (aangifte [benadeelde partij 1] ),
heeft voorhanden gehad,
terwijl hij wist, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op 3 juli 2017, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
een voorwerp, te weten
974,50 euro (aangifte [benadeelde partij 2] ),
heeft voorhanden gehad,
terwijl hij wist, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair. Medeplegen van witwassen.
2 primair. Medeplegen van witwassen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur, subsidiair 25 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, indien de rechtbank komt tot strafoplegging, toepassing te geven aan artikel 9a Sr. Subsidiair heeft de raadsman bepleit een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van (opzet)witwassen door zijn bankrekening ter beschikking te stellen en een andere bankrekening te ronselen zodat daar geldbedragen, die afkomstig waren van oplichting via WhatsApp, op gestort konden worden.
Verdachte heeft vervolgens een gedeelte van het geld contant gemaakt door het te pinnen en af te geven.
Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en meer specifiek het vertrouwen van de burger in het (digitale) handelsverkeer. Ook bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten. Door het (faciliteren van het) wegsluizen van crimineel geld wordt de opsporing van onderliggende misdrijven bemoeilijkt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Documentatie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie van 19 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest maar niet voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft verder geconstateerd dat artikel 63 Sr. van toepassing is.
De persoon van verdachte.
Uit het de verdachte betreffend reclasseringsadvies van 11 maart 2021, opgesteld door M. Bongenaar, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland, blijkt onder meer dat verdachte niet wilde verklaren over het ten laste gelegde. Verdachte is in het telefonische gesprek weinig mededeelzaam. De meeste informatie is afkomstig van de toezichthouder van verdachte in een lopend reclasseringstoezicht. Verdachte is in behandeling bij De Waag, heeft begeleid wonen (bij Lister) en hulp van Stadsgeldbeheer. Geadviseerd is de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf het eerste verhoor van verdachte op 15 september 2017, en gaat derhalve een termijn van twee jaren ruimschoots te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
Straf.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 50 uur, zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden. De rechtbank zal deze taakstraf echter geheel voorwaardelijk opleggen om verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen en ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde ziet de rechtbank geen redenen om te volstaan met de enkele schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a Sr.).

Benadeelde partij

[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.119,40 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.160,00 met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Er is een voldoende samenhang met de oplichting, zodat deze schade moet worden aangemerkt als het rechtstreekse gevolg van het ten laste gelegde witwassen. Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair de afwijzing dan wel de niet-ontvankelijkheid bepleit vanwege de reeds bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman, evenals de officier van justitie, bepleit dat enkel het geldbedrag van € 2.160,00 voor toewijzing vatbaar is, omdat dit bedrag op de rekening is gestort van verdachte. De raadsman heeft daarnaast matiging verzocht, omdat het geld uiteindelijk aan een ander is afgegeven.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade tot een bedrag van € 2.160,- een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 juni 2017.
De rechtbank is niet gebleken van een grond om de hoogte van de toe te wijzen schadevergoeding te matigen.
Het overige deel van de vordering is naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreekse schade als gevolg van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dat deel in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf voor de duur van 50 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.160,00(zegge: tweeduizend honderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2017.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 2.160,00 (zegge: tweeduizend honderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2017, en bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 31 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2021.
Mr. W.S. Sikkema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2017153460, doorgenummerd 1 tot en met 1246.
2.Pagina’s 593 en 594.
3.Pagina’s 603 en 604.
4.Pagina’s 704 en 705.
5.Pagina 711.
6.Pagina 637.
7.Pagina’s 605 en 617.
8.Pagina 631.
9.Pagina’s 720 en 721.
10.Pagina’s 722 tot en met 727.