ECLI:NL:RBNNE:2021:1004

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
18/730268-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeend witwassen na verzoek om gebruik van bankrekening door vriend

Op 29 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar grootschalige fraude in Nederland, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen die mogelijk afkomstig waren uit misdrijf. De verdachte had op verzoek van een vriend zijn bankrekening ter beschikking gesteld, wat de rechtbank niet als aanmerkelijk onvoorzichtig handelen beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wist, en ook niet redelijkerwijs moest vermoeden, dat het geld op zijn rekening uit een misdrijf afkomstig was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor schuldwitwassen, en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/730268-19
Vonnis van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2020 en 16 maart 2021.
Verdachte is op beide zittingen verschenen, op 16 maart 2021 bijgestaan door mr. S. van Eijk, advocaat te 's-Gravenhage. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2017 tot en met 8 april 2017, te Utrecht en/of Zoetermeer en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (van) een voorwerp, te weten
- 731,10 en/of 426,80 euro (aangifte [benadeelde partij] ) en/of
- 742,10 euro (aangifte [benadeelde partij] ),
in elk geval meermalen, althans eenmaal, enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] en/of een onbekend gebleven persoon en/of (een) ander(en) (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2017 tot en met 8 april 2017, te Utrecht en/of Zoetermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten
- 731,10 en/of 426,80 euro (aangifte [benadeelde partij] ) en/of
- 742,10 euro (aangifte [benadeelde partij] ),
in elk geval meermalen, althans eenmaal, enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) opzettelijk
- aan die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) verdachtes rekeningnummer en/of een (bijbehorende) bankpas ter beschikking te stellen en/of toe te staan dat een of meer van dat/die geldbedrag(en) (telkens) op een/dat rekeningnummer van verdachte werd(en) gestort, en/of
- op verzoek van die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) een of meer van dat/die geldbedragen van verdachtes rekeningnummer geheel of deels heeft opgenomen en/of afgegeven.

Beoordeling van het bewijs

Inleiding
Deze zaak is een onderdeel van het resultaat van een onderzoek naar grootschalige fraude gepleegd binnen heel Nederland. Aanleiding voor dit onderzoek is een aangifte door [benadeelde partij] te Sneek.
Het dossier bevat 49 aangiftes van (poging tot) oplichting. Aangevers verklaren dat zij via WhatsApp zijn benaderd, veelal via het telefoonnummer [telefoonnummer] , waarbij de gebruiker zich voordoet als een familielid, vriend of andere goede bekende. In veel gevallen is een soortgelijke werkwijze gehanteerd waarbij foto’s (afkomstig van Facebook) zijn gestuurd van het familielid/vriend/bekende om zo het vertrouwen van aangevers te winnen en hen ervan te overtuigen met een bekende van doen te hebben. Er is telkens gevraagd om geld over te boeken omdat internetbankieren niet werkte. Vervolgens zijn aangevers telkens onder valse voorwendselen bewogen tot het overboeken van geld (via internetbankieren). In de meeste gevallen zijn de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind.
Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij – in meer of mindere mate – met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als oplichter, opdrachtgever, tussenpersoon of katvanger in die zin dat zij hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking hebben gesteld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde in de variant van medeplegen van schuldwitwassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. Niet is gebleken dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden van de illegale herkomst van het geld op zijn bankrekening. Ook is er geen sprake van opzet op medeplichtigheid aan een strafbaar feit.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat verdachte niet wist, ook in de zin van voorwaardelijk opzet, dat het op zijn bankrekening gestorte geld afkomstig was uit enig misdrijf.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot bewezenverklaring van schuldwitwassen.
Voor schuldwitwassen is vereist dat de verdachte redelijkerwijs moet vermoeden dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van het goed. Daarvan is sprake indien een verdachte bij enig nadenken over hem bekende gegevens betreffende het goed had kunnen vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig was en hij zonder nader onderzoek naar de herkomst van het goed niet had mogen handelen zoals hij heeft gedaan. Wat van verdachte omtrent de in acht te nemen voorzichtigheid mag worden verwacht, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] een vriend van hem was. Hij had dagelijks omgang met [medeverdachte] . [medeverdachte] vroeg verdachte om zijn rekening ter beschikking te stellen, omdat er iets met de rekening van [medeverdachte] was en hij geld nodig had voor zijn moeder.
De rechtbank overweegt dat verdachte bij de politie en ter terechtzitting een consistente verklaring heeft afgelegd. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten dat het anders is gegaan dan verdachte stelt, zodat de rechtbank de verklaring van verdachte aannemelijk acht.
Uitgaande van de verklaring van verdachte overweegt de rechtbank dat een vriend van verdachte een verzoek heeft gedaan om zijn bankrekening te gebruiken. Een dergelijk verzoek is misschien niet per se heel gebruikelijk, maar gelet op de nauwe band en dagelijkse omgang die verdachte en [medeverdachte] hadden ook niet zo ongebruikelijk dat evident is dat verdachte nader onderzoek had moeten doen. Dat verdachte heeft nagelaten vragen te stellen over de herkomst van het geld betekent dus niet dat hij is tekortgeschoten. Er is aldus geen sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen.
De rechtbank acht dan ook het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2021.
Mr. W.S. Sikkema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.