ECLI:NL:RBNNE:2021:1002

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
18/730267-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van (opzet)witwassen door het ter beschikking stellen van een bankrekening voor oplichting via WhatsApp

Op 29 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van (opzet)witwassen. De verdachte had in april 2017 zijn bankrekening ter beschikking gesteld voor het ontvangen van geldbedragen die afkomstig waren van WhatsApp-oplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de op zijn rekening gestorte bedragen van misdrijf afkomstig waren. De verdachte was niet verschenen bij de zittingen, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De officier van justitie eiste een veroordeling voor het primair ten laste gelegde, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, en oordeelde dat er sprake was van opzetwitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/730267-19
Vonnis van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2020 en 15 maart 2021.
Verdachte is telkens niet verschenen; wel is op 15 maart 2021 verschenen zijn raadsman
mr. M. Kuipers, advocaat te Amsterdam, die heeft verklaard uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 25 tot en met 29 april 2017, te Vianen en/of Nieuwegein en/of Tiel en/of Sittard en/of Zwolle en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten
-(in totaal ongeveer) 4195,50 euro (aangifte [benadeelde partij] ) en/of
-821,20 euro en/of 436,10 euro en/of 367,10 euro (aangifte [benadeelde partij] ),
in elk geval meermalen, althans eenmaal, enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] en/of een onbekend gebleven persoon en/of een ander(en) (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 25 tot en met 29 april 2017,
te Vianen en/of Nieuwegein en/of Tiel en/of Sittard en/of Zwolle en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten
- ( in totaal ongeveer) 4195,50 euro (aangifte [benadeelde partij] ), en/of
- 821,20 euro en/of 436,10 euro en/of 367,10 euro (aangifte [benadeelde partij] ),
in elk geval meermalen, althans eenmaal, enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl die [medeverdachte] en/of persoon en/of een ander(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) opzettelijk
- aan die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) verdachtes rekeningnummer en/of een (bijbehorende) bankpas ter beschikking te stellen en/of toe te staan dat een of meer van dat/die geldbedrag(en) (telkens) op een/dat rekeningnummer van verdachte werd(en) gestort, en/of
- op verzoek van die [medeverdachte] en/of persoon en/of ander(en) een of meer van dat/die geldbedragen van verdachtes rekeningnummer geheel of deels heeft opgenomen en/of afgegeven.

Beoordeling van het bewijs

Inleiding
Deze zaak is een onderdeel van het resultaat van een onderzoek naar grootschalige fraude gepleegd binnen heel Nederland. Aanleiding voor dit onderzoek is een aangifte door [benadeelde partij] te Sneek.
Het dossier bevat 49 aangiftes van (poging tot) oplichting. Aangevers verklaren dat zij via WhatsApp zijn benaderd, veelal via het telefoonnummer [telefoonnummer] , waarbij de gebruiker zich voordoet als een familielid, vriend of andere goede bekende. In veel gevallen is een soortgelijke werkwijze gehanteerd waarbij foto’s (afkomstig van Facebook) zijn gestuurd van het familielid/vriend/bekende om zo het vertrouwen van aangevers te winnen en hen ervan te overtuigen met een bekende van doen te hebben. Er is telkens gevraagd om geld over te boeken omdat internetbankieren niet werkte. Vervolgens zijn aangevers telkens onder valse voorwendselen bewogen tot het overboeken van geld (via internetbankieren). In de meeste gevallen zijn de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind.
Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij – in meer of mindere mate – met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als oplichter, opdrachtgever, tussenpersoon of katvanger in die zin dat zij hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking hebben gesteld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde in de variant van het medeplegen van (opzet)witwassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte. De verklaring van verdachte is aannemelijk gelet op de inhoud van de WhatsApp berichten. Er is geen sprake van medeplegen dan wel van medeplichtigheid aan witwassen. Ook blijkt niet dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs kon vermoeden dat de geldbedragen op zijn rekening afkomstig waren van misdrijf.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf.
Op 25 april 2017 heeft [benadeelde partij] , wonende te Sittard, aangifte gedaan. Diezelfde dag is hij benaderd op WhatsApp door iemand die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] en die zich voordoet als een bekende, te weten [naam] . [naam] vraagt [benadeelde partij] om enkele facturen te betalen. [benadeelde partij] heeft (in meerdere overboekingen) in totaal € 4.195,50 overgemaakt op rekening [rekeningnummer] . [2]
[benadeelde partij] , wonende te Zwolle, heeft ook aangifte gedaan van fraude. Op 28 april 2017 is hij via WhatsApp benaderd door iemand die zich voordoet als zijn schoondochter. Zijn schoondochter vraagt hem om een aantal rekeningen te betalen. [benadeelde partij] heeft € 821,20,
€ 436,10 en € 367,10 overgemaakt op rekening [rekeningnummer] . Later die dag verneemt [benadeelde partij] van zijn zoon dat hij het geld niet heeft overgemaakt in opdracht van zijn schoondochter. [3]
Uit onderzoek blijkt dat het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam staat van verdachte. [4]
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat de geldbedragen die op de rekening van verdachte zijn gestort van misdrijf (oplichting) afkomstig zijn.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte wist dan wel redelijkerwijs kon vermoeden dat de op zijn rekening gestorte geldbedragen afkomstig waren van misdrijf.
Opzetwitwassen ex artikel 420bis Sr.
Verdachte heeft ontkend dat hij wist dat de op zijn rekening overgemaakte geldbedragen afkomstig waren van enig misdrijf. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij gebruik maakte van het rekeningnummer [rekeningnummer] en als enige gebruik maakte van de bijbehorende pinpas. [5] Voorts heeft verdachte verklaard dat hij op 24 april 2017 in het casino in Tiel een oude bekende van hem tegen kwam, te weten [medeverdachte] . [medeverdachte] vroeg aan verdachte om hem thuis te brengen en daarvoor zou hij verdachte twintig euro geven. Verdachte heeft daarop zijn rekeningnummer aan [medeverdachte] afgegeven. Vervolgens zijn er meerdere geldbedragen op de rekening van verdachte gestort. Verdachte heeft telkens (onder dwang/bedreiging) gepind en het geld afgegeven aan [medeverdachte] . [6]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [medeverdachte] in het casino in Tiel tegenkwam. [medeverdachte] vroeg hem om vijftig euro, omdat hij niet kon pinnen. Verdachte heeft toen zijn rekeningnummer gegeven, maar [medeverdachte] heeft een veel hoger bedrag op verdachtes bankrekening gestort. Verdachte heeft (onder dwang/bedreiging door [medeverdachte] en zijn broer) een deel van het geld contant opgenomen en afgegeven aan [medeverdachte] . Verdachte heeft verklaard dat hij vroeg waar het geld vandaan kwam, maar dat wilden zij niet zeggen. Ook was het hem onbekend waarom het geld naar zijn bankrekening overgemaakt moest worden om het vervolgens contant op te nemen. [7]
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdacht wisselend heeft verklaard over de reden waarom [medeverdachte] zijn bankrekening vroeg. Wel blijkt telkens dat verdachte aan een persoon die hij niet goed kende toestemming heeft gegeven om een geldbedrag op zijn bankrekening te laten storten, terwijl hij niet wist waar dat geld precies van afkomstig was. Vervolgens heeft hij meerdere keren geldbedragen contant opgenomen en afgegeven.
Uit de WhatsApp berichten tussen verdachte en de broer van [medeverdachte] , te weten [naam] , blijkt onder meer het volgende.
[naam] vraagt op 25 april: “Pin van je vrouwtje de bank 720 euro. Pak 70 euro. K kom de rest halenis verkeerd gegaan”.
Verdachte: “Nee doe ik niet meer”.
[naam] : “Staat er al op”
Verdachte: “Waarom doe je dat zonder te vragen. Want mijn 400 heb je niet gedaan”
[naam] : “Is perongeluk gegaan. Ga er af halen nu”
Verdachte: “Ik wil ermee stoppen geen zin meer in dit soort dingen (…) Waar is mijn geld die je zou storten op mijn rekening.” [8]
Verdachte later: “Jaa en dat geld van mij wat je zou sturen (…) 400”. [9]
En verdachte: “70 was voor mij toch”. [10]
Diezelfde avond, verdachte: “En laat foto zien aan mij dat je geld naar mij had gestord (…) Waarom heb ik dan niks binnen”. [11]
Op 26 april stelt verdachte: “Laat me weten aub misschien als je goed hebt gedaan kan het morgen binnen komen denk ik”. [12]
En verdachte: “De eerste dag had ik al niet mee moeten werken dan had ik wel doekoe want had afspraak kon ik niet door laten gaan alleen voor jou achteraf ben ik genaaid”. [13]
En later die dag: “Laat maar zitten ik ga terug naar tiel je komt toch niet” [14]
[naam] : “Loop (…) Geef ik je geld”. [15]
En later die dag, [naam] : “Ik stort wel na je. 150 ga”.
Verdachte: Stort dan eerst anders loop ik voor niks. Abn tovh. (…) Het is nog niet binnen heb gekeken. (…) 736 laatste cijfers”. [16]
Op 28 april, verdachte: “Jo broer kan je naar mij sturen zo een jongen heeft net overgemaakt ik had gelijk binnen”. [17]
Verdachte: “Als het voor jou is stuur je wel maae ik miet altijd halen”. [18]
[naam] later die dag: “Geef. Me Rabo rekening. Heb je het gelijk binnen.”
Verdachte: “Ik kan alleen abn en ing”. [19] En “Stuur maar gewoon naar mijn ing ik kan niemand regelen normaal sturen jullie naar abn van mij”. [20] En om 23.23 uur: Ik ga 100 pinnen om 12 uur dan kan het volgends jou”. [21]
Op 29 april, verdachte: “Ik bn nu bij vandervalk. Wollah broer ik heb geprobeert te pinnen ongeldige pas zegt die. (…) Dan moet ik morgen naar de bank geld eraf halen. [22] (…) Dan moet ik morgen naar bank dan kan ik je laten weten straks gaan ze denken witwassen ofso dan heb ij weer zo een probleem als bij kk abn. Jo luister ik kan niet meer pinnnen me bank rekeking is geblokkeerd ze gaan onderzoek doen ofso zeiden ze.” [23]
De rechtbank leidt uit voorgaande WhatsApp berichten af dat verdachte, in de periode waarin aangevers [benadeelde partij] en [benadeelde partij] de geldbedragen op verdachtes bankrekening hebben geboekt, telkens wist dat er geld op zijn rekening zou worden gestort of reeds was gestort. Ook blijkt dat verdachte een vergoeding in het vooruitzicht is gesteld. Voorts blijkt dat verdachte kennelijk eerder zijn ABN AMRO bankrekening ter beschikking heeft gesteld en daarmee problemen heeft gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden bewust de ogen heeft gesloten voor de herkomst van de geldbedragen en daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de op zijn bankrekening gestorte geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Aldus is sprake geweest van opzetwitwassen als bedoeld in artikel 420bis Sr.
Uitgaande van de WhatsApp berichten blijkt dat verdachte wist van het storten van geldbedragen op zijn bankrekening en dat hij de gelden op instructie van zijn bankrekening heeft opgenomen en aan een ander heeft overhandigd. Verdachte zou een vergoeding krijgen voor zijn handelen. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte] en zijn broer [naam] , aangezien dit in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het voorhanden hebben van de geldbedragen. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 25 tot en met 29 april 2017, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
een voorwerp, te weten
- 4195,50 euro (aangifte [benadeelde partij] ) en
- 821,20 euro en 436,10 euro en 367,10 euro (aangifte [benadeelde partij] ),
heeft voorhanden gehad,
terwijl hij telkens wist, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair. Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd van 1 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, indien de rechtbank komt tot strafoplegging, toepassing te geven aan artikel 9a Sr. vanwege het tijdsverloop, de persoonlijkheid van verdachte en het feit dat hij niet eerder in aanraking is geweest met politie en/of justitie.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van (opzet)witwassen door zijn bankrekening ter beschikking te stellen zodat daar meermalen geldbedragen op gestort konden worden, die afkomstig waren van oplichting via WhatsApp. Het geld is vervolgens gedeeltelijk door verdachte contant gemaakt door het te pinnen. Verdachte was hiervoor een vergoeding in het vooruitzicht gesteld.
Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en meer specifiek het vertrouwen van de burger in het (digitale) handelsverkeer. Ook bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten. Door het (faciliteren van het) wegsluizen van crimineel geld wordt de opsporing van onderliggende misdrijven bemoeilijkt. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Documentatie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie van 19 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een strafbaar feiten is veroordeeld.
Persoon van verdachte.
Uit een brief d.d. 10 maart 2021, opgesteld door A. Huitema (coördinerend behandelaar) en B. Nieuwenhuizen (regiebehandelaar) van De Waag blijkt onder meer dat verdachte sinds 15 september 2020 vrijwillig onder behandeling is bij polikliniek De Waag. Verdachte heeft moeite met het reguleren van spanning en emoties. Uit het intelligentieonderzoek blijkt dat sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel, waarbij het verbaal begrip minder sterk is ontwikkeld dan vaardigheden op andere gebieden. De score op verbaal begrip komt uit op licht verstandelijk beperkt niveau. Verdachte is kwetsbaar en er ontstaan makkelijk misverstanden en verdachte wordt snel overvraagd. Verdachte toont zich gemotiveerd voor behandeling en komt trouw zijn behandelafspraken na.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf het eerste verhoor van verdachte op 4 augustus 2017, en gaat derhalve een termijn van twee jaren ruimschoots te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
Straf.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 60 uur, zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden. De rechtbank zal deze taakstraf – zoals gevorderd – geheel voorwaardelijk opleggen om verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen en ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde ziet de rechtbank geen redenen om te volstaan met de enkele schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a Sr.).

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2021.
Mr. W.S. Sikkema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2017153460, doorgenummerd 1 tot en met 1246.
2.Pagina 431.
3.Pagina 438.
4.Pagina’s 436 en 437.
5.Pagina’s 447 en 448.
6.Pagina’s 448 tot en met 451.
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 maart 2021.
8.Pagina’s 453, 454 en 455.
9.Pagina’s 456 en 457.
10.Pagina 459.
11.Pagina 465.
12.Pagina 470.
13.Pagina 471.
14.Pagina 475.
15.Pagina’s 476 en 477.
16.Pagina’s 479 en 480.
17.Pagina 486.
18.Pagina 488.
19.Pagina 490.
20.Pagina 491.
21.Pagina 497.
22.Pagina’s 497 en 498.
23.Pagina 499.