ECLI:NL:RBNNE:2020:913
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling en voorwaarden voor resocialisatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 februari 2020 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1995 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder voorwaardelijk in vrijheid gesteld na het ondergaan van een deel van zijn gevangenisstraf. De officier van justitie had op 17 januari 2020 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de resterende periode van 150 dagen zou worden herroepen, omdat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling en niet in contact was gekomen met de reclassering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde sinds juli 2019 geen contact meer heeft gehad met de reclassering en niet is verschenen op afspraken die met hem waren gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de officier van justitie ontvankelijk was, ondanks het feit dat een eerder deel van de voorwaardelijke invrijheidstelling was herroepen. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde zich onvoldoende had geconformeerd aan de voorwaarden en dat er geen aanknopingspunten waren voor verdere reclasseringsinterventies.
De raadsman van de veroordeelde stelde dat er een vordering tot afstel of uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling had moeten worden ingediend, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank oordeelde dat de huidige vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gerechtvaardigd was, gezien de nieuwe feiten en omstandigheden. Uiteindelijk gelastte de rechtbank dat de veroordeelde het resterende gedeelte van de vrijheidsstraf van 150 dagen moet ondergaan.