ECLI:NL:RBNNE:2020:910

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
8155537 CV EXPL 19-9145
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht vervroegd opeisen van resterende abonnementstermijnen en afwijzing van bijkomende kosten

In deze zaak heeft de eisende partij, My Healthclub Leeuwarden B.V., de gedaagde partij aangesproken voor betaling van resterende abonnementstermijnen. De eisende partij heeft bij dagvaarding gevorderd dat de gedaagde partij € 458,57 zou betalen, inclusief rente en kosten. De kantonrechter heeft op 3 december 2019 een tussenvonnis gewezen, waarin de eisende partij werd gevraagd om verduidelijking over de opeising van de resterende termijnen. De eisende partij heeft op 12 juli 2019 de resterende abonnementstermijnen vervroegd opgeëist, maar heeft niet adequaat gereageerd op de vragen van de kantonrechter over deze vervroegde opeising.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst voor een duur van 12 maanden was gesloten op 14 mei 2019 en dat de toegang tot de sportschool niet was opgeschort. De eisende partij heeft de toekomstige abonnementstermijnen vervroegd opgeëist op basis van artikel 6:80 lid 1 sub b en sub c BW, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niet mogelijk was. De gevorderde hoofdsom van € 396,00 werd toegewezen, omdat de termijnen van juni tot en met september 2019 opeisbaar waren. Echter, de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en rente werd afgewezen, omdat de gedaagde partij ten onrechte was aangemaand voor een te hoog bedrag en niet in verzuim verkeerde.

De proceskosten werden ten laste van de eisende partij gelegd, omdat de gedaagde partij mogelijk de hoofdsom had voldaan na een juiste aanmaning. De kantonrechter heeft de eisende partij veroordeeld tot betaling van de hoofdsom en de kosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis werd uitgesproken op 21 januari 2020 door kantonrechter J.E. Biesma.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Verstek
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Zaak-/rolnummer: 8155537 CV EXPL 19-9145
verstekvonnis d.d. 21 januari 2020
inzake

de besloten vennootschap My Healthclub Leeuwarden B.V.,

gevestigd te 8911 BM Leeuwarden,
eisende partij,
gemachtigde: mr. O.J. Boeder,
uw kenmerk: [kenmerk],
tegen

[gedaagde],

wonende te [adres],
gedaagde partij, tegen wie verstek is verleend.

Procesverloop

De eisende partij heeft bij dagvaarding, op daarin geformuleerde gronden, gevorderd de gedaagde partij te veroordelen tot betaling van € 458,57 met rente en kosten.
Op 3december 2019 heeft de kantonrechter tussenvonnis gewezen. Dit tussenvonnis dient als ingelast en herhaald te worden beschouwd.
Ter zitting van 17 december 2019 heeft de eisende partij een akte houdende specificatie van de vordering overgelegd.

Motivering

Bij tussenvonnis is de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over onder meer de vragen wanneer de gedaagde partij is aangemaand tot betaling van de achterstallige termijnen, waarom in de bij dagvaarding overgelegde brief de resterende termijnen zijn opgeëist terwijl daar thans geen betaling van wordt gevorderd en of de eisende partij haar dienstverlening heeft opgeschort of beëindigd.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de overeenkomst op 14 mei 2019 voor een duur van 12 maanden is gesloten en dat de toegang tot de sportschool nimmer is opgeschort.
De eisende partij heeft bij brief van 12 juli 2019 de resterende abonnementstermijnen (over de periode vanaf 1 juni 2019 tot 1 juni 2020) wegens wanbetaling vervroegd opgeëist. In deze procedure wordt door de eisende partij betaling gevorderd van de abonnementstermijnen over de maanden juni tot en met september 2019. De eisende partij heeft geen antwoord gegeven op de vraag waarom zij bij brief van 12 juli 2019 de resterende termijnen vervroegd heeft opgeëist terwijl zij daar thans niet (volledig) betaling van vordert.
De eisende partij heeft naar het oordeel van de kantonrechter in haar brief van 12 juli 2019 ten onrechte de toekomstige abonnementstermijnen vervroegd opgeëist. Uit die brief blijkt dat de eisende partij de vervroegde opeising heeft gebaseerd op artikel 6:80 lid 1 sub b en sub c BW. Uit de wetsgeschiedenis van dat artikel blijkt echter dat een schuldeiser enkel opschorting, ontbinding en schadevergoeding kan vorderen (Parl. Gesch. BW Boek 6, 1981, p. 276, nr. 5). Het vorderen van nakoming van betaling van toekomstige abonnementstermijnen is op grond van dat artikel dan ook niet mogelijk.
De gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen omdat de termijnen betreffende de maanden juni tot en met september 2019 thans opeisbaar zijn.
Nu de gedaagde partij ten onrechte is aangemaand voor een te hoog bedrag omdat hij nog niet in verzuim verkeerde van de gevorderde termijnen op het moment dat de eisende partij de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW verstuurde, is niet aan de in deze bepaling gestelde vereisten voldaan. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
De gevorderde rente berekend tot aan de dag van dagvaarding zal eveneens worden afgewezen omdat onduidelijk is vanaf welk moment de eisende partij deze heeft berekend en zij de gedaagde partij ten onrechte heeft aangemaand tot betaling van termijnbedragen die nog niet opeisbaar waren.
Omdat de eisende partij de gedaagde partij ten onrechte heeft aangemaand tot betaling van termijnen die nog niet opeisbaar waren en niet is gebleken dat de gedaagde partij na opeisbaarheid van deze termijnen is aangemaand tot betaling daarvan is niet uit te sluiten dat de gedaagde partij de thans gevorderde hoofdsom had voldaan na aanmaning daartoe, zodat de onderhavige procedure niet nodig was geweest. De proceskosten dienen om deze reden voor rekening van de eisende partij te komen.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt de gedaagde partij aan de eisende partij te betalen € 396,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2019 tot de dag waarop deze is voldaan;
veroordeelt de eisende partij in de kosten, tot op heden aan de zijde van de gedaagde partij begroot op nihil;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.