ECLI:NL:RBNNE:2020:810

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
18/820382-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, openlijke geweldpleging, opzetheling en diefstal in vereniging met gevangenisstraf en taakstraf

Op 24 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, openlijke geweldpleging, opzetheling en diefstal in vereniging. De zaak betreft incidenten die zich hebben voorgedaan in Groningen en Leeuwarden in 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 september 2018 in Groningen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar met gebalde vuist in het gezicht te slaan en haar arm te schoppen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft de verdachte openlijk geweld gepleegd door een deur te beschadigen. In een andere zaak, met betrekking tot de diefstal van motorvoertuigen en laptops, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte wist dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn inspanningen om zijn leven een positieve wending te geven na eerdere detentie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820382-18
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/730026-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 februari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.L. Rinsma, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/820382-18 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 september 2018 te Groningen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen met gebalde vuist in het gezicht te slaan;
2.
hij op of omstreeks 18 september 2018 te Groningen aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm en/of waarbij die [slachtoffer 1] tweemaal is geopereerd, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, tegen de arm van die [slachtoffer 1] te schoppen, althans door meermalen, althans eenmaal, tegen de arm van die [slachtoffer 1] te schoppen terwijl zij zich met haar arm afweerde.
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 september 2018 te Groningen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal tegen de arm van die [slachtoffer 1] te schoppen, althans door meermalen, althans eenmaal, tegen de arm van die [slachtoffer 1] te schoppen terwijl zij zich met haar arm afweerde, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm en/of waarbij die [slachtoffer 1] tweemaal is geopereerd, ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 september 2018 te Groningen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, tegen de arm van die [slachtoffer 1] te schoppen, althans door meermalen, althans eenmaal, tegen de arm van die [slachtoffer 1] te schoppen terwijl zij zich met haar arm afweerde.
3.
hij op of omstreeks 18 september 2018 te Groningen openlijk, te weten, op/aan de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed te weten de deur van een portiek door meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen die deur te duwen en/of te trappen;
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/730026-19 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 juli 2018 te Leeuwarden, een goed, te weten een motorvoertuig (scooter, Piaggio [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 juli 2018 te Leeuwarden met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een motorvoertuig (scooter, Piaggio [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 04 maart 2018 tot en met 20 juli 2018 te Leeuwarden, althans in Nederland, een notebook Acer Aspire 7551 en/of een notebook Lenovo Ideapad U550 en/of een HP laptop Pavilion DV7 heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/die
goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 04 maart 2018 te Leeuwarden een hoeveelheid goederen, te weten -een Samsung Tablet Galaxy GT-p5100 en/of twee laptop-voedingen en/of twee Samsung tablet batterijen en/of -een notebook HP Compaq 6710B en/of een notebook Lenovo Ideapad U550 en/of een notebook Acer Aspire 7551 en/of -een Asus AMD Radeon videokaart en/of een Terra 23.8 inch breedbeeldmonitor en/of een HP laptop Pavilion DV7 en/of een Kingston A400 240GB SSD, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] en/of een aantal klanten van dat bedrijf, in ieder geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen in/uit een winkel/bedrijfspand aan de [straatnaam] , aldaar, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 19 juli 2018 te Leeuwarden, een goed, te weten motorvoertuig (snorfiets, Piaggio C25 [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 juli 2018 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een motorvoertuig (snorfiets, Piaggio C25 [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
4.
hij op of omstreeks 3 juli 2018 te Leeuwarden, een motorvoertuig (scooter, Vespa Si [en bijbehorend kenteken] [kenteken] ) en/of een kentekenplaat ( [kenteken] ), heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/die goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 9 juni 2018 tot en met 10 juni 2018 te Leeuwarden met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een motorvoertuig (scooter, Vespa Si [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/820382-18
De officier van justitie heeft in de zaak met parketnummer 18/820382-18 veroordeling gevorderd voor de onder 1, 2 primair, en 3 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde feit, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte opzet, in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Door het slachtoffer tegen haar arm te trappen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer een (gecompliceerde) botbreuk aan haar arm op zou kunnen lopen.

Parketnummer 18/730026-19

De officier van justitie heeft in de zaak met parketnummer 18/730026-19 vrijspraak gevorderd voor het onder 3 primair ten laste gelegde feit en veroordeling gevorderd voor de onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 primair ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft de officier aangevoerd dat de drie laptops die in de woning van verdachte zijn gevonden, zijn gestolen bij de inbraak bij [benadeelde partij] . Hij leidt dit af uit de omstandigheid dat deze drie laptops van hetzelfde merk en type zijn als de laptops die zijn genoemd in de aangifte van [benadeelde partij] . De combinatie van deze drie laptops is bijzonder en verdachte heeft geen geloofwaardige verklaring kunnen geven waarom hij drie laptops nodig had.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/820382-18
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/820382-18 onder 1 ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte handelde uit noodweer. Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster [slachtoffer 1] heeft geslagen als reactie op een sigarettenpeuk die in zijn gezicht terecht kwam. Deze verklaring lijkt te worden ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] , die heeft verklaard dat zij ten tijde van het gevecht rookte. Het raken van het gezicht van verdachte met een sigaret kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. De verdediging van verdachte tegen deze aanranding was proportioneel en geboden. Voor de overige feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Parketnummer 18/730026-19

De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in de zaak met parketnummer 18/730026-19 onder 2 ten laste gelegde heling/diefstal van de drie laptops die in zijn woning zijn gevonden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat deze laptops van diefstal afkomstig zijn. De serienummers van de in de woning van verdachte aangetroffen laptops komen niet overeen met de serienummers van de laptops die zijn genoemd in de aangifte van [benadeelde partij] .
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Voor de overige feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/820382-18
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde: vrijspraak
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/820382-18 onder 2 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijk zin, heeft gehad om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank overweegt hierbij dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte eenmaal heeft geschopt richting het bovenlichaam van het slachtoffer. Het slachtoffer stond op dat moment rechtop. Verdachte heeft met deze trap met zijn geschoeide voet de arm van het slachtoffer geraakt, waarmee het slachtoffer de trap probeerde af te weren. Naar het oordeel van de rechtbank is naar algemene ervaringsregels de kans dat een slachtoffer als gevolg van een trap met geschoeide voet richting het bovenlichaam zwaar lichamelijk letsel oploopt niet zonder meer aanmerkelijk.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 10 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb haar geraakt op haar gezicht. Ik zou het wel slaan noemen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 september 2018, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018267007 d.d. 10 oktober 2018, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
Op 18 september 2018 was ik bij mijn vader op het adres [straatnaam] te Groningen. [verdachte] kwam bij mijn vader thuis. Ik gaf aan [verdachte] wat hij kwam halen, dit gaat om medicatie. Ik probeerde het medicijn van hem af te pakken en zonder dat ik het aan zag komen of verwachtte voelde ik een harde knal aan de rechterkant van mijn gezicht, ik voelde pijn in de rechterkant van mij gezicht. [verdachte] heeft mij in mijn gezicht geslagen, ik voelde dat dit met zijn vuist gebeurde.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige door de rechter-commissaris d.d. 4 februari 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
U vraagt mij of ik de sigaret nog in mijn hand had op het moment dat [verdachte] de medicatie afpakte. Ja, we hadden allebei nog een sigaret in de hand. U vraagt mij of de sigaret [verdachte] op enig moment geraakt heeft. Dat denk ik niet, ik heb hem niet “au” of iets anders horen roepen waaruit blijkt dat hij geraakt zou zijn.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige door de rechter-commissaris d.d. 4 februari 2020, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik heb gezien dat hij slaande bewegingen maakte. Ik heb niet gezien dat het slachtoffer zelf geweld heeft gebruikt.
Bewijsoverwegingen:
Met betrekking tot het hiervoor weergegeven standpunt van de verdediging overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat aangeefster [slachtoffer 1] verdachte niet heeft geraakt met een sigaret. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, waartegen verdachte zich heeft mogen verdedigen was dan ook geen sprake.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht de in de zaak met parketnummer 18/820382-18 onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is – ook in onderdelen – slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 februari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 september 2018, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018267007 d.d. 10 oktober 2018, inhoudend de verklaring van
[slachtoffer 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2019, los toegevoegd aan het dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 4 oktober 2018 opgenomen op pagina 56 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland, inhoudend de verklaring van [getuige 2].

Parketnummer 18/730026-19

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/730026-19 onder 2 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij dat uit het dossier niet blijkt dat de drie in de woning van verdachte aangetroffen laptops van diefstal afkomstig zijn. Het registratienummer van de Lenovo Ideapad U 550 laptop die bij verdachte is aangetroffen, komt niet overeen met het serienummer van de laptop van hetzelfde merk en type dat is genoemd in het verhoor aangever naar aanleiding van de aangifte namens [benadeelde partij] . Ten aanzien van de Acer Aspire en de HP Pavilion DV7 laptops die bij verdachte zijn aangetroffen, is geen informatie in het dossier aanwezig waaruit op enige wijze met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze laptops van diefstal afkomstig zijn. De enkele vaststelling dat bij de inbraak bij de [benadeelde partij] laptops van hetzelfde merk en type zijn gestolen is daarvoor onvoldoende.
Ten aanzien van het onder 1 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht de onder 1 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is – ook in onderdelen – slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 februari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, met bijlage, d.d. 19 juli 2018, opgenomen op pagina 73 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018187355 d.d. 12 januari 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, met bijlagen, d.d. 19 juli 2018, opgenomen op pagina 160 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, met bijlage, van Politie Noord-Nederland d.d. 8 oktober 2018, opgenomen op pagina 181 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Vespa scooter gestolen tussen 9 juni 2018 om 18:00 uur en 10 juni 2018 om 01:00 uur.
Bijlage goederen
Voertuig : Vespa Si
Kenteken : [kenteken]
Chassisnummer : [nummer]
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 12 juli 2018, opgenomen op pagina 172 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op dinsdag 3 juli 2018 gaf ik aan een snorfietser een stopteken op de Eksterstraat te Leeuwarden. Ik zag dat hij op een zwarte Vespa reed. De bestuurder gaf desgevraagd aan te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats]. Verder onderzoek naar chassisnummer [nummer] leverde bij het RDW op dat dit chassisnummer hoort bij een VESPA SI voorzien van kenteken [kenteken] welke sedert juni 2018 als gestolen gesignaleerd staat. Hiervan is aangifte gedaan door [slachtoffer 4] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 22 juli 2018, opgenomen op pagina 186 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Wat voor snorfiets [was] dat?
A: Een Vespa volgens mij
V: Je vertelde dat je die snorfiets van iemand had gekocht maar nog niet op naam had gezet omdat je dat niet wist dat dat moest en hoe dat moest. Wat heb je voor die snorfiets betaald?
A: 200,- of zoiets
V: Van wie heb je die snorfiets gekocht?
A: [naam] , ik weet zijn achternaam niet.
V: Hoe is de koop tot stand gekomen?
A: Ik was naar een feestje en daar was hij ook en toen kwamen we aan de praat en vertelde ik dat mijn scooter was gestolen en hij zei dat hij nog een Vespa te koop had staan.
V: Maar oké dan besluit je de Vespa te kopen, en dan waar vindt dat plaats?
A: dat weet ik zo niet dat is best lang geleden, de volgende dag heb ik de Vespa gekocht denk ik.
V: Hoe sprak je met [naam] af?
A: Nee ik heb diezelfde avond die scooter gekocht, hij haalde de scooter op en ik contant geld.
Bewijsoverwegingen:
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte wist dat de Vespa scooter waarop hij op 3 juli 2018 reed van een misdrijf afkomstig was. Onder 'weten' dat een goed door misdrijf is verkregen in de zin van art. 416, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht is begrepen de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat een goed door misdrijf is verkregen. Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 3 juli 2018 op een scooter reed die gestolen was. Verdachte heeft verklaard deze scooter voor € 200 te hebben gekocht van ene [naam] . Deze koop is volgens verdachte tot stand gekomen op een feestje, waarna verdachte de scooter die avond heeft gekregen en contant heeft betaald. De rechtbank is van oordeel dat verdachte gezien de ongebruikelijk lage prijs die verdachte voor de scooter heeft betaald en de ongebruikelijke omstandigheden waaronder de koop is gesloten en de scooter aan hem is geleverd, verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een scooter voorhanden kreeg die van een misdrijf afkomstig was.

Bewezenverklaring

Parketnummer 18/820382-18

De rechtbank acht de in de zaak met parketnummer 18/820382-18 onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 september 2018 te Groningen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met gebalde vuist in het gezicht te slaan;
2. subsidiair
hij op 18 september 2018 te Groningen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door tegen de arm van die [slachtoffer 1] te schoppen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm waaraan die [slachtoffer 1] tweemaal is geopereerd, ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op 18 september 2018 te Groningen openlijk, te weten, aan de [straatnaam] , op de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed te weten de deur van een portiek door meermalen met kracht tegen die deur te duwen en te trappen;

Parketnummer 18/730026-19

De rechtbank acht de in de zaak met parketnummer 18/730026-19 onder 1 primair, 3 subsidiair en 4 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 juli 2018 te Leeuwarden, een scooter (Piaggio [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op 19 juli 2018 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een ander een snorfiets, (Piaggio C25 [kenteken] ) die toebehoorde aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dit weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
4.
hij op 3 juli 2018 te Leeuwarden, een scooter, (Vespa Si), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Parketnummer 18/820382-18

1. mishandeling
2. subsidiair: mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
3. openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen

Parketnummer 18/730026-19

1. opzetheling
3. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
4. opzetheling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten die volgens hem bewezen verklaard kunnen worden, wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is eind oktober 2019 vrijgekomen uit detentie en heeft sindsdien zijn leven positief ingericht. Voorts heeft de verdediging gewezen op de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering van 3 februari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een vrouw met wie hij eerder een relatie heeft gehad. Verdachte heeft het slachtoffer met de vuist in het gezicht geslagen en hard tegen de arm geschopt. Het slachtoffer heeft als gevolg van die schop haar arm gebroken. Zij is tweemaal aan deze arm geopereerd en heeft lang last gehad van de breuk. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Vervolgens heeft verdachte openlijk geweld gepleegd door tegen een deur van de portiek van de flat aan te schoppen, waar het slachtoffer net door naar binnen was gegaan, met de bedoeling deze deur te forceren. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan tweemaal heling en eenmaal diefstal van een scooter. Verdachte heeft daarmee aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Daarbij heeft verdachte door gestolen goederen te helen bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen, en daarmee aan het voortduren van diefstal en verduistering van waardevolle voorwerpen.
Gezien de ernst en de hoeveelheid van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden op zijn plaats.
De rechtbank houdt er echter rekening mee dat verdachte de bewezenverklaarde feiten al geruime tijd geleden, in 2018, heeft gepleegd. Daarbij komt dat verdachte sindsdien reeds tweemaal is veroordeeld voor feiten die verdachte heeft gepleegd, nadat hij onderhavige feiten heeft gepleegd. De onderhavige feiten hadden eerder gelijktijdig met deze nieuwere feiten ter terechtzitting kunnen worden behandeld, waarbij gelijktijdig een straf had kunnen worden opgelegd.
Uit het rapport van de reclassering van 3 februari 2020 blijkt dat verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gehouden aan de afspraken met de reclassering. Verdachte is in november 2019 uit detentie gekomen en heeft zich in de daaropvolgende periode ingezet om huisvesting, inkomen en onderwijs van de grond te krijgen. Deze inspanningen hebben resultaat gehad. Verdachte heeft woonruimte gevonden en zal binnenkort starten met een nieuwe opleiding. De reclassering is van mening dat een nieuwe gevangenisstraf de inspanningen van verdachte teniet zou doen.
De rechtbank ziet in de omstandigheden dat de bewezenverklaarde feiten in 2018 zijn gepleegd en dat verdachte een – weliswaar prille – start heeft gemaakt om zijn leven een positieve wending te geven, aanleiding om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die de duur van het voorarrest overstijgt. De rechtbank acht, als stok achter de deur voor verdachte om de positieve wending goed gevolg te geven, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om bijzondere voorwaarden op te leggen voor het voorwaardelijk strafdeel, nu de reclassering van mening is dat reclasseringstoezicht geen toegevoegde waarde heeft om het recidiverisico te verminderen.
De rechtbank ziet, om de ernst van de feiten te benadrukken, aanleiding om aan verdachte naast de voorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf op de leggen voor de maximale duur van 240 uren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 141, 300, 311, 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/820382-18 onder 2 primair en in de zaak met parketnummer 18/730026-19 onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/820382-18 onder 1, 2 subsidiair en 3, en het in de zaak met parketnummer 18/730026-19 onder 1 primair, 3 subsidiair en 4 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 57 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. R.R. van der Heide, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 februari 2020.
Mr. H.R. Bracht is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.