ECLI:NL:RBNNE:2020:789

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
18/830186-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanrandingen en poging daartoe met bijzondere voorwaarden en taakstraf

Op 21 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee aanrandingen en een poging daartoe. De feiten vonden plaats in Groningen, waarbij de verdachte de slachtoffers volgde tot aan hun woning en hen in de nachtelijke uren aanrandde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de slachtoffers hun gevoel van veiligheid heeft ontnomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 227 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijke deel zijn diverse bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder behandeling en abstinentie van verdovende middelen. Daarnaast is er een taakstraf van 100 uur opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn integraal toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar de subsidiaire feiten zijn wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de impact van de feiten op de slachtoffers en de berekenende wijze waarop de verdachte te werk ging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830186-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
7 februari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 september 2019 te Groningen ([straatnaam]),
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten het (onverhoeds) benaderen van [slachtoffer 1] en/of het tegen de muur van een portiek duwen van [slachtoffer 1] en/of het (onverhoeds) vastpakken van (de tas van) [slachtoffer 1], waarbij verdachte gezichtsbedekking droeg,
die [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het leggen van zijn, verdachtes, hand ter hoogte van het kruis en/of de kont en/of op de heup van die [slachtoffer 1];
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 september 2019 te Groningen ([straatnaam]),
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het (onverhoeds) benaderen van [slachtoffer 1] en/of het tegen de muur van een portiek duwen van [slachtoffer 1] en/of het vastpakken van (de tas van) [slachtoffer 1], waarbij verdachte gezichtsbedekking droeg, die [slachtoffer 1] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, zijn, verdachtes, hand heeft uitgereikt naar het kruis en/of de kont en/of de heup van die [slachtoffer 1],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 september 2019 te Groningen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (te weten tussen 03.30 uur en 04.15 uur) in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat ([straatnaam]), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een tas met inhoud geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], te plegen/gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
-die [slachtoffer 1] is gevolgd naar haar woning en/of (vervolgens)
-het portiek behorende bij een flat gelegen aan de [straatnaam] is
binnengegaan en/of
-die [slachtoffer 1] in het portiek tegen de muur heeft geduwd en/of de tas van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of hieraan heeft getrokken en/of
-waarbij verdachte een masker, althans gezichtsbedekking droeg,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 13 september 2019 (rond 5.20 uur) te Groningen (Oliemuldersweg),
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het (onverhoeds) (van achteren) vastpakken en/of bespringen van [slachtoffer 2] en/of het voorover drukken van [slachtoffer 2], waarbij verdachte gezichtsbedekking droeg,
die [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het vastpakken, althans betasten/aanraken, van de borsten van die [slachtoffer 2] en/of het betasten/aanraken van het kruis en/of de kont van die [slachtoffer 2];
3.
hij op of omstreeks 13 september 2019 (rond 4.10 uur) te Groningen (Verlengde Nieuwstraat), door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten het (onverhoeds) vastpakken van [slachtoffer 3], waarbij verdachte gezichtsbedekking droeg, die [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het leggen/plaatsen van zijn, verdachtes, hand op de heup van die [slachtoffer 3] en/of het leggen van zijn, verdachtes, hand net boven een borst van die [slachtoffer 3];
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 september 2019 (rond 4.10 uur) te Groningen (Verlengde Nieuwstraat), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het (onverhoeds) vastpakken van [slachtoffer 3], waarbij verdachte gezichtsbedekking droeg, die [slachtoffer 3] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, zijn, verdachtes, hand op de heup van die [slachtoffer 3] heeft gelegd/geplaatst en/of zijn, verdachtes, hand net boven een borst van die [slachtoffer 3] heeft gelegd/geplaatst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor feit 1 primair. Zij heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 primair.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak gevorderd voor feit 1 primair. Feit 1 subsidiair en feit 2 kunnen worden bewezen. Ten aanzien van de kwalificatie van feit 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1, primair
De rechtbank acht feit 1 primair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Zoals hieronder bij de bespreking van feit 1 subsidiair nader aangegeven volgt uit de bewijsmiddelen weliswaar dat verdachte het opzet had om het slachtoffer ontuchtig te betasten, maar blijkt niet dat hij haar lichaam daadwerkelijk heeft aangeraakt, zodat van een voltooid delict geen sprake is.
De rechtbank acht feit 2 en feit 3 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Feit 2
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 februari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 17 september 2019, opgenomen op pagina 35 en verder van het dossier met nummer 2019245896/2019243807/2019243832 d.d. 18 november 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
Feit 3 primair
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 februari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 23 september 2019, opgenomen op pagina 28 en verder van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3].
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 1 subsidiair redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 7 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik wilde het meisje bij haar heup pakken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 15 september 2019, opgenomen op pagina 25 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 15 september 2019 omstreeks 3:30 uur fietste ik over de Korreweg in Groningen. Bij de portiek van mijn woning aan de [straatnaam] wilde ik met de fiets aan mijn hand naar beneden lopen en toen zag ik ineens dat een jongen, die ik net nog in de Sint Eustatiusstraat had zien staan, achter mij stond in de portiek. Ik zag en voelde dat deze jongen mij tegen de rechtermuur aanduwde. Ik zag dat deze jongen gelijktijdig een grijpende beweging naar mijn tas maakte. De tas zelf bevond zich in het midden voor mijn jas. De jongen hield iets voor zijn gezicht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 15 september 2019, opgenomen op pagina 125 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik zag een meisje fietsen en ik ben daar enkele honderden meters achteraan gefietst. Dit was in de Indische buurt bij een flat. Ik wou een hand naar haar uitreiken. Ik probeerde mijn hand gelijk op haar heup te leggen. Ik ben misschien een halve stap in het portiek geweest. Ik droeg een shirtje voor mijn mond.
Ten aanzien van de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank dat aangeefster weliswaar de indruk kreeg dat verdachte uit was op het in bezit krijgen van haar tas, maar dat uit de verklaring van verdachte zelf bij de politie, welke verklaring hij ook ter terechtzitting heeft bevestigd, blijkt dat verdachte feitelijk uit was op aanraking van aangeefster.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 15 september 2019 te Groningen ([straatnaam]), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld, te weten het onverhoeds benaderen van
[slachtoffer 1] en het tegen de muur van een portiek duwen van [slachtoffer 1], waarbij verdachte gezichtsbedekking droeg, die [slachtoffer 1] te dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen, zijn, verdachtes, hand heeft uitgereikt naar het kruis en/of de kont en/of de heup van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 13 september 2019 (rond 5.20 uur) te Groningen (Oliemuldersweg),
door geweld, te weten het onverhoeds van achteren vastpakken en bespringen van
[slachtoffer 2] en het voorover drukken van [slachtoffer 2], waarbij verdachte gezichtsbedekking droeg, die [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het vastpakken van de borsten van die [slachtoffer 2] en het betasten van het kruis en de kont van die [slachtoffer 2];
3.
hij op 13 september 2019 (rond 4.10 uur) te Groningen (Verlengde Nieuwstraat), door geweld, te weten het onverhoeds vastpakken van [slachtoffer 3], waarbij verdachte gezichtsbedekking droeg, die [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het leggen/plaatsen van zijn, verdachtes, hand op de heup van die
[slachtoffer 3] en het leggen van zijn, verdachtes, hand net boven een borst van die [slachtoffer 3].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

1. poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid

2. feitelijke aanranding van de eerbaarheid

3. feitelijke aanranding van de eerbaarheid

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 227 dagen met aftrek, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden conform de voorwaarden die zijn verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 100 uren gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de straf er rekening mee te houden dat verdachte heel veel spijt heeft. De raadsvrouw heeft daarnaast gewezen op de relatieve ernst van de gepleegde handelingen onder feit 1 subsidiair en feit 3. Dat brengt mee dat er niet in strafverzwarende zin moet worden afgeweken van de richtlijnen van het openbaar ministerie met betrekking tot aanranding. Onder verwijzing naar diverse jurisprudentie heeft de raadsvrouw gewezen op de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Tot slot is verdachte niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten en heeft hij al zes weken doorgebracht in voorlopige hechtenis. Verdachte heeft zich goed gehouden aan alle schorsingsvoorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee aanrandingen en een poging tot aanranding van drie willekeurige vrouwen. In alle drie de gevallen is verdachte zeer berekenend te werk gegaan. Hij heeft de vrouwen telkens gevolgd tot aan hun woning. Bij hun woning randde verdachte de vrouwen vervolgens aan, of probeerde dat. Daarbij had hij zijn gezicht bedekt met een kledingstuk om herkenning te voorkomen. Van de aanrandingen en de poging tot aanranding is daardoor veel dreiging uitgegaan, temeer nu de feiten plaatsvonden in het holst van de nacht.
De aanrandingen door verdachte hebben, zoals onder meer blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen, een grote impact gehad op de slachtoffers. De slachtoffers hebben door toedoen van verdachte angstige momenten doorgemaakt en zij zijn door het handelen van verdachte hun onbevangenheid kwijtgeraakt. Alle drie voelen ze zich niet meer veilig als ze alleen over straat gaan.
Verdachte heeft daarnaast met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Hij heeft hierbij kennelijk niet stilgestaan en zich telkens laten leiden door zijn eigen (seksuele) drang, zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte de slachtoffers achtervolgde tot aan hun woning. Een woning is een plek waar iemand zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Alle slachtoffers maken zich zorgen dat verdachte weet waar ze wonen en alle slachtoffers voelen zich in de eigen woonomgeving niet meer veilig. Verdachte heeft zijn slachtoffers hun gevoel van veiligheid zowel op straat als thuis afgenomen. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het verdergaande geweld in het geval van slachtoffer [slachtoffer 2].
Het strafblad wordt niet in strafverzwarende of strafverminderende zin meegewogen. Verdachte heeft in het verleden eenmaal een transactie gekregen voor een ander feit dan een zedendelict.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, alsmede uitdrukkelijk rekening houdend met de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Reclassering Nederland heeft over verdachte een rapport opgesteld. In dit rapport van 16 januari 2020 wordt weergegeven dat de reclassering op basis van de beschikbare informatie geen advies over interventies en/of toezicht kan geven. De reclassering heeft verwezen naar het advies van de psycholoog van het NIFP. De psycholoog heeft in zijn rapport van 24 januari 2020 geadviseerd om verdachte geheel toerekeningsvatbaar te verklaren. Om die reden heeft hij geen interventies geadviseerd.
Met de officier van justitie is de rechtbank evenwel van oordeel dat aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden om het recidiverisico in te perken. De rechtbank zal bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen conform de voorwaarden die aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis zijn verbonden. De rechtbank ziet voldoende aanleiding om daaraan een proeftijd voor de duur van drie jaren te verbinden.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 900,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 1.100,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 1.100,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie de vorderingen benadeelde partij kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 primair bewezen verklaarde. De vorderingen, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 september 2019 (feit 1 subsidiair) en 13 september 2019 (feit 2 en feit 3 primair).
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 227 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van Terwille en/of de AFPN en/of christelijke GGZ "In de bres" en/of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
2. dat de veroordeelde abstinent blijft van verdovende middelen en meewerkt aan controle op dit verbod door middel van urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18/830186-19, feit 1 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
900,-(zegge: negenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] te betalen een bedrag van €
900,-(zegge: negenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/830186-19, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.100,-(zegge: elfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] te betalen een bedrag van €
1.100,-(zegge: elfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/830186-19, feit 3 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.100,-(zegge: elfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3] te betalen een bedrag van €
1.100,-(zegge: elfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. T.M.L. Veen, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 februari 2020.
Mr. Van Bruggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.