ECLI:NL:RBNNE:2020:770

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
18/031098-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte wegens diefstal, heling, witwassen en openlijke geweldpleging met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 20 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, heling, witwassen en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 mei 2019 in Groningen samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een persoon, en daarbij een mes heeft getoond. Daarnaast is de verdachte betrokken geweest bij de diefstal van een snorfiets en het verwerven van goederen die door misdrijf verkregen waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen goederen, waaronder handschoenen en een tas, verbeurd verklaard. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade al door de verzekeraar was vergoed. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/031098-19
ter berechting gevoegd parketnummer 18/830113-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans verblijvende: Intermetzo JJI Lelystad te Lelystad.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 06 februari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.G.E. Klatter, advocaat te Veendam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
18/031098-19
1.
hij op of omstreeks 4 februari 2019, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een snorscooter heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den)
moet(en) vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
primair
(18.215020.18) hij op of omstreeks 21 juli 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een brom/snorfiets (Piaggio Vespa Primavera, kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen brom/snorfiets onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 21 juli 2018 tot en met 18 oktober 2018 te Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een brom/snorfiets (Piaggio Vespa Primavera, kenteken [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
primair
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2018 tot en met 16 oktober 2018 te Groningen een Nike jacket en/of een Nike broek, althans een hoeveelheid kleding, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [benadeelde partij 1] (vestiging: [straatnaam] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair
hij op of omstreeks 16 oktober 2018 te Groningen, een goed te weten een Nike jacket en/of een Nike broek, althans een hoeveelheid kleding, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
18/830113-19
1.
hij op of omstreeks 12 mei 2019 en/of 18 mei 2019 te Groningen (telkens) geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] ( [benadeelde partij 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld (en/of goed(eren)) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij in/op of omstreeks 25 januari 2019 (aangifte [slachtoffer 5] ) en/of (20/21) augustus 2018 (aangifte [benadeelde partij 4] ), te Groningen, althans in Nederland, (telkens) een voorwerp, te weten geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten geld gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp(/geld) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
a.
hij op of omstreeks 11 mei 2019 te Groningen openlijk, te weten, op of aan de Prunusstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 3] door hem te belagen en/of te beletten een door hem aangehouden winkeldief (vast) te houden en/of hem op en/of tegen en/of in de richting van het lichaam te slaan en/of te duwen en/of hem bij het lichaam vast te houden en/of hem een mes te tonen en/of een mes in de richting van hem te houden
en/of
b.
hij op of omstreeks 11 mei 2019 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door ten overstaan van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] een mes open te klappen en/of een/dat mes in de richting van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te houden en/of (vervolgens) aan die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] toe te voegen:
- " Ik steek je" en/of
- " je weet niet wie ik ben of wat ik doe" en/of
- " blijf van me af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 31 januari 2019 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een fiets (Gazelle Punta) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank heeft ter onderscheiding de verschillende onderdelen van het onder parketnummer 18/830113-19 feit 3 ten laste gelegde aangeduid met a en b.
Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van parketnummer 18/031098-19, feit 2 primair en van parketnummer 18/830113-19, feit 3b.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor parketnummer 18/031098-19, feiten 1, 2 subsidiair en 3 primair, en voor parketnummer 18/830113-19, feiten 1, 2 in de opzet-variant, 3 onder a en 4 in de opzet-variant.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd onder parketnummer 18/031098-19, feiten 1, 2 en 3 primair en onder parketnummer 18/830113-19, feiten 3 en 4.
Oordeel van de rechtbank
vrijspraken
De rechtbank acht van parketnummer 18/031098-19 feiten 1 en 2 primair en van parketnummer 18/830113-19 feiten 3b en 4 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
18/031098-19
feit 1
Uit het proces-verbaal van bevindingen [1] blijkt dat drie personen uit een auto stapten, waarna de auto wegreed. Twee van hen liepen in de richting van de scooter en reden hierop weg. De ander liep van de scooter af, een steeg in. Mede gelet op de beschrijving van de drie personen die uit de auto stapten die de verbalisant en de getuige [2] hebben gegeven acht de rechtbank aannemelijk dat, zoals zijn raadsvrouw heeft aangevoerd, verdachte degene was die een andere steeg in holde dan die waar de scooter stond. De bewijsmiddelen sluiten dit scenario niet uit. De rechtbank acht dus niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de gestolen scooter heeft gereden, zodat hij van de tenlastegelegde heling zal worden vrijgesproken.
feit 2 primair
Vast staat dat de snorfiets is gestolen. Uit het dossier blijken geen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat verdachte bij het wegnemen van de snorfiets betrokken is geweest. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
18/830113-19
feit 3b
Op basis van het dossier kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat het verdachte is geweest die een mes heeft getoond en bedreigingen heeft geuit in de richting van de winkelbedienden. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde bedreiging.
feit 4
Verdachte is door de politie aangetroffen terwijl hij achter op een gestolen fiets zat. Verdachte heeft verklaard dat hij de fiets had geleend van zijn buurjongen. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verdachte wist of had moeten vermoeden dat het ging om een gestolen fiets. Het enkele feit dat hij en de medeverdachte anders verklaren over de herkomst van de fiets, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, is onvoldoende voor het bewijs van deze wetenschap. Ander bewijs ontbreekt. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde heling.
bewezenverklaringen
18/031098-19
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
feit 2 subsidiair
1. De door verdachte ter zitting van 6 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben te zien op de camerabeelden van het [bedrijf] , gekleed in een voetbalshirt van NEC. Ik liep naar dat pompstation met een jerrycan en heb die met brandstof gevuld.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juli 2018, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018189738 d.d. 5 november 2018, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op 20 juli 2018 rond middernacht zag ik dat de geleende snorfiets van mijn vader nog bij mij voor de deur op het trottoir stond. De snorfiets was afgesloten met een sleutelslot en een kettingslot. Op 21 juli 2018 rond 14 uur zag ik dat de snorfiets daar niet meer stond.
Op 21 juli 2018 rond 18 uur belde [naam 1] , een vriend van mijn vriendje bij ons aan. Hij had gezien dat op de Zonnelaan twee jongens bezig waren om een snorfiets te starten met een schroevendraaier. [naam 1] besloot de jongens aan te spreken. Al snel herkende hij het kenteken als zijnde die van mijn vader. [naam 1] vroeg aan de jongens of zij naar de [bedrijf] wilden gaan. Kort daarop was het de jongens gelukt om de snorfiets te starten en waren vervolgens weggereden.
Hierna was [naam 1] naar ons toegegaan. Daarna was ik naar het [bedrijf] aan de [straatnaam] gegaan. Daar heb ik gesproken met een medewerker. [naam 1] had ons verteld dat het twee jongens betrof in de leeftijd tussen 20 en 25 jaar, donkere huidskleur. Ik hoorde dat de medewerker op dit signalement aansloeg. De medewerker, [naam 2] , gaf aan dat hij zojuist twee jongens met het hierboven omschreven signalement, op een Vespa-snorfiets, bruin van kleur, in de winkel van [bedrijf] had gehad. Eén van de jongens had een jerrycan gekocht en had contant € 5,70 betaald om 18.15 uur.
Merk en type : Vespa Piaggio
Kenteken: : [kenteken]
Kleur: : bruin
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 5 oktober 2018, opgenomen op pagina 4 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Vlak na de diefstal heeft de vriend van mijn vriend, [naam 1] twee jongens gezien die op mijn gestolen scooter reden. Mijn broertje weet wie [verdachte] is en heeft een filmpje van hem gemaakt toen hij hem tegenkwam. Vervolgens hebben we dat filmpje aan [naam 1] laten zien. Hij herkende [verdachte] gelijk als de jongen die achterop mijn scooter zat.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2018, opgenomen op pagina 7 van voornoemd dossier, inhoudend als relatering:
Bij de [bedrijf] is na de diefstal een jerrycan met benzine gekocht door één van de mogelijke verdachten van de diefstal van de scooter. Op de camerabeelden was een getinte jongeman te zien gekleed in een voetbalshirt van NEC die een jerrycan afrekende bij de kassa.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht steunbewijs voor de aangifte aanwezig in de verklaringen
de auditudie zijn opgenomen in de aangifte en de aanvullende verklaring van aangeefster.
Daarbij overweegt de rechtbank dat steunbewijs in beginsel niet enkel afkomstig mag zijn van dezelfde bron, in die zin dat niet uitsluitend als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie aangeefster heeft verteld wat haar is overkomen. Enkel een
de audituverklaring levert op zichzelf dus onvoldoende steunbewijs op. De rechtbank heeft daarom extra zorgvuldig de betrouwbaarheid te toetsen van de
de audituafgelegde getuigenverklaringen, door zich te overtuigen van de geloofwaardigheid, zowel van hem die haar overbrengt als van degene wiens verklaring wordt overgebracht.
De
de audituverklaring van aangeefster wordt ondersteund door de printscreen van de camerabeelden van het [bedrijf] waarop verdachte, zoals deze zelf erkent, is te zien. Verdachte heeft erkend een jerrycan brandstof te hebben afgerekend. Dat is in lijn met de verklaring van aangeefster, voor zover zij verklaart wat [naam 1] en de medewerker van het pompstation haar hebben verteld. De rechtbank ziet daarin aanleiding om van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster uit te gaan. Uitgaande van de betrouwbaarheid van die verklaring acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gereden op een snorfiets die met een schroevendraaier moest worden gestart. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte daarmee de wetenschap -op zijn minst in de zin van voorwaardelijk opzet- dat de snorfiets door misdrijf verkregen was.
feit 3 primair
1. De door verdachte ter zitting van 6 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik wist dat de Intertoys-tas die ik bij me had toen ik werd aangehouden geprepareerd was. Ik ben meegevraagd door een paar jongens om winkeldiefstallen te plegen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 oktober 2018, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018306515 d.d. 21 november 2018, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
U, verbalisant, kwam op 17 oktober 2018 bij mij in de winkel [benadeelde partij 1] . U vertelde mij dat de politie een trainingsbroek en -jacket had aangetroffen bij verdachte. Ik herken de trainingsbroek en -jacket als goederen die wij in de winkel verkopen. De goederen waren voorzien van de veiligheidsbutton en een prijskaartje. Ik heb het prijskaartje gescand en daaruit blijkt dat de goederen uit ons filiaal komen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2018, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudend als relatering:
De medewerker van [benadeelde partij 1] zei dat er geen soortgelijke trainingsbroek of trainingsjas in de periode van 14 tot en met 17 oktober 2018 zijn verkocht in [benadeelde partij 1] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 oktober 2018, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
Ik werk als beveiliger. Op 16 oktober 2018 zag ik twee personen lopen in de Herestraat te Groningen. Ze vielen mij op. De eerste persoon heb ik afgelopen zondag 14 oktober 2018 ook al met andere jongens gezien met dezelfde Intertoys shopper tas. Dit ging om dezelfde Intertoys shopper tas die hij vandaag bij zich droeg.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Vast staat dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding een geprepareerde tas bij zich had, waarin een nieuw trainingspak zat. Uit de aanvullende verklaring namens aangever en het gegeven dat het beveiligingslabel nog aan het trainingspak zat, houdt de rechtbank het er voor dat het trainingspak is gestolen uit [benadeelde partij 1] . De rechtbank ziet geen aanknopingspunt om aan te nemen dat een ander dan verdachte die diefstal heeft gepleegd. De verklaring van verdachte ter zitting, dat hij niet wist dat het trainingspak al in zijn tas zat toen hij de tas kreeg, acht de rechtbank ongeloofwaardig: verdachte heeft bekend dat hij op het dievenpad was de dag van zijn aanhouding. Uit de getuigenverklaring blijkt bovendien dat, anders dan verdachte ter zitting heeft aangevoerd, verdachte enkele dagen vóór zijn aanhouding met de geprepareerde Intertoys-tas is gezien.
18/830113-19
feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 06 februari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 mei 2019, opgenomen op pagina 92 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019125584 d.d. 20 juni 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
feiten 2 en 3a
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
feit 2
1. De door verdachte ter zitting van 06 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik had mijn bankrekening ter beschikking gesteld aan iemand die ik ken. Ik wist dat er iets illegaals ging gebeuren. Een paar maanden later werd geld op mijn rekening gestort. Een vriendin van mijn moeder gebruikte met mijn toestemming mijn bankrekening voor sugardaddy-achtige praktijken. Aangever [benadeelde partij 4] heeft in het kader van die praktijken geld op mijn rekening gestort.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 februari 2019, opgenomen op pagina 23 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019156762 d.d. 20 juni 2019, inhoudend als verklaring van [getuige 4] :
Ik ben directeur van [slachtoffer 5] Ik heb een spookfactuur gekregen en die betaald. Op 25 januari 2019 is de factuur betaald. Er is toen een bedrag van € 4.738,35 overgemaakt naar [rekeningnummer] t.n.v. [verdachte] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2019, opgenomen op pagina 34 van voornoemd dossier, inhoudend als relatering:
Ik zag op het rekeningafschrift dat op 25 januari 2019 € 4.738,35 is overgemaakt door [slachtoffer 5] .
Ik zag op dit rekeningafschrift dat op 25 januari 2019 driemaal geld is opgenomen: 1x € 200, 1x € 1.000 en 1x € 2.000.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 mei 2019, opgenomen op pagina 185 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
In maart 2018 had ik de site [naam website] bezocht. Ik had toen contact met een dame en op een gegeven moment ontving ik erotische foto's. Ik had toen ook een erotische foto van mijzelf gemaakt en verstuurd. In die periode had ik bij elkaar ongeveer € 1.500 betaald om te voorkomen dat de foto rondgestuurd zou worden.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen afpersing [benadeelde partij 4] d.d. 9 april 2019, opgenomen op pagina 188 van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:
Uit de kopieën kon blijken dat de navolgende betalingen hadden plaats gevonden van de bankrekening van aangever [benadeelde partij 4] naar derden:
20 augustus 2018 [verdachte] [rekeningnummer] € 750
21 augustus 2018 [verdachte] [rekeningnummer] € 450
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2019, opgenomen op pagina 192 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
We hebben onderzoek gedaan naar veilig gestelde data uit een in beslag genomen telefoon van [verdachte] . Ik zag een schermafbeelding van de website [naam website]. De eerste afbeelding is genomen op 9 augustus 2018.
feit 3a
1. De door verdachte ter zitting van 6 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik blijf bij wat ik tegenover de politie heb verklaard. Iedereen is zich gaan bemoeien met de winkeldiefstal. Ik heb iemand vastgepakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 mei 2019, opgenomen op pagina 211 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019156762 d.d. 20 juni 2019, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb die man geduwd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 mei 2019, opgenomen op pagina 68 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik werk bij de [benadeelde partij 5] aan de [straatnaam] te Groningen. Op 11 mei 2019 was ik aan het werk. Mijn collega [slachtoffer 4] had een winkeldief op het oog, waarvan hij wist dat één van de jongens een chocoladereep in zijn jas had verstopt. Ik ging naar de kassa om de jongens op te wachten. [slachtoffer 4] vroeg aan de jongens of zij alles hadden afgerekend. Ik hoorde dat de jongen zei dat hij niets meer had om af te rekenen. De jongens liepen mijn richting op. Ik vroeg aan persoon 1 of ik in zijn zakken mocht voelen. Hij zei 'nee'. Vervolgens viel een chocoladereep uit zijn hand of mouw. Ik hoorde dat persoon 1 zei: "We gaan loesoe." Dat betekent 'we gaan los'. Dat was gericht tegen zijn vrienden om ze op te hitsen, zodat hij kon wegrennen.
Ik ging voor hem staan met gespreide armen om hem tegen te houden. Hij drukte mij opzij in zijn loop. Ik wist hem te grijpen om zijn middel. Tijdens de worsteling merkte ik dat twee jongens probeerden hun vriend te bevrijden. Toen ik met persoon 1 op de grond was beland en hem rondom zijn nek vasthield, zag ik dat persoon 3 een mes uit zijn jas pakte. Ik zag dat hij mij aankeek en tegelijkertijd aanwees met het mes.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 24 mei 2019, opgenomen op pagina 75 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik zag dat verdachte in de richting van de uitgang liep en hierbij voorbij [slachtoffer 3] probeerde te komen. Hier ontstond een worsteling waarbij ik zag dat [slachtoffer 3] de verdachte om zijn middel vasthield. De twee langere jongens van de groep van vier probeerden de verdachte mee te trekken naar buiten. [slachtoffer 3] werd naar buiten gesleurd. De jongens stonden om hem en verdachte heen en probeerden nog eenmaal om verdachte te ontzetten. Eén van de jongens pakte een mes waarmee hij in mijn richting wees en vervolgens in de richting van [slachtoffer 3] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Nadat een jongen uit de groep waartoe ook verdachte behoorde werd betrapt op het plegen van een winkeldiefstal, ontstond een handgemeen waaraan verdachte heeft bijgedragen. Hij heeft aangever vastgepakt en geduwd om het mogelijk te maken voor de jongen die de winkeldiefstal had gepleegd om weg te komen. Verdachte heeft daarmee een voldoende wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld dat op aangever werd uitgeoefend.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht onder parketnummer 18/031098-19, feiten 2 subsidiair en 3 primair en onder parketnummer 18/830113-19, feiten 1, 2 en 3a wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
18/031098-19
2. subsidiair
hij in de periode van 21 juli 2018 tot en met 18 oktober 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander een goed, te weten een snorfiets (Piaggio Vespa Primavera, kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
primair
hij in de periode van 15 oktober 2018 tot en met 16 oktober 2018 te Groningen een Nike jacket en een Nike broek die aan een ander toebehoorde, te weten aan de [benadeelde partij 1] (vestiging: [straatnaam] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
18/830113-19
1.
hij op 12 mei 2019 en 18 mei 2019 te Groningen telkens geld, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] ( [benadeelde partij 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
2.
hij op 25 januari 2019 (aangifte [slachtoffer 5] ) en 20/21 augustus 2018 (aangifte [benadeelde partij 4] ), te Groningen, telkens een voorwerp, te weten geld, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en van een voorwerp, te weten geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3a.
hij op of omstreeks 11 mei 2019 te Groningen openlijk, op een voor het publiek toegankelijke plaats in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 3] door hem te belagen en te beletten een door hem aangehouden winkeldief vast te houden en hem tegen het lichaam te duwen en hem bij het lichaam vast te houden en hem een mes te tonen en een mes in de richting van hem te houden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
18/031098-19
2, subsidiair. opzetheling
3, primair. diefstal
18/830113-19
1. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak/ inklimming
2. witwassen
3a. openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van parketnummer 18/031098-19 feiten 1, 2 subsidiair en 3 primair en parketnummer 18/830113-19 feiten 1, 2, 3a en 4 wordt veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, plus het meewerken aan nadere diagnostiek. Het toezicht moet bij VNN worden belegd in plaats van bij het Leger des Heils.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke taakstraf met als enige voorwaarde reclasseringstoezicht. Verdachte dient nog een leerstraf Tools4You te volgen, hetgeen het opleggen van een CoVa-training overbodig maakt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapporten van 11 juni 2019 en 9 december 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede met de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft meerdere vermogensdelicten gepleegd. Hij heeft telkens zijn eigen zucht naar financieel gewin en vermogensvoordeel geplaatst boven het ongestoord eigendomsrecht van de rechthebbenden. Bij verdachte lijkt sprake van een tweede natuur, waarbij hij goederen wederrechtelijk zich toe-eigent, verwerft en gebruikt, terwijl hij weet dat zijn handelen strafbaar is. Verdachte draagt op die manier actief bij aan het in stand houden van een crimineel circuit. De rechtbank neemt dat verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor diefstal.
De reclassering adviseert in haar rapportages om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte heeft problemen op de leefgebieden dagbesteding en financiën en hij maakt deel uit van een problematische jeugdgroep. De kans dat verdachte wederom misdrijven zal plegen is groot wanneer geen verandering in zijn situatie komt. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte en het ontbreken van beschermende factoren is reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden wenselijk. De rechtbank neemt de bevindingen en adviezen uit de rapportages over en betrekt die bij haar oordeel. De rechtbank zal op basis daarvan het jeugdstrafrecht toepassen.
De aard en de hoeveelheid van de feiten maken dat de rechtbank aan verdachte jeugddetentie zal opleggen. De rechtbank zal een deel daarvan voorwaardelijke opleggen met reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden, zoals opgenomen in de rapportage van de reclassering. De voorwaardelijke sanctie dient als prikkel om herhaling te voorkomen. Het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden dienen als instrument om verdachte op het rechte pad te brengen en te houden. Ook dragen het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden bij aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte vanuit zijn adolescentie naar zijn volwassenheid. Gelet op de nog uit te voeren leerstraf uit een eerdere veroordeling zal de rechtbank het volgen van de CoVa-training, dat wel is geadviseerd door de reclassering, niet als bijzondere voorwaarde opleggen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee handschoenen (oranje), twee schroevendraaiers, een hamer, een bivakmuts en een tas (Louis Vuitton) vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen betreffen die tot het begaan van de misdrijven waren bestemd en deze toebehoren aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen iPhone moet worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen fiets (Gazelle Punta, meerkleurig) moet worden teruggegeven aan [slachtoffer 6] , nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partij

18/031098-19, feit 2
[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.705 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De benadeelde partij heeft de materiële schade vergoed gekregen van zijn verzekeraar in de vorm van de dagwaarde. De immateriële schade is onvoldoende onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De rechtbank ziet onvoldoende causaal verband tussen de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte en de door de benadeelde partij gestelde schade.
De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 63, 77c, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 141, 310, 311, 416, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/031098-19, feiten 1 en 2 primair en onder parketnummer 18/830113-19, feiten 3b en 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/031098-19, feiten 2subsidiair en 3 primair en onder parketnummer 18/830113-19, feiten 1, 2 en 3a ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot twee maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling bij de reclassering
van de Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN), Canadalaan 1 te Groningen. De
veroordeelde zal zich melden en blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak
en zolang de reclassering dat nodig vindt, en zich houden aan de aanwijzingen die de
reclassering geeft. Deze aanwijzingen kunnen inhouden dat hij meewerkt aan nadere
diagnostiek, uit te voeren door de Forensische Polikliniek van VNN of vergelijkbare
instelling, en daaropvolgende behandeling als dit geïndiceerd is;
2. de veroordeelde verblijft in een voorziening van Factor 5, Cura XL, Overstag-Uitvoering
of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het
verblijf duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. De
veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in
overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
3. de veroordeelde volgt onderwijs ten behoeve van het verkrijgen van de zogeheten
startkwalificatie voor de duur van twee jaren of zoveel korter als de reclassering nodig
acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid,
van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij
de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder
begrepen.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen

- 2 handschoenen (oranje);
- 2 schroevendraaiers;
- 1 hamer;
- 1 bivakmuts;
- 1 tas (Louis Vuitton).
Gelast de teruggaveaan [slachtoffer 6] , woonachtig te [woonplaats] aan de [straatnaam] van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven fiets (Gazelle Punta, meerkleurig).
Gelast de teruggaveaan verdachte [verdachte] van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven iPhone.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2020.
Mr. Venema is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.PV van bevindingen PL0100-2019038088, p.102
2.PV van verhoor getuige PL0100-2019038088, p.94