In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 januari 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [naam]. De zaak is ingeleid door een verzoekschrift van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die op 22 november 2019 is ingediend. De kinderrechter heeft op basis van de ontvangen stukken en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, dat op 2 december 2019 is ontvangen, de situatie van [naam] beoordeeld. De ouders van [naam] hebben het gezag over hem, maar hij verblijft in een pleeggezin vanwege ernstige zorgen over de opvoedsituatie thuis.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van [naam] eerder is verlengd tot 24 januari 2020 en dat de GI verzoekt om een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De Raad heeft geadviseerd om deze verlengingen toe te staan, gezien de zorgelijke voorgeschiedenis van [naam] en de onduidelijkheid over de opvoedvaardigheden van de ouders. De kinderrechter heeft echter ook geconstateerd dat de GI niet met de benodigde voortvarendheid heeft gehandeld in het verzoek om onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling van [naam] voor de duur van twee maanden te verlengen, tot 24 maart 2020, en de machtiging tot uithuisplaatsing eveneens te verlengen. De kinderrechter heeft de Raad opgedragen om binnen deze termijn te rapporteren over de uitkomst van het onderzoek naar de gezagsbeëindigende maatregel. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.