ECLI:NL:RBNNE:2020:693

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
18/135207-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 13 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 13 december 2018 te Dalen, gemeente Coevorden. De verdachte, bestuurder van een personenauto, heeft roekeloos gereden op de N34, waardoor hij op de verkeerde weghelft terechtkwam en in botsing kwam met een andere auto. Dit ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor twee slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], die onder andere haar linkeroog verloor, en [slachtoffer 2], die langdurige klachten ondervond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden. Ondanks de verdediging die aanvoerde dat er mogelijk sprake was van verontschuldigbare onmacht door een epileptische aanval, heeft de rechtbank deze stelling verworpen. De verdachte was niet in staat om aan te tonen dat hij op het moment van het ongeval een epileptische aanval had gehad, en de rechtbank concludeerde dat zijn rijgedrag de oorzaak was van het ongeval.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de gevolgen voor de slachtoffers en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders in het verkeer en de gevolgen van roekeloos rijgedrag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/135207-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Keijzer, advocaat te Emmen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 december 2018 te Dalen, gemeente Coevorden, als verkeersdeel-nemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, N 34,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, door
(terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd)
niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die
weg en/of het overige verkeer te letten en/of te blijven letten, en/of
(rijdende met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur) naar links te sturen en/of
(daarbij) over een doorgetrokken streep te rijden en/of
(vervolgens) (deels) op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer te rijden en/of te blijven rijden terwijl tegemoetkomend verkeer naderde
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meerdere breuken in haar jukbeen, oogkas, neus, heup, schaambeen, hand en/of ribben en/of verlies van haar linkeroog en/of verlies van (een deel van) haar rechterpink) heeft bekomen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of
waardoor [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht (te weten hoofdpijn, pijn en/of een doof gevoel in handen en/of armen en./of schouders en/of heupen) dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 december 2018 te Dalen, gemeente Coevorden, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, N 34,
(terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd)
niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die
weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(rijdende met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur) naar links heeft gestuurd en/of
(daarbij) over een doorgetrokken streep is gereden en/of
(vervolgens) (deels) op de weghelft voor het tegemoetkomende is gereden en/of is blijven rijden terwijl tegemoetkomend verkeer naderde
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd althans kon worden gehinderd;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair tenlastegelegde.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat hij een aantal maanden niet heeft kunnen werken.
Verdachte is op een rechte tweebaansweg over de doorgetrokken streep gereden en is vervolgens gedurende enige tijd op de rijbaan voor het hem tegemoetkomende verkeer blijven rijden. Hij is toen in botsing gekomen met de auto waarin onder andere [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. Voor een zwaardere vorm van verwijtbaarheid is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de stelling dat sprake is van verontschuldig-bare onmacht op grond waarvan het tenlastegelegde verdachte niet kan worden aangerekend. De enkele omstandigheid dat verdachte zich niet kan herinneren waarom hij naar de andere weghelft is gereden is onvoldoende om een eventuele verontschuldigbare onmacht aan te nemen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Het is aannemelijk dat sprake is geweest van een tijdelijk bewustzijnsverlies van verdachte. Hoewel verdachte bekend is met epilepsie en uit onderzoek in het ziekenhuis kort na het ongeval niet is gebleken dat verdachte voorafgaande aan de botsing een epilepsieaanval heeft gehad, kan die aandoening als oorzaak van het bewustzijnsverlies niet worden uitgesloten.
Indien slechts sprake zou zijn van een enkel moment van onoplettendheid, zou verdachte direct een stuurcorrectie hebben gemaakt en zou hij niet zijn doorgereden op de andere weghelft en in de linker berm zijn terechtgekomen. Er is naar de mening van de raadsman dus sprake van verontschuldigbare onmacht.
Naar het standpunt van de raadsman is daarmee geen bewijs voor aanmerkelijke onvoorzich-tigheid, onoplettendheid of onachtzaamheid.
Daarnaast is er sprake van slechts één enkele verkeersfout en dat is onvoldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld, laat staan voor ernstige schuld of roekeloosheid.
Voor het subsidiair tenlastegelegde geldt dat door het ontbreken van schuld verdachte voor dit feit moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Uitgangspunt is dat, om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen komen, moet komen vast te staan dat de verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Bij de beoordeling van de schuld gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersongeval worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn standpunt dat verdachte geen schuld heeft aan het ongeval omdat er sprake zou zijn van - kort gezegd - verontschuldigbare onmacht. Zoals door de verdediging is aangegeven is verdachte in het ziekenhuis onderzocht en bleek niet dat verdachte kort voor het ongeval een epileptische aanval had gehad. Verdachte heeft zelf aangegeven dat hij na het ongeval geen verschijnselen had die duiden op een epileptische aanval, dat hij die dag zijn medicijnen had ingenomen en dat hij al drie jaar aanvalsvrij was. Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan de door de verdediging opgeworpen stelling dat aannemelijk is dat sprake is geweest van een tijdelijk bewustzijnsverlies al dan niet als gevolg van die epilepsie. Overigens kan de verwardheid van verdachte na het ongeval niet aan die stelling bijdragen omdat die verwardheid ook kan worden toegeschreven aan de gevolgen van het ongeval zelf. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van een verontschuldigbare onmacht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden door kort na het passeren van het viaduct nabij Dalen naar links te sturen, daardoor de doorgetrokken middenstreep te passeren, vervolgens geheel op de linker rijbaan terecht te komen en daar te blijven rijden terwijl tegemoetkomend verkeer naderde en tot slot in of nabij de linkerberm - voor hem geheel aan de andere kant van de weg - in botsing te komen met het voertuig dat bestuurd werd door [slachtoffer 2] . Er is daarmee sprake van meer dan één verkeersfout op grond waarvan de rechtbank schuld in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 bewezen acht.
Anders dan de raadsman heeft betoogd acht de rechtbank op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat [slachtoffer 2] door het ongeval lichamelijk letsel heeft opgelopen waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Uit de bewijsmiddelen volgt met name dat [slachtoffer 2] ook nu nog, ruim een jaar na het ongeval, slechts 20 uren per week inzetbaar is voor zijn werkgever. De rechtbank heeft geen reden eraan te twijfelen dat het ongeval de oorzaak hiervan is.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 30 januari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 13 december 2018 reed ik in mijn auto, een Ford, over de N34 bij Dalen. Ik ben daar in botsing gekomen met een andere auto.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland, Verkeersongevallenanalyse, nummer 13122018.2010.5300 d.d. 9 januari 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Ik zag dat het ongeval had plaats gevonden op de N34 ongeveer ter hoogte van Hmp 51.0 te Dalen, gelegen in de gemeente Coevorden.
Ik zag dat de N34 ter plaatse was voorzien van een ononderbroken groene aslijn. Aan beide zijden van de groene aslijn bevond zich een ononderbroken witte lijn.
Wij zagen dat de hierboven beschreven rol/rijspoor in de linker berm eindigde bij een stuk omgewoeld berm. Wij zagen dat vanaf dit punt in de berm krassporen op het wegdek liepen in de richting van de Peugeot. Wij zagen vanaf dit stuk omgewoelde berm sporen in de berm aanwezig waren welke in de richting liepen van de Ford. Uit dit sporenbeeld konden wij concluderen dat de dit stuk omgewoeld berm het botspunt van dit ongeval moet zijn geweest.
Gezien het bovenstaande zal het volgende hebben plaats gevonden. De bestuurder van de Ford had gereden over de N34 komende uit de richting Coevorden en gaande in de richting van Holsloot. De Peugeot had eveneens gereden over de N34, echter komende uit de richting Holsloot en gaande in de richting van Coevorden.
De bestuurder van de Ford is op de voor hem verkeerde weghelft terecht gekomen, welke bestemd was voor het verkeer uit tegenovergestelde richting. Hierdoor ontstond er een frontale aanrijding tussen de Ford en de uit de tegenovergestelde richting komende Peugeot. De aanrijding heeft plaatsgevonden in de berm naast de weghelft van de Peugeot.
Er zijn geen technische gebreken aan de betrokken voertuigen aangetroffen, welke van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan, verloop en/of de gevolgen van dit ongeval. Tevens waren er geen omgevingsfactoren aanwezig welke van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan, verloop en/of gevolgen van dit ongeval. Derhalve moet de oorzaak van dit ongeval gezocht worden in het menselijk handelen van de bestuurder van de Ford.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 december 2018, opgenomen op pagina 9 van het dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 20 februari 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik reed ten tijde van het ongeval in de zwarte Peugeot.
Mijn vriendin [slachtoffer 1] zat naast mij.
Wij kwamen vanaf Emmen en reden richting Coevorden. Ik reed ter hoogte van het viaduct van Dalen. Ik was de afrit voorbij en reed nog voor het begin van de vangrail. Op dat moment zag ik in tegengestelde richting, dat er een voertuig op mijn weghelft reed. Ik zag dat deze in een vloeiende beweging in mijn richting reed. Toen ik zag dat het voertuig dat op mijn weghelft reed, niet corrigeerde heb ik op het laatste moment mijn auto naar links gestuurd. Vlak hierna volgde de aanrijding.
4. Een geneeskundige verklaring, op 4 februari 2019 opgemaakt en ondertekend door B. Vos, arts en R.E. Winter, revalidatiearts, voor zover inhoudende, als hun verklaring:
Naar aanleiding van het onderzoek op 31 december 2018 van het letsel van [slachtoffer 1] :
- linkeroog gesloten na breuk oogkas
- operatielittekens lopend van onder linkeroog tot onder rechteroog
- operatielitteken bovenbeen rechts
- amputatie vingertop pink rechts
- linkerhand in gips na breuk
14 december 2018 => operatie meerdere breuken oogkas. Linkeroog is geheel afunctioneel
19 december 2018 => operatie bekken.
Duur van genezing is onbekend.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2020, gevoegd bij het onder 3 vermelde dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 25 januari 2020 omstreeks 11.00 uur hoorde ik [slachtoffer 2] telefonisch in verband met een ongeval wat had plaatsgevonden op 13 december 2018.
[slachtoffer 2] vertelde mij dat hij op dit moment voor 20 uur in de week weer aan het werk was, waar dat voorheen 40 uur was.
Dat hij sinds een week weer in een nieuw revalidatietraject zat in Zwolle. [slachtoffer 2]
vertelde dat hij voorheen namelijk ongeveer 4 maanden in een ander revalidatietraject
gezeten had wat helaas niet werkte en dat dat de lichamelijke klachten niet verbeterde.
Vervolgens ontving ik een email van [slachtoffer 2] waarin op chronologische volgorde de
behandelingen van 2019 stonden.
- In januari 2019 met aanhoudende klachten aan linkerhand/arm, heupen en schouder
naar de huisarts gegaan.
- Eerst een kuur pijnstilling gehad, dit had geen effect.
- In februari 2019 doorverwezen naar neuroloog voor onderzoek naar mogelijke zenuwbeschadiging in linkerarm. Uitkomst (april 2019): geen zenuwbeschadiging. Opnieuw doorverwezen naar de huisarts.
- Februari t/m april 2019: 3 EMDR behandelingen bij [praktijk] in Emmen
- In april 2019 opnieuw naar de huisarts. Doorverwijzing gekregen naar fysiotherapeut
- Eind april 2019 voor het eerst een behandeling gehad bij de masseur.
- Mei 2019: gestart met behandelingen bij fysiotherapeut. Eerste weken vooral gericht op het rechtzetten van mijn bekken.
- Juni 2019: gestart met oefeningen gericht op het trainen van mijn spieren. 3x per week
- Juni t/m augustus 2019: 3x per week fysiotherapie, diverse dry needling behandelingen. Geen verbetering van mijn klachten
- Augustus 2019: doorverwezen door huisarts naar revalidatiearts. Uitkomst: doorverwijzing naar revalidatietherapie in ziekenhuis
- Augustus t/m november 2019: fysiotherapie voortgezet (3x per week) in afwachting van revalidatietraject.
- November 2019: intakegesprek met arbeidsdeskundige op verzoek van verzekering van tegenpartij. Uitkomst: doorverwijzing naar revalidatietherapie bij DBC in Zwolle.
- 6 december 2019: Intakegesprek bij DBC Zwolle
- 16 januari 2020: eerste afspraak bij DBC
- Vanaf 21 januari 2020: 2x per week revalidatietherapie bij DBC en lx per week gesprek met psycholoog.
7. Een bij het onder 6 genoemde proces-verbaal gevoegde bijlage inhoudende de brief van de Kompasgroep, Re-integratie van 2 december 2019 van [naam] , inhoudende voor zover hier van belang:
Op 26 november jl. bezocht ik dhr. [slachtoffer 2] thuis.
Dhr. [slachtoffer 2] vertelt dat zijn klachten sinds het bezoek van expert mr. Visser op 13 mei jl. zijn
toegenomen. Hij beschrijft een doof gevoel in de rechterknie, pijnlijke handen, waarbij de pijn vanuit de polsen naar de vingers trekt, pijnklachten aan beide schouders.
Verder spreekt hij van heupklachten die zijn toegenomen.
De pijnklachten leiden tot beperkingen in het dagelijkse leven en in werk.
Inmiddels werkt hij weer zo’n 20 uur per week in zijn eigen werk, nadat hij in mei jl. een start heeft gemaakt met de opbouw van uren. Wel geeft hij aan dat 20 uur werken momenteel het maximaal haalbare is.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 december 2018 te Dalen, gemeente Coevorden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, N 34,
aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, door terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd
niet op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en het overige verkeer te letten en te blijven letten, en
rijdende met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur naar links te sturen en
daarbij over een doorgetrokken streep te rijden en
vervolgens op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer te rijden en te blijven rijden terwijl tegemoetkomend verkeer naderde en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meerdere breuken in haar jukbeen, oogkas, neus, heup, schaambeen, hand en ribben en verlies van haar linkeroog en verlies van een deel van haar rechterpink) heeft bekomen, en
waardoor [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht (te weten hoofdpijn, pijn en een doof gevoel in handen en armen en schouders en heupen) dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis;
- 12 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de op te leggen straf bepleit om geen onvoorwaarde-lijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen nu verdachte afhankelijk is van zijn rijbewijs in verband met werkzaamheden als kassenbouwer.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt met verstrekkende gevolgen voor de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Verdachte reed over de N34 met zijn auto en is op de weghelft van het hem tegemoetkomend verkeer gaan rijden en is vervolgens bijna frontaal op de auto van de slachtoffers gebotst.
Uit het dossier komt naar voren dat het slachtoffer [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de aanrijding. Uit de slachtofferverklaring komt naar voren dat de gevolgen voor haar verwoestend zijn. Volledig herstel is niet meer mogelijk, alleen al omdat zij haar linkeroog en een deel van haar rechterpink is verloren. Ook [slachtoffer 2] heeft lichamelijk letsel opgelopen en dat heeft tot gevolg gehad dat hij zijn werkzaamheden nog steeds niet volledig heeft kunnen hervatten. De gevolgen van het ongeval hebben diepe sporen in het persoonlijk leven van de slachtoffers getrokken. Zij ondervinden nog dagelijks grote hinder van wat hen ongewild is overkomen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatie-punten voor de straftoemeting. De rechtbank acht geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden om van de oriëntatiepunten af te wijken.
De rechtbank zal dan ook geen geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen zoals de raadsman heeft bepleit, omdat de gevolgen van het ongeval voor de slachtoffers daarvoor te ernstig zijn.
Dat leidt er toe dat aan verdachte een taakstraf zal worden opgelegd van 120 uren en een rijontzegging van 12 maanden. Van de rijontzegging zal de rechtbank een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw te handelen in strijd met de Wegenverkeerswet 1994, te meer nu verdachte na 13 december 2018 opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen in verband met overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank ziet in de persoon van verdachte geen aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde voorts:

ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen - bromfietsen

daaronder begrepen - voor de duur van
12 maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2020.