ECLI:NL:RBNNE:2020:691

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
18/820056-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere winkeldiefstallen door een bekennende verdachte in Groningen

Op 10 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die meerdere winkeldiefstallen heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd in de PI Leeuwarden, is bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.J. Ausma. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor zeven feiten van diefstal, waaronder diefstal van vlees en parfum, gepleegd in verschillende winkels in Groningen tussen december 2018 en mei 2019. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de rapportages van de psycholoog en de reclassering. De verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan een groot aantal winkeldiefstallen en heeft de verkregen goederen verkocht om in zijn drugsgebruik te voorzien. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 264 dagen, waarvan een gedeelte voorwaardelijk is, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder ambulante behandeling voor zijn middelengebruik en trauma's.

Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld. De vordering van [benadeelde partij 5] tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vorderingen van andere benadeelde partijen zijn afgewezen omdat er geen verband was met de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te bevorderen dat de verdachte de schade zal vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820056-19
ter berechting gevoegde parketnummers 18/820231-19 en 18/820186-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de PI Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
27 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 december 2018 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen in/uit een aldaar aan het
[straatnaam] gevestigde winkel ( [benadeelde partij 1] ) een hoeveelheid vlees, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 19 december 2018 tot en met 20 december
2018 te Groningen meermalen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen in/uit een aldaar aan de [straatnaam] gevestigde winkel genaamd
[benadeelde partij 2] , parfum van het merk Cartier, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
3.
hij op of omstreeks 9 februari 2019 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen in/uit een aldaar aan de
[straatnaam] gevestigde winkel genaamd [benadeelde partij 1] , een hoeveelheid
vlees, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert
Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 9 februari 2019 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening weg te nemen in/uit een aldaar aan de [straatnaam] gevestigde
winkel genaamd [benadeelde partij 1] , een hoeveelheid vlees, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, de winkel is binnengegaan en/of een winkelmandje heeft gepakt en/of
een hoeveelheid vlees in een tas heeft gestopt en/of hiermee heeft
rondgelopen, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
4.
hij op of omstreeks 19 januari 2019 te Groningen
in het besloten lokaal aan de [straatnaam] bij het [benadeelde partij 2] ,
althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik
wederrechtelijk is binnengedrongen
immers was hem, verdachte, met ingang van 26 december 2018 schriftelijk de
toegang tot het [benadeelde partij 2] ontzegd voor de duur van een jaar;
5.
hij in of omstreeks de periode van 31 maart 2019 tot en met 16 mei 2019 te
Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
-7 pakken koffie ( [benadeelde partij 1] [straatnaam] ) en/of
-een hoeveelheid vlees ( [benadeelde partij 1] [straatnaam] ) en/of
-een hoeveelheid vlees ( [benadeelde partij 1] [straatnaam] )
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
6.
hij op of omstreeks 27 april 2019 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen in/uit een aldaar aan de
[straatnaam] gevestigde winkel, genaamd [benadeelde partij 3] , een hoeveelheid
verzorgingsproducten van het merk Dove, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [benadeelde partij 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
7.
hij op of omstreeks 18 februari 2019 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen in/uit een aldaar aan de
[straatnaam] gevestigde winkel genaamd [benadeelde partij 4] , een hoeveelheid vlees, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 4] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring van de feiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van feit 1:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2020;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 14 december 2018, opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019040893 van 16 februari 2019, inhoudend de verklaring van [getuige 1] .
Ten aanzien van feit 2:
3. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2020;
4. een formulier proces-verbaal aangifte, op 4 januari 2019 ingevuld door [getuige 2] namens benadeelde [benadeelde partij 2] [straatnaam] te Groningen, opgenomen op pagina 34 van voornoemd dossier, inhoudend zijn verklaring;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2019, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
6. een formulier proces-verbaal aangifte, op 4 januari 2019 ingevuld door [getuige 2] namens benadeelde [benadeelde partij 2] [straatnaam] te Groningen, opgenomen op pagina 41 van voornoemd dossier, inhoudend zijn verklaring;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2019, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Ten aanzien van feit 3 primair:
8. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2020;
9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 13 februari 2019, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 3] ;
10. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2019, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Ten aanzien van feit 4:
11. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2020;
11. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 30 januari 2019, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 4] ;
11. een schriftelijk bescheid, te weten een winkelontzegging, opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier.
Ten aanzien van feit 5:
14. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2020;
14. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 15 april 2019, opgenomen op pagina 40 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019194575 van 25 juli 2019, inhoudend de verklaring van [getuige 5] ;
14. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 17 juni 2019, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
14. een formulier proces-verbaal aangifte, op 13 mei 2019 ingevuld door [getuige 6] namens benadeelde [benadeelde partij 1] , opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudend haar verklaring;
14. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 20 mei 2019, opgenomen op pagina 47 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 7] .
Ten aanzien van feit 6:
19. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2020;
19. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 mei 2019, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 8] ;
19. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2019, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Ten aanzien van feit 7:
22. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2020;
22. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13
maart 2019, opgenomen op pagina 5 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 20191945682 van 17 mei 2019, inhoudend het relaas van verbalisant;
24. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2019, opgenomen op pagina 30 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 december 2018 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een aldaar aan het [straatnaam] gevestigde winkel ( [benadeelde partij 1] ) een hoeveelheid vlees, toebehorende aan [benadeelde partij 1] ;
2.
hij in de periode van 19 december 2018 tot en met 20 december 2018 te Groningen meermalen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een aldaar aan de [straatnaam] gevestigde winkel genaamd [benadeelde partij 2] parfum van het merk Cartier, toebehorende aan [benadeelde partij 2] ;
3. primair
hij op 9 februari 2019 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in een aldaar aan de [straatnaam] gevestigde winkel genaamd [benadeelde partij 1] , een hoeveelheid vlees, toebehorende aan [benadeelde partij 1] ;
4.
hij op 19 januari 2019 te Groningen in het besloten lokaal aan de [straatnaam] , bij [benadeelde partij 2] in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem met ingang van 26 december 2018 schriftelijk de toegang tot [benadeelde partij 2] ontzegd voor de duur van een jaar;
5.
hij in de periode van 31 maart 2019 tot en met 16 mei 2019 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 7 pakken koffie ( [benadeelde partij 1] [straatnaam] ) en een hoeveelheid vlees ( [benadeelde partij 1] [straatnaam] ) en een hoeveelheid vlees ( [benadeelde partij 1] [straatnaam] ), toebehorende aan [benadeelde partij 1] ;
6.
hij op 27 april 2019 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een aldaar aan de [straatnaam] gevestigde winkel, genaamd [benadeelde partij 3] , een hoeveelheid verzorgingsproducten van het merk Dove, toebehorende aan [benadeelde partij 3] ;
7.
hij op 18 februari 2019 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een aldaar aan de [straatnaam] gevestigde winkel genaamd [benadeelde partij 4] , een hoeveelheid vlees, toebehorende aan [benadeelde partij 4] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal;
2. Diefstal, meermalen gepleegd;
3. Primair: Diefstal;
4. In een besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
5. Diefstal, meermalen gepleegd;
6. Diefstal;
7. Diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis. Daarnaast heeft hij de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bezwaren tegen de strafeis van de officier van justitie naar voren gebracht. Verdachte heeft aangegeven dat hij in Nijmegen een middelenvrij leven wil opbrouwen en dat hij zal meewerken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de psycholoog en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan een groot aantal winkeldiefstallen en een lokaalvredebreuk. De door hem verkregen goederen heeft hij vervolgens onder de winkelwaarde verkocht om in zijn drugsgebruik te kunnen voorzien. Door het plegen van de strafbare feiten heeft hij de winkeleigenaren overlast en schade bezorgd.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk voor het plegen van een strafbare feit is veroordeeld.
In het over verdachte opgemaakte rapport van de psycholoog wordt het volgende beschreven. Bij verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van opioïden. Deze stoornissen hangen sterk samen. Het ontbreekt verdachte aan adequate copingmechanismen. Geadviseerd wordt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Om terugval in middelengebruik te voorkomen dient verdachte om te leren gaan met onlustgevoelens en met name met onverwerkt verdriet en schuldgevoelens. Een klinische behandeling is niet geïndiceerd. Verdachte zou het meest gebaat zijn bij het verblijven in een eigen woning met intensieve behandeling en begeleiding door een Factteam.
In het advies van de reclassering worden voorwaarden genoemd die aan een deels voorwaardelijke straf kunnen worden gekoppeld. Dit zijn een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling voor zijn middelengebruik en zijn trauma's, het verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de psycholoog omtrent de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt die tot de hare. De rechtbank is daarom van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte verminderd kan worden toegerekend.
Gelet op de ernst en met name de hoeveelheid van de door verdachte gepleegde feiten en de recidive is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank acht het ter voorkoming van recidive van belang dat de door de reclassering geadviseerde voorwaarden aan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf worden verbonden. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, aan verdachte een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van de door verdachte ondergane voorlopige hechtenis en waarvan het voorwaardelijke gedeelte twee maanden bedraagt. Aan het voorwaardelijke gedeelte zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden.
Benadeelde partijen
[benadeelde partij 5]
De vorderingen
, onder meer handelende onder de naam [benadeelde partij 2] , heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met twee vorderingen tot schadevergoeding.
Met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde wordt een bedrag gevorderd van € 98,-- ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Daarnaast heeft [benadeelde partij 5] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering van € 56,83, ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Deze vordering heeft betrekking op een diefstal, waarvan geen aangifte is gedaan.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat deze vordering die ziet op feit 2 gelet op de inhoud van het dossier kan worden toegewezen tot een bedrag van € 80,--.
Met betrekking tot de tweede vordering hebben zowel de officier van justitie als de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu er geen verband is met hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade bestaande uit vergoeding voor weggenomen goederen heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte tot een bedrag van € 80,-- door verdachte niet is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 december 2018. Het restant zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Met betrekking tot de tweede vordering van de betreffende benadeelde partij overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij de eigen kosten dient te betalen.
[benadeelde partij 3]
De vordering
heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering € 1629,-- ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Deze vordering heeft betrekking op diefstal van een AED-apparaat.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu er geen verband is met hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd.
Oordeel van de rechtbank
De diefstal die tot de schade heeft geleid is niet aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij de eigen kosten dient te betalen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 138 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen rechtens gelden, dan wel golden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 264 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 60 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich, gedurende de proeftijd zolang de reclassering dat nodig acht, voor zijn middelengebruik ambulant zal laten behandelen door een Factteam van Iriszorg of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering en dat de veroordeelde zich daarnaast voor zijn trauma's ambulant zal laten behandelen door Kairos of Iriszorg, of een soortgelijke behandelinstelling, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
2. dat de veroordeelde, gedurende de proeftijd zolang de reclassering dat nodig acht, zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
3. dat de veroordeelde zal meewerken aan de controle door de reclassering op het gebruik van heroïne, met als doel het middelengebruik te beheersen. De controles kunnen plaatsvinden door middel van urine- en ademonderzoek.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Ten aanzien van 18/820056-19, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
80,00(zegge: tachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2018.
Wijst deze vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 5]te betalen een bedrag van
€ 80,00(zegge: tachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van
1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/820056-19, feit onbekend:
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van 18/820056-19, feit onbekend:
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en
mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 februari 2020.