ECLI:NL:RBNNE:2020:663

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
18/830225-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraken en poging daartoe met gevangenisstraf en taakstraf

Op 14 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van twee woninginbraken en een poging daartoe. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, aangevuld met een taakstraf van 60 uren. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 31 januari 2020, waarbij de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C. Eenhoorn. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van goederen uit woningen in Groningen, waarbij de verdachte zich toegang verschafte door middel van braak en/of verbreking. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiftes van de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die kampt met gezondheidsproblemen en een verslaving.

De rechtbank besloot tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarnaast werd een taakstraf opgelegd. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank onvoldoende informatie had om de hoogte van de schade te beoordelen. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen toegepast en de uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830225-19
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/830068-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
31 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18/830225-19
hij op of omstreeks 16 oktober 2019 te Groningen, in/uit een woning (gelegen
aan de [adres 1] ), een mobiele telefoon (Iphone 5) en/of een
portemonne met inhoud en/of een (aantal) sleutel(s), in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak en/of verbreking;
in de zaak met parketnummer 18/830068-19
1.
hij op of omstreeks 20 april 2019, in de gemeente Groningen, in/uit een woning
gelegen aan de [adres 2] , bestek, in elk geval enig goed, dat geheel
of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of
dat weg te nemen bestek onder zijn bereik heeft gebracht door middel van
braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 20 april 2019, in de gemeente Groningen, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan
de [adres 3] , enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot
de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking
en/of inklimming met een schroevendraaier, althans met een daarop gelijkend
voorwerp, een kozijn van een raam en/of een raam van genoemde woning heeft
geforceerd/vernield en/of ontzet,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder parketnummer 18/830225-19 en hetgeen hem onder parketnummer 18/830068-19 onder 1 en 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de zich in het dossier bevindende aangiftes en de door verdachte ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring ten aanzien van al hetgeen hem ten laste is gelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht hetgeen verdachte onder parketnummer 18/830225-19 en hetgeen hem onder parketnummer 18/830068-19 onder 1 en 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/830225-19 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 januari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 17 oktober 2019, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2019280077 d.d. 24 oktober 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/830068-19 onder 1 en 2 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 januari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 20 april 2019, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2019099287 d.d. 21 april 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 20 april 2019, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht hetgeen verdachte onder parketnummer 18/830225-19 en hetgeen hem onder parketnummer 18/830068-19 onder 1 en 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
(in de zaak met parketnummer 18/830225-19)
hij op 16 oktober 2019 te Groningen, uit een woning gelegen
aan de [adres 1] , een mobiele telefoon (Iphone 5) en een
portemonnee met inhoud en een aantal sleutels, toebehorende aan [slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak.
(in de zaak met parketnummer 18/830068-19)
1.
hij op 20 april 2019, in de gemeente Groningen, uit een woning
gelegen aan de [adres 2] , bestek, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
door middel van verbreking en inklimming;
2.
hij op 20 april 2019, in de gemeente Groningen, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan
de [adres 3] , enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot
de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
met een schroevendraaier, een kozijn van een raam en een raam van genoemde woning heeft vernield en/of ontzet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
(in de zaak met parketnummer 18/830225-19)
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak
(in de zaak met parketnummer 18/830068-19)
1.
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft

verschaft door middel van verbreking en inklimming

2.
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/830225-19 en het onder parketnummer 18/830068-19 onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Verslavingszorg Noord Nederland in haar rapportage d.d. 20 januari 2020.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ervoor gepleit om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, althans het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf te beperken tot de duur van het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een (langere) gevangenisstraf verdachte erg hard zal treffen, nu hij al behoorlijk op leeftijd is en kampt met gezondheidsklachten. Bovendien zal een langere detentie ertoe leiden dat de AOW-uitkering van verdachte wordt stopgezet en hij dientengevolge zijn woning kwijt zal raken. De raadsman heeft bepleit om verdachte in plaats daarvan een forse taakstraf, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, met daaraan verbonden een door de rechtbank te bepalen proeftijd en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in voornoemde rapportage, op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, dat hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan een tweetal woninginbraken en aan een poging daartoe. Daarbij is van belang dat de bewaring van verdachte in april door de rechter-commissaris werd geschorst, maar dat dit verdachte er niet van weerhield om in oktober opnieuw in de fout te gaan. Door woninginbraken wordt -vaak grote- materiële schade toegebracht aan de slachtoffers. Ook worden er vaak goederen gestolen, waaraan het slachtoffer op gevoelsgronden sterk is gehecht en waarvan de affectieve waarde niet in geld kan worden uitgedrukt. Dat bleek ook nu. Verdachte ontvreemdde een foto met grote emotionele waarde voor het slachtoffer. Verdachte heeft zich niets gelegen laten liggen aan deze omstandigheden en alleen maar aan zijn eigen geldelijk gewin gedacht. Bovendien behoeft het geen betoog dat door een woninginbraak een ernstige inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer en omwonenden. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen.
De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan en overweegt daarbij dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, over een periode van maar liefst vijftig jaar al vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verdachte was zodoende een gewaarschuwd mens, maar dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om - in april tijdens een nog lopende proeftijd en in oktober in de schorsing van de bewaring voor het feit in april- opnieuw de fout in te gaan. Verdachte lijkt het een beetje als risico van het vak te zien.
De rechtbank overweegt dat voornoemde feiten de oplegging van een substantiële vrijheidsbenemende straf dan ook zonder meer rechtvaardigen.
Uit het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 20 januari 2020 komt naar voren dat de problemen van verdachte vooral lijken te ontstaan in de periodes dat hij veel stress ervaart. Verdachte is een man met een chronische verslaving. Niemand verwacht nog dat hij daar nog vanaf zal komen. Verdachte krijgt methadon voorgeschreven en leek zijn cocaïne gebruik redelijk onder controle te hebben. Dat gaat mis op het moment dat de omstandigheden minder stabiel worden. Een toename van stress betekent in het geval van verdachte niet zelden een toename van het middelengebruik, hetgeen vervolgens weer leidt tot geldnood en tot, uiteindelijk, het terugvallen in delictgedrag. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in voornoemd rapport. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de reclassering niet wenselijk, nu dit tot gevolg zal hebben dat de uitkering van verdachte wordt stopgezet en hij daardoor uiteindelijk zijn woning zal verliezen. Namens de reclassering is ter zitting benadrukt dat er ook zorgen zijn over het cognitief functioneren van verdachte. Het is door het middelengebruik niet gelukt om dat goed te onderzoeken, maar het geheugen van verdachte is flink achteruit gegaan en zijn zelfstandig functioneren wordt minder. Als verdachte begint te dementeren, dan is het nog meer van belang dat hij in zijn vertrouwde omgeving zoveel mogelijk in zijn routine kan blijven. Hoewel eerder anders werd betoogd, hebben bijzondere voorwaarden wel zin. Verdachte heeft eerder duidelijk baat gehad bij de contacten die hij in dat kader had met de reclassering. Het gaf hem structuur.
Gelet op alle genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zullen de na te noemen bijzondere voorwaarden worden verbonden die tot doel hebben het gedrag van verdachte te beïnvloeden en herhaling te voorkomen. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen. De rechtbank wijkt daarmee af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank van oordeel is dat deze straf in dit geval voldoende recht doet aan de ernst van de feiten.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich (ten aanzien van het onder parketnummer 18/830225-19 ten laste gelegde) als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 279,28 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met het standpunt van de officier van justitie verenigd.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/830225-19 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Temeer daar een deel van de schade inmiddels is vergoed door de verzekering en een deel van de vordering ziet op de vergoeding van toekomstige schade. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18/830225-19 en het onder parketnummer 18/830068-19 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 204 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN), Canadalaan 1 te Groningen, en zich blijft melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan zinvolle dagbesteding bij Werkpro en blijft meewerken zo lang de proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van 18/830225-19:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Veen, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en
mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2020.