Op 29 januari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. A. Nieuwenhuis, ingediend door een verzoeker die in de procedure met nummer LEE AWB 19/2180 WET T1 betrokken was. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 10 januari 2020, waarbij de verzoeker stelde dat de onpartijdigheid van de rechter in het geding was. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een rechter gewraakt kan worden indien er feiten en omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank benadrukte dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden diende aan te voeren die objectief gerechtvaardigd zijn om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid van de rechter.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking geen concrete feiten of omstandigheden bevatte die de vrees voor vooringenomenheid objectief konden rechtvaardigen. De argumenten van de verzoeker waren voornamelijk gericht op inhoudelijke en processuele beslissingen van de rechtbank, waar de rechtbank niet op kon ingaan. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond was en heeft dit verzoek afgewezen zonder mondelinge behandeling. De procedure met nummer LEE AWB 19/2180 WET T1 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn geïnformeerd.