ECLI:NL:RBNNE:2020:662

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
C18/196700 PR RK 20-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 29 januari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. A. Nieuwenhuis, ingediend door een verzoeker die in de procedure met nummer LEE AWB 19/2180 WET T1 betrokken was. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 10 januari 2020, waarbij de verzoeker stelde dat de onpartijdigheid van de rechter in het geding was. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een rechter gewraakt kan worden indien er feiten en omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank benadrukte dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden diende aan te voeren die objectief gerechtvaardigd zijn om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid van de rechter.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking geen concrete feiten of omstandigheden bevatte die de vrees voor vooringenomenheid objectief konden rechtvaardigen. De argumenten van de verzoeker waren voornamelijk gericht op inhoudelijke en processuele beslissingen van de rechtbank, waar de rechtbank niet op kon ingaan. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond was en heeft dit verzoek afgewezen zonder mondelinge behandeling. De procedure met nummer LEE AWB 19/2180 WET T1 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn geïnformeerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C18/196700 / PR RK 20-13
beslissing van de meervoudige kamer van 29 januari 2020
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.

1.Procesverloop

Bij brief van 10 januari 2020 heeft verzoeker een verzoek ingediend tot wraking van
mr. A. Nieuwenhuis in de procedure met nummer LEE AWB 19/2180 WET T1.
Mr. Nieuwenhuis heeft mondeling aan de griffie aangegeven niet in de wraking te berusten.

2.Overwegingen

2.1.
Ingevolge artikel 8:15 e.v. Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
2.3.
Uit de wet volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4.
De rechtbank overweegt dat aan het verzoek tot wraking van mr. Nieuwenhuis voornoemd, geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
Het wrakingsverzoek richt zich met name op een beslissing van de rechtbank in de bestuursrechtelijke procedure om die zaak aan te houden en op het nalaten van de rechtbank om de volledige stukken die de gemeente aan de rechtbank heeft toegezonden aan verzoeker te sturen.
Wat daarvan overigens ook zij, dat betreffen inhoudelijke danwel processuele beslissingen van de gewraakte rechtbank. In de overwegingen die tot die beslissingen hebben geleid, kan de rechtbank niet treden. Dat verzoeker het daarmee niet eens is (geweest), betekent echter niet dat sprake is van concrete feiten of omstandigheden waaruit vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
2.5.
Het verzoek tot wraking van mr. Nieuwenhuis zal dan ook als kennelijk ongegrond worden afgewezen. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.

3.Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. Nieuwenhuis als kennelijk ongegrond af;
- bepaalt dat de procedure met nummer LEE AWB 19/2180 WET T1 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. Nieuwenhuis en
aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden Groningen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Th.A. Wiersma, voorzitter, L.T. de Jonge en
S. Zwarts, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020.
coll: js (319)