ECLI:NL:RBNNE:2020:623

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
C/18/196955 / FA RK 20-248
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op basis van de Wet zorg en dwang

Op 12 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende de aanvraag van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren in 1933, die lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, specifiek vasculaire dementie. De aanvraag was ingediend op 31 januari 2020, met bijlagen waaronder medische verklaringen van zorgverleners. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 februari 2020 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de cliënt, zijn echtgenote en een casemanager van de thuiszorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt ernstig nadeel ondervindt door zijn aandoening, wat leidt tot lichamelijk letsel, psychische schade en verwaarlozing. Ondanks pogingen tot vrijwillige opname, verzet de cliënt zich hiertegen, wat de noodzaak van een rechterlijke machtiging onderstreept. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van de huisarts, die niet expliciet in de wet is genoemd als aanvraaggerechtigde, toch geldig is, omdat de wet een ruime interpretatie van zorgaanbieders toestaat. De rechtbank verleent de machtiging voor een periode van zes maanden, tot en met 12 augustus 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
Zaak-/rekestnr.: C/18/196955 / FA RK 20-248
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 12 februari 2020 naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[cliënt] ,
geboren op [geboortedatum] 1933,
wonende aan het [adres] ,
hierna te noemen: cliënt,
advocaat: mr. J. Bolt, kantoorhoudende te Groningen.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen bij de griffie op 31 januari 2020.
1.2.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de aanvraag met bijlage 'aanleiding van de aanvraag' voor de rechterlijke machtiging d.d. 23 januari 2020, opgesteld en ondertekend door de heer [naam 1] , huisarts;
- de concept medische verklaring d.d. 24 januari 2020, opgesteld en ondertekend door mevrouw [naam 2] , specialist ouderengeneeskundige;
- de medische verklaring d.d. 7 februari 2020, opgesteld en ondertekend door mevrouw [naam 2] , specialist ouderengeneeskundige;
- brief d.d. 18 januari 2018 van [naam 3] , neuroloog;
- het CIZ indicatiebesluit d.d. 6 november 2018;
- het CIZ besluit onderzoek toepassing artikel 60 Wet Bopz d.d. 6 november 2018;
- het CIZ besluit onderzoek toepassing artikel 60 Wet Bopz d.d. 20 juni 2019;
- het CIZ besluit onderzoek toepassing artikel 60 Wet Bopz d.d. 1 oktober 2019.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
11 februari 2020, op het woonadres van de cliënt. Daarbij zijn de volgende personen verschenen en gehoord:
- cliënt, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [naam 4] , casemanager dementie bij TSN Thuiszorg;
- echtgenote, dochter en kleindochter van cliënt.
1.4.
Opgeroepen en niet verschenen is
- mevrouw [naam 2] , specialist ouderengeneeskunde [accommodatie] .

2.De beoordeling

2.1.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening. Cliënt is sinds 2017 gediagnosticeerd met vasculaire dementie.
2.2.
Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, ernstige verwaarlozing, acute maatschappelijke teloorgang en ernstige overbelasting van de echtgenote van cliënt.
2.2.1.
Cliënt is sinds 2018 toenemend afhankelijk van zijn omgeving. Naast de psychogeriatrische aandoening is er sprake van vaatlijden in de vorm van coronair lijden, taal- en woordvindstoornis en ook is cliënt in 2019 getroffen door een beroerte. Door deze beroerte is de taal- en woordvindstoornis toegenomen en ook de gedragsproblemen zijn toegenomen. Cliënt heeft moeite met het vinden van woorden en om deze vervolgens uit te spreken. Ook gedurende de mondelinge behandeling komt deze stoornis duidelijk naar voren.
Cliënt woont thuis met zijn echtgenote en hoewel hij vijf dagen per week naar de dagopvang in een verpleeghuis gaat, is de echtgenote overbelast door de zorg voor haar echtgenoot. Cliënt is (meestal onbedoeld) hardhandig naar zijn echtgenote en medewerkers van de Thuiszorg. Hij scheldt zijn echtgenote uit en uit hij zich agressief. Ook heeft cliënt de drang om weg te lopen om vervolgens rond te dwalen en niet meer te weten hoe hij thuis moet komen.
Door onder meer de pijnklachten als gevolg van wervelinzakkingen is cliënt toenemend onrustig in de nachten. Er is nachtzorg ingezet, maar deze vorm van zorg is enkel tijdelijk mogelijk.
Naast het feit dat de echtgenote de zorg voor cliënt niet meer aankan, maakt deze situatie dat het thuis niet meer veilig is voor cliënt.
Hoewel meermaals is getracht om cliënt vrijwillige op te laten nemen, is telkens gebleken dat hij zich verzet. Het risico van weglopen is te groot, wat maakt dat de accommodatie aangeeft dat zij cliënt, zonder rechterlijke machtiging, niet tegen kunnen houden.
2.3.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.4.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.5.
Gebleken is dat cliënt zich (meermaals heeft en nog steeds) verzet tegen de opname en het verblijf in een geregistreerde accommodatie.
2.5.1.
De advocaat van cliënt heeft aangevoerd dat de aanvraag, die heeft geleid tot het verzoek voor een rechterlijke machtiging, niet is ingediend door een van de in artikel 25 van de Wzd opgesomde aanvraaggerechtigden. De aanvrager is namelijk de huisarts en die valt daar niet onder.
2.5.2.
De rechtbank is van oordeel dat ook de huisarts gerechtigd is een aanvraag bij het CIZ in te dienen voor het verkrijgen van een rechterlijke machtiging. De rechtbank baseert zich hierbij op de ruime opsomming van aanvragers in de wet en de in de Memorie van Toelichting gegeven toelichting hierop. Bovendien volgt dit ook uit de definitie van het begrip zorgaanbieder, zoals staat in artikel 1 sub d van de Wzd, waarvan de zesde nota van wijziging aangeeft dat ook een solistisch werkende zorgverlener zorgaanbieder kan zijn in de zin van deze wet. Het CIZ kon derhalve de aanvraag in behandeling nemen.
2.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De machtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden, en geldt dus tot en met 12 augustus 2020.

3.De beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van
[cliënt] ,geboren op [geboortedatum] 1933;
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 12 augustus 2020.
Deze beschikking is gegeven op 12 februari 2020 door mr. R.B.M. Keurentjes, rechter, bijgestaan door M. Rozendal als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.