Op 13 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 16 juni 2019 te Groningen, waar de verdachte met een fles het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat leidde tot een hersenschudding en andere lichamelijke klachten. Tijdens de zitting op 30 januari 2020 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd werd door de officier van justitie. De officier van justitie eiste vrijspraak voor de zware mishandeling, maar veroordeling voor de poging tot zware mishandeling. De verdediging steunde de vrijspraak voor het primair ten laste gelegde en refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank voor het subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging. Echter, het subsidiair ten laste gelegde werd wel bewezen verklaard, aangezien de verdachte dit duidelijk had bekend. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 60 dagen, waarvan 46 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een werkstraf van 100 dagen opgelegd, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De rechtbank kende een deel van de vordering toe, maar verklaarde het overige deel niet ontvankelijk, omdat onvoldoende onderbouwing was gegeven. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij het aantal dagen gijzeling op nul werd gesteld. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, terwijl ook rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.