ECLI:NL:RBNNE:2020:615

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
LEE 20/125
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor het kappen van 92 bomen aan de Zernikelaan in Groningen

Op 13 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Bomenridders Groningen en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een omgevingsvergunning die op 3 december 2019 was verleend voor het kappen van 92 bomen en het verwijderen van 638m2 houtopstand aan de Zernikelaan in Groningen. De vergunning was verleend in het kader van de herinrichting van de Zernikelaan, die als promenadeachtige weg zou worden ingericht. De verzoekster, Stichting Bomenridders Groningen, heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om schorsing van de vergunning, omdat deze niet krachtens geldig mandaat zou zijn ondertekend.

Tijdens de zitting op 3 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De verzoekster stelde dat de vergunning was ondertekend door een teamleider, terwijl dit volgens het Algemeen Mandaatbesluit 2018 alleen door de gemeentesecretaris of concerndirecteuren mocht gebeuren. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders, betoogde dat de ondertekening correct was en dat er geen sprake was van een politiek gevoelige zaak. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit niet op een juiste wijze was genomen, omdat de bevoegdheid om de vergunning te verlenen niet correct was gemandateerd. Hierdoor schorste de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning en droeg hij de verweerder op het griffierecht aan verzoekster te vergoeden, evenals de proceskosten die verzoekster had gemaakt.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte mandatering bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral in gevallen die onomkeerbare gevolgen kunnen hebben, zoals het kappen van bomen. De voorzieningenrechter heeft de schorsing van de vergunning tot zes weken na het besluit op bezwaar bepaald, wat de verzoekster de tijd geeft om haar bezwaar verder te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/125
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 februari 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
Stichting Bomenridders Groningen, te Groningen, verzoekster
(gemachtigde: mr. P. Mendelts),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] )
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 6] .

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van 92 bomen (diverse soorten) en het verwijderen van 638m2 houtopstand ten behoeve van de herinrichting van de Zernikelaan. Verweerder heeft aan de kapvergunning een herplantplicht van 99 bomen (plantmaat 20-25) en 638m2 houtopstand (plantmaat 100-125) inclusief een voor de boom geschikte groeiplaatsinrichting met alle benodigde technische voorzieningen verbonden.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2020. Voor verzoekster is verschenen [naam 3] , bijgestaan door haar gemachtigde P. Mendelts. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [naam 4] . Derde belanghebbende heeft zich doen vertegenwoordigen door [naam 5]

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1 Op 30 mei 2018 heeft de raad van de gemeente Groningen besloten dat de Zernikelaan, aansluiting Noordelijke Ringweg en fietspad Penningsdijk worden heringericht.
1.2
Op 21 juni 2018 heeft [deskundige 1] B.V. ecologisch onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de ‘Notitie betreffende randvoorwaarden compensatie foerageergebied meervleermuizen Zernikelaan’.
1.3 4
oktober 2018 heeft [deskundige 1] het rapport ‘nader onderzoek Zernikelaan’ opgesteld.
1.4
Op 12 oktober 2018 en 13 november 2018 hebben Gedeputeerde Staten van Groningen (instemmende) bestuurlijke rechtsoordelen gegeven.
1.5.
Op 19 november 2019 heeft [deskundige 2] in opdracht van verweerder de boomeffectanalyse (hierna: BEA) Zernikelaan Herinrichting opgesteld.
1.6
Op 19 november 2019 heeft derde belanghebbende een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het vellen van 92 bomen (diverse soorten) en het verwijderen van 638m2 houtopstand ten behoeve van de herinrichting van de Zernikelaan.
1.7
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2. Verweerder heeft aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag gelegd dat de aanleiding voor het kappen van de bomen is gelegen in de herinrichting van de Zernikelaan, welke wordt ingericht als promenadeachtige weg met veiligere oversteekplaatsen en veiligere fietsen voetgangersroute. De bomen en houtopstand belemmeren de werkhaamheden. Deze zijn volgens verweerder aan te merken als een ruimtelijke ontwikkeling, welke volgens de beleidsregels een dringende reden kunnen zijn voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Verweerder heeft dan ook een Bomen Effect Analyse (BEA) opgesteld, waarin de belangen van de ruimtelijke ontwikkeling zijn afgewogen tegen de groenbelangen. Nu geen monumentale bomen worden gekapt, niet in de Stedelijke Ecologische Structuur wordt geveld en een herplant plaatsvindt van minimaal 1 op 1 is verweerder van mening dat de belagen van de ruimtelijke ordening kunnen prevaleren.
3.1
Verzoekster stelt allereerst dat de vergunning niet krachtens geldig mandaat is ondertekend. Op grond van artikel 1 van het Algemeen Mandaatbesluit 2018 kan slechts aan de gemeentesecretaris en de concerndirecteuren mandaat worden toegekend. De vergunning is echter ondertekend door de teamleider namens de concerndirecteur. Gezien het derde lid kan dit slechts als hiertoe een besluit is genomen vanwege de afwezigheid van de concerndirecteur. Daarvan is niet gebleken. Daarbij is de teamleider slechts bevoegd voor uitvoering van de Wabo, terwijl niet duidelijk is dat daaronder ook valt het ondertekenen van besluiten op grond van de Wabo.
Ter zitting heeft verzoekster voorts gesteld dat de beoordeling, of sprake is van een politiek gevoelige zaak, in het ondermandaatbesluit ten onrechte is overgelaten aan de ondergemandateerde. Verzoekster heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:145). In dat verband is van belang dat de onderhavige zaak volgens verzoekster politiek gevoelig is. Dat het ontwerp voor het herinrichtingsbesluit is goedgekeurd aan de raad, doet daaraan niet af nu de samenstelling van de raad daarna is gewijzigd. Daarbij is van belang dat het kapbeleid de laatste tijd sterk onder de aandacht van de gemeenteraad is. Nu de onderhavige kapvergunning onderdeel vormt van het kapbeleid is reeds daarom sprake van een politiek gevoelige zaak.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit bevoegd is genomen. Volgens verweerder valt ook het nemen van besluiten op grond van de Wabo onder de uitvoering van de Wabo, waarvoor de teamleider op grond van het ondermandaatbesluit bevoegd is. Verder is geen sprake van een politiek gevoelige zaak, zodat de uitspraak van de Afdeling niet van toepassing is. Het enkele feit dat bezwaar is ingediend maakt niet dat sprake is van een politiek gevoelige zaak. De omstandigheid dat het kapbeleid de laatste tijd onder de aandacht is betekent nog niet dat reeds daarom sprake is van een politiek gevoelige zaak.
Het ontwerp voor de herinrichting is vastgesteld door de raad, terwijl het onderhavige besluit zowel inhoudelijk als procedureel is genomen conform de beleidsregels. Tevens heeft door de teamleider afstemming plaatsgevonden met de verantwoordelijk portefeuillehouder. Ook heeft de raad in het actualiteitendebat niet aangegeven dat sprake is van een politiek gevoelige zaak. Het onderhavige besluit is door de raad niet ter discussie gesteld. Wel is verzocht of ze in de toekomst beter en eerder geïnformeerd kan worden.
3.3
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
De in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo bedoelde gemeentelijke verordening is de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009 (APVG).
Ingevolge artikel 4:9, eerste lid, van de APVG is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 1:1, onder k, APVG is het bevoegd gezag: het college, tenzij op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht anders is bepaald.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Algemeen Mandaatbesluit 2018, kunnen het college en/of de burgemeester de hen toegedeelde bevoegdheden opdragen aan in dit (of een specifiek) mandaatbesluit genoemde functionarissen, voor zover in overeenstemming met de voorschriften genoemd in dit Mandaatbesluit en voor zover de bevoegdheden zich daar niet tegen verzetten.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Algemeen Mandaatbesluit 2018, kunnen het college en/of de burgemeester het nemen van besluiten behoudens bijzondere uitzonderingen slechts opdragen aan de gemeentesecretaris en concerndirecteuren.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, Algemeen Mandaatbesluit 2018, dient een in mandaatverhouding te nemen besluit vooraf voorgelegd te worden aan de portefeuillehouder of teruggelegd te worden bij het college en/of de burgemeester indien het beleid van deze(n) hierbij is betrokken of het besluit op overige wijze beleidsmatige aspecten kent.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, Algemeen Mandaatbesluit 2018, is het eerste lid in ieder geval van toepassing:
a. indien het besluit leidt tot afwijking van of aanvulling op het tot dan toe gevoerde beleid;
b. indien te verwachten valt dat de burgemeester of het college of een portefeuillehouder op zijn verantwoordelijkheid voor het te nemen besluit zal worden aangesproken;
….
Ingevolge artikel 7, eerste lid, Algemeen Mandaatbesluit 2018, zijn concerndirecteuren bevoegd de hun opgedragen bevoegdheden rechtstreeks te ondermandateren, waarbij de bepalingen van dit Mandaatbesluit onverkort van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, Algemeen Mandaatbesluit 2018, geschiedt ondermandatering bij schriftelijk besluit.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, Algemeen Mandaatbesluit 2018 zorgen de concerndirecteuren voor waarborgen dat ook in ondermandaat wordt voldaan aan de vereisten van artikel 2.
In de Ondermandaatbesluiten 2018 is opgenomen:
“Algemeen deel, geldend voor alle ondermandaatbesluiten
als algemene aanwijzing bij de ondermandaatbesluiten geldt het volgende:

Belangrijk (het fingerspitzengefühl voor politiek/bestuurlijke besluiten)

Bij gevoelige zaken (politiek, bestuurlijk, publicitair etc.) dient er alvorens te besluiten overleg met de betreffende directeur of met de Concerndirecteur Groningen plaats te vinden. Deze kan dan besluiten of er in mandaat besloten kan worden of dat het een burgemeesters of collegebesluit dient te worden.
Nadrukkelijk is dat in artikel 2 en 3 van het Algemeen Mandaatbesluit 2018 uitgewerkt”.
Verder is in afdeling 7 van de Ondermandaatbesluiten 2018 opgenomen dat de concerndirecteur Groningen de uitvoering van – onder meer - de Wabo heeft ondergemandateerd aan de Directeur/Afdelinghoofd/Teamleider.
3.4
In de uitspraak van 3 juli 2013 heeft de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 25 februari 2004 in zaak nr. 200303658/1 overwogen dat wil een algemeen mandaat volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 10:5 van de Awb (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, hierna: de MvT) zeggen het verschaffen van de bevoegdheid om een bepaalde categorie van besluiten namens het bestuursorgaan te nemen. Bij het algemeen mandaat is het ter wille van de duidelijkheid van bevoegdheidsverdeling nodig de eis te stellen dat de bevoegdheid om krachtens mandaat besluiten te nemen uit een schriftelijk stuk blijkt. Degenen die betrokken zijn bij besluiten van een bestuursorgaan moeten immers, volgens de MvT, kunnen nagaan of mandaat is verleend.
Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE4636) dat het in strijd met de rechtszekerheid is indien in een mandaatregeling aan de gemandateerde wordt overgelaten te beoordelen of een zaak bestuurlijk gevoelig is.
3.5
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit blijkens de ondertekening is genomen door de teamleider, namens de concerndirecteur, namens verweerder. Dit is ter zitting namens verweerder bevestigd, waarbij is aangegeven dat de teamleider hierover overleg heeft gevoerd met de betreffende portefeuillehouder.
Uit artikel 2, eerste en tweede lid, van het Algemeen Mandaatbesluit volgt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het aan de door verweerder (gemandateerde) concerndirecteur zelf is overgelaten om te beoordelen of overleg dient plaats te vinden met de portefeuillehouder, immers, uit artikel 2, tweede lid, onder b en c, Algemeen Mandaatbesluit is neergelegd dat de concerndirecteur moet beoordelen of te verwachten valt dat de burgemeester of het college of een portefeuillehouder op zijn verantwoordelijkheid voor het te nemen besluit zal worden aangesproken danwel of uit het besluit financieel, juridisch, organisatorisch, politiek/bestuurlijk en/of publicitair belangrijke consequenties kunnen voortvloeien.
Voorts is in het Algemeen Deel van de Ondermandaatbesluiten geregeld dat bij gevoelige zaken (politiek, bestuurlijk, publicitair etc.) alvorens te besluiten er overleg met de betreffende directeur of met de Concerndirecteur Groningen dient plaats te vinden. Deze kan dan besluiten of er in mandaat besloten kan worden of dat het een burgemeesters of collegebesluit dient te worden.
Gelet op deze bepalingen zijn aan de (onder) gemandateerden geen concrete bevoegdheden (onder) gemandateerd maar zijn deze bevoegdheden nog afhankelijk van een nadere beoordeling door de (onder)gemandateerden. In het geval van het mandaat betreft dat de beoordeling door de gemandateerde van de vraag of het college op zijn verantwoordelijkheid zal worden aangesproken danwel of anderszins sprake is van een zaak waaruit eerdergenoemde belangrijke consequenties kunnen voortvloeien en in het geval van het ondermandaat betreft dat de beoordeling door de ondergemandateerde van de vraag of sprake is van een gevoelige zaak. Gesteld noch gebleken is dat er zodanige instructies of criteria zijn gegeven voor de beoordeling van deze bevoegdheid dat kan worden geoordeeld dat geen nadere beoordeling door de (onder)gemandateerde meer is vereist. Gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling is dat in strijd met de rechtszekerheid.
2.6
Gelet op het voorgaande bieden het Algemeen Mandaatbesluit en het daarmee samenhangende ondermandaatbesluit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grondslag om het bestreden besluit te nemen. Hetgeen namens verweerder hieromtrent is aangevoerd, doet daaraan niet af.
Nu het gaat om een kapvergunning, welke onomkeerbare gevolgen heeft, en verweerder heeft aangegeven zo spoedig mogelijk na de uitspraak te willen beginnen met de kapwerkzaamheden, ziet de voorzieningenrechter in het bevoegdheidsgebrek aanleiding om het besluit te schorsen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom toegewezen.
3. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
4. Voorts veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter :
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na het besluit op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1050,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.K. Heiting, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.