Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daartoe heeft zij aangevoerd dat uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat verdachte, die werkschoenen droeg met harde neuzen, twee keer tegen het hoofd van aangever heeft geschopt, terwijl aangever op de grond lag. Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is en dat schoppen tegen het hoofd de dood tot gevolg kan hebben. De officier van justitie acht voorwaardelijk opzet op de dood van aangever bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich door zijn gedragingen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op de dood van aangever en dat hij die kans bewust heeft aanvaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever en moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het schoppen tegen het hoofd niet zonder meer kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag. Er moet altijd worden gekeken naar de situatie en de context. In dit geval droeg verdachte schoenen die hij altijd tijdens het werk aan heeft. Om die reden noemt hij deze schoenen ‘werkschoenen’. Volgens verdachte zijn dit echter lichte schoenen en geen schoenen met stalen neuzen. Van belang is dat er geen technisch onderzoek naar de schoenen heeft plaats gevonden en dat het letsel van aangever niet past bij het schoppen tegen het hoofd. De getuigen die verklaren dat verdachte tegen het hoofd van aangever heeft geschopt, zijn niet objectief, omdat deze getuigen collega's, vrienden of de geliefde van aangever zijn. Dit brengt met zich dat hun verklaringen niet zonder meer gevolgd kunnen worden. Vanwege het voorgaande zijn er te veel onduidelijkheden om tot een bewezenverklaring van de poging tot doodslag te komen. De raadsman acht het subsidiair ten laste gelegde, poging tot zware mishandeling, wel wettig en overtuigend te bewijzen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met fotobijlage) d.d. 30 mei 2019, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019139910 d.d. 2 juni 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op 30 mei 2019 te Hoornsterzwaag kwam ik in gevecht met zowel [verdachte] als ook zijn maatje [medeverdachte]. Ik werd door hen geschopt en geslagen, door hen beiden. Dit deed mij pijn en veroorzaakte letsel aan mijn hoofd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 1 juni 2019, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik denkt dat ik zes tot zeven keer geschopt en geslagen ben. Ik had [medeverdachte] gevloerd en zat boven op hem. [verdachte] kwam van achteren. Ik zag hem niet aankomen en voelde ineens een harde trap tegen mijn hoofd. Hij heeft mij minstens twee keer geschopt met gestrekt been en zei daarbij dat hij mij dood zou maken. Deze trappen tegen mijn hoofd deden erg pijn. Ik belandde op de grond en [medeverdachte] en [verdachte] hebben toen nog een aantal klappen en trappen uitgedeeld. Ik weet dat [verdachte] werkschoenen aan had. Ik heb meerdere gekneusde ribben, meerdere wonden op mijn hoofd en mijn oog zit dicht, ook zit er een tand los. Er zijn 2 t-shirts van mij kapot en 1 jas.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (met fotobijlage) d.d. 31 mei 2019, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik denk dat ik mijn werkschoenen droeg. (verbalisant toont verdachte een foto van zijn schoen) Ja, dat is mijn werkschoen. Daar zitten harde neuzen in.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 mei 2019, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Op 30 mei 2019 te Hoornsterzwaag zag ik dat [verdachte] met kracht een paar keer met gebalde vuist naar het hoofd van mijn collega [slachtoffer] sloeg. [slachtoffer] werd op het hoofd geraakt door deze vuistslagen. Ik zag dat [verdachte] met kracht twee keer een trappende beweging maakte naar het hoofd van [slachtoffer] en dat deze trappen raak waren. Ik kan u zeggen dat ik heb gezien dat [verdachte] zeker twee keer op het hoofd heeft getrapt van [slachtoffer].
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 mei 2019, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Op 30 mei 2019 te Hoornsterzwaag zag ik dat [verdachte] mijn collega [slachtoffer], meerdere malen tegen het hoofd sloeg, nadat [slachtoffer] op de grond viel. Vervolgens zag ik dat [verdachte] tegen het hoofd van [slachtoffer] schopte.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 mei 2019, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
Op 30 mei 2019 te Hoornsterzwaag zag ik dat [verdachte] op mijn collega in sloeg. [verdachte] zag kans mijn collega, die nog op de grond lag, tegen zijn hoofd te schoppen. Hij trapte alsof hij tegen een voetbal schopte. Ik zag dat mijn collega tegen zijn hoofd geraakt werd door de trap. [verdachte] heeft meerdere keren in de richting van het hoofd van mijn collega getrapt.
7. Een geneeskundige verklaring, op 27 juni 2019 opgemaakt en ondertekend door Drs. C.A. Jansen, SEH-arts KNMG voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring: Datum onderzocht: 23 mei 2019. Uitwendig waargenomen letsel:
- diverse schaafwonden + zwellingen hoofd + gelaat;
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen met zijn vuist tegen het hoofd van aangever heeft geslagen en, terwijl hij werkschoenen met harde neuzen droeg, meermalen tegen het hoofd van aangever heeft getrapt, op het moment dat aangever op de grond lag.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren, maar uit de verschillende getuigenverklaringen valt af te leiden dat verdachte heeft geslagen en getrapt tegen het hoofd van aangever. De raadsman heeft aangevoerd dat deze getuigen niet objectief zijn en dat om die reden hun verklaringen niet zonder meer gevolgd kunnen worden.
De rechtbank stelt vast dat de getuigen als beveiligers werkzaam waren op het festival in Hoornsterzwaag en dat zij collega's van aangever waren. Hoewel niet elke getuige alles heeft gezien, komen de verklaringen in grote lijnen en op essentiële punten van de tenlastelegging met elkaar overeen. Gelet op het feit dat de vechtpartij plaatsvond op een festivalterrein, waarbij verdachte en zijn collega [medeverdachte] in gevecht waren met meerdere beveiligers tussen de overige festivalbezoekers, acht de rechtbank het alleszins verklaarbaar dat de waarnemingen van de getuigen niet geheel met elkaar overeenkomen. De rechtbank ziet daarin echter geen reden om te twijfelen aan de objectiviteit van de getuigen en acht de afgelegde verklaringen geloofwaardig.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet vast staat dat verdachte bij het schoppen schoenen droeg met stalen neuzen, hetgeen van belang is voor de waardering van de ernst van het geweld en de gevolgen die dit gehad zou kunnen hebben.
De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn ‘werkschoenen’ droeg naar het festival en dat dit schoenen zijn met ‘harde neuzen’. Verdachte heeft zijn schoenen ook herkend op de door de politie aan hem getoonde foto. De rechtbank stelt vast dat de schoenen op de foto hoge werkschoenen zijn, waarin doorgaans, zoals verdachte ook heeft erkend, harde neuzen zitten. Aldus is de rechtbank weliswaar met de raadsman van oordeel dat niet gebleken is dat verdachte schoenen droeg met stalen neuzen, maar staat voor de rechtbank wel vast dat verdachte bij het schoppen werkschoenen droeg met harde neuzen.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat niet kan worden bewezen dat er sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever en verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte de intentie had om aangever om het leven te brengen of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zogenoemd ‘vol opzet’ is dus niet bewijsbaar. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood (primair) of zwaar lichamelijk letsel (subsidiair) – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar algemene ervaringsregels brengt het met kracht met geschoeide voet met een schoen met een harde neus trappen tegen het hoofd, op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich mee dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Dit geldt te meer indien dit gebeurt op een moment dat het slachtoffer reeds weerloos op de grond ligt. Daarbij is het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan in een dergelijk geval snel tot de dood leiden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat het letsel in het onderhavige geval relatief beperkt lijkt te zijn gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te danken geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de geweldshandelingen, gelet op de wijze waarop deze door verdachte zijn verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangever gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook het primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.