ECLI:NL:RBNNE:2020:587

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
18/730104-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met zware mishandeling tijdens festival, veroordeling en schadevergoeding

Op 31 januari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, heeft samen met een medeverdachte een beveiliger op het Oldtimerfestival in Hoornsterzwaag aangevallen. De beveiliger werd geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, wat leidde tot de veroordeling voor poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die materiële en immateriële schade had geleden door de aanval. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijsbaar was, en stelde het totaalbedrag op € 4.644,91, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730104-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 januari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter zitting van 17 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam. Het openbaar ministerie is ter zitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2019, te Hoornsterzwaag, gemeente Heerenveen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd, [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, meerdere malen, althans eenmaal, (een) (vuist)slag(en) tegen het hoofd heeft gegeven en/of met geschoeide voet (een) trap(pen) tegen het hoofd heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2019, te Hoornsterzwaag, gemeente Heerenveen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon,
genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, meerdere malen, althans eenmaal, (een) (vuist)slag(en) tegen het hoofd heeft gegeven en/of met geschoeide voet (een) trap(pen) tegen het hoofd heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2019, te Hoornsterzwaag, gemeente Heerenveen, een persoon, genaamd, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, meerdere malen, althans eenmaal, (een) (vuist)slag(en) tegen het hoofd te geven en/of met geschoeide voet (een) trap(pen) tegen het hoofd te geven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daartoe heeft zij aangevoerd dat uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat verdachte, die werkschoenen droeg met harde neuzen, twee keer tegen het hoofd van aangever heeft geschopt, terwijl aangever op de grond lag. Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is en dat schoppen tegen het hoofd de dood tot gevolg kan hebben. De officier van justitie acht voorwaardelijk opzet op de dood van aangever bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich door zijn gedragingen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op de dood van aangever en dat hij die kans bewust heeft aanvaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever en moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het schoppen tegen het hoofd niet zonder meer kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag. Er moet altijd worden gekeken naar de situatie en de context. In dit geval droeg verdachte schoenen die hij altijd tijdens het werk aan heeft. Om die reden noemt hij deze schoenen ‘werkschoenen’. Volgens verdachte zijn dit echter lichte schoenen en geen schoenen met stalen neuzen. Van belang is dat er geen technisch onderzoek naar de schoenen heeft plaats gevonden en dat het letsel van aangever niet past bij het schoppen tegen het hoofd. De getuigen die verklaren dat verdachte tegen het hoofd van aangever heeft geschopt, zijn niet objectief, omdat deze getuigen collega's, vrienden of de geliefde van aangever zijn. Dit brengt met zich dat hun verklaringen niet zonder meer gevolgd kunnen worden. Vanwege het voorgaande zijn er te veel onduidelijkheden om tot een bewezenverklaring van de poging tot doodslag te komen. De raadsman acht het subsidiair ten laste gelegde, poging tot zware mishandeling, wel wettig en overtuigend te bewijzen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met fotobijlage) d.d. 30 mei 2019, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019139910 d.d. 2 juni 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op 30 mei 2019 te Hoornsterzwaag kwam ik in gevecht met zowel [verdachte] als ook zijn maatje [medeverdachte]. Ik werd door hen geschopt en geslagen, door hen beiden. Dit deed mij pijn en veroorzaakte letsel aan mijn hoofd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 1 juni 2019, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik denkt dat ik zes tot zeven keer geschopt en geslagen ben. Ik had [medeverdachte] gevloerd en zat boven op hem. [verdachte] kwam van achteren. Ik zag hem niet aankomen en voelde ineens een harde trap tegen mijn hoofd. Hij heeft mij minstens twee keer geschopt met gestrekt been en zei daarbij dat hij mij dood zou maken. Deze trappen tegen mijn hoofd deden erg pijn. Ik belandde op de grond en [medeverdachte] en [verdachte] hebben toen nog een aantal klappen en trappen uitgedeeld. Ik weet dat [verdachte] werkschoenen aan had. Ik heb meerdere gekneusde ribben, meerdere wonden op mijn hoofd en mijn oog zit dicht, ook zit er een tand los. Er zijn 2 t-shirts van mij kapot en 1 jas.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (met fotobijlage) d.d. 31 mei 2019, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik denk dat ik mijn werkschoenen droeg. (verbalisant toont verdachte een foto van zijn schoen) Ja, dat is mijn werkschoen. Daar zitten harde neuzen in.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 mei 2019, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Op 30 mei 2019 te Hoornsterzwaag zag ik dat [verdachte] met kracht een paar keer met gebalde vuist naar het hoofd van mijn collega [slachtoffer] sloeg. [slachtoffer] werd op het hoofd geraakt door deze vuistslagen. Ik zag dat [verdachte] met kracht twee keer een trappende beweging maakte naar het hoofd van [slachtoffer] en dat deze trappen raak waren. Ik kan u zeggen dat ik heb gezien dat [verdachte] zeker twee keer op het hoofd heeft getrapt van [slachtoffer].
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 mei 2019, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Op 30 mei 2019 te Hoornsterzwaag zag ik dat [verdachte] mijn collega [slachtoffer], meerdere malen tegen het hoofd sloeg, nadat [slachtoffer] op de grond viel. Vervolgens zag ik dat [verdachte] tegen het hoofd van [slachtoffer] schopte.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 mei 2019, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
Op 30 mei 2019 te Hoornsterzwaag zag ik dat [verdachte] op mijn collega in sloeg. [verdachte] zag kans mijn collega, die nog op de grond lag, tegen zijn hoofd te schoppen. Hij trapte alsof hij tegen een voetbal schopte. Ik zag dat mijn collega tegen zijn hoofd geraakt werd door de trap. [verdachte] heeft meerdere keren in de richting van het hoofd van mijn collega getrapt.
7. Een geneeskundige verklaring, op 27 juni 2019 opgemaakt en ondertekend door Drs. C.A. Jansen, SEH-arts KNMG voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring: Datum onderzocht: 23 mei 2019. Uitwendig waargenomen letsel:
- diverse schaafwonden + zwellingen hoofd + gelaat;
- zwellingen ribben;
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen met zijn vuist tegen het hoofd van aangever heeft geslagen en, terwijl hij werkschoenen met harde neuzen droeg, meermalen tegen het hoofd van aangever heeft getrapt, op het moment dat aangever op de grond lag.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren, maar uit de verschillende getuigenverklaringen valt af te leiden dat verdachte heeft geslagen en getrapt tegen het hoofd van aangever. De raadsman heeft aangevoerd dat deze getuigen niet objectief zijn en dat om die reden hun verklaringen niet zonder meer gevolgd kunnen worden.
De rechtbank stelt vast dat de getuigen als beveiligers werkzaam waren op het festival in Hoornsterzwaag en dat zij collega's van aangever waren. Hoewel niet elke getuige alles heeft gezien, komen de verklaringen in grote lijnen en op essentiële punten van de tenlastelegging met elkaar overeen. Gelet op het feit dat de vechtpartij plaatsvond op een festivalterrein, waarbij verdachte en zijn collega [medeverdachte] in gevecht waren met meerdere beveiligers tussen de overige festivalbezoekers, acht de rechtbank het alleszins verklaarbaar dat de waarnemingen van de getuigen niet geheel met elkaar overeenkomen. De rechtbank ziet daarin echter geen reden om te twijfelen aan de objectiviteit van de getuigen en acht de afgelegde verklaringen geloofwaardig.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet vast staat dat verdachte bij het schoppen schoenen droeg met stalen neuzen, hetgeen van belang is voor de waardering van de ernst van het geweld en de gevolgen die dit gehad zou kunnen hebben.
De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn ‘werkschoenen’ droeg naar het festival en dat dit schoenen zijn met ‘harde neuzen’. Verdachte heeft zijn schoenen ook herkend op de door de politie aan hem getoonde foto. De rechtbank stelt vast dat de schoenen op de foto hoge werkschoenen zijn, waarin doorgaans, zoals verdachte ook heeft erkend, harde neuzen zitten. Aldus is de rechtbank weliswaar met de raadsman van oordeel dat niet gebleken is dat verdachte schoenen droeg met stalen neuzen, maar staat voor de rechtbank wel vast dat verdachte bij het schoppen werkschoenen droeg met harde neuzen.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat niet kan worden bewezen dat er sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever en verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte de intentie had om aangever om het leven te brengen of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zogenoemd ‘vol opzet’ is dus niet bewijsbaar. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood (primair) of zwaar lichamelijk letsel (subsidiair) – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar algemene ervaringsregels brengt het met kracht met geschoeide voet met een schoen met een harde neus trappen tegen het hoofd, op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich mee dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Dit geldt te meer indien dit gebeurt op een moment dat het slachtoffer reeds weerloos op de grond ligt. Daarbij is het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan in een dergelijk geval snel tot de dood leiden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat het letsel in het onderhavige geval relatief beperkt lijkt te zijn gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te danken geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de geweldshandelingen, gelet op de wijze waarop deze door verdachte zijn verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangever gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook het primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 mei 2019, te Hoornsterzwaag, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd, [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, meerdere malen vuistslagen tegen het hoofd heeft gegeven en met geschoeide voet trappen tegen het hoofd heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie middelengebruik.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat als verdachte vast komt te zitten hij zijn werk, huis en gezin kwijt zal raken en verzoekt de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting en de rapportages van de reclassering, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag tijdens het Oldtimerfestival in Hoornsterzwaag. Verdachte heeft, samen met zijn maat, een beveiliger die bezig was met zijn werk en verdachte wegens agressief gedrag van het festivalterrein wilde verwijderen, tegen het hoofd geslagen en getrapt, terwijl deze beveiliger op de grond lag. Verdachte droeg daarbij werkschoenen met harde neuzen. Verdachte had twintig tot dertig glazen bier gedronken en was zodanig onder invloed dat hij zich het incident niet meer kan herinneren. Meerdere beveiligers en festivalbezoekers waren echter getuige van dit voorval. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en overlast bezorgd. Ook het gevoel van veiligheid van het slachtoffer, zijn gezin en zijn collega-beveiligers is door verdachtes handelen ernstig aangetast. Dit werd ook bevestigd door de slachtofferverklaring die ter zitting werd voorgelezen door [slachtoffer].
Uit het rapport van Reclassering Nederland van 19 december 2019 blijkt dat er weliswaar in het dagelijks leven van verdachte geen problemen zijn, maar dat de leefgebieden alcoholgebruik en gedrag/houding kunnen worden aangemerkt als delictgerelateerd. Verdachte weet van zichzelf dat er een kans is dat hij ontremd gedrag gaat vertonen en snel geïrriteerd raakt als hij teveel drinkt. Toch liet hij zich door deze wetenschap niet tegenhouden. Dit acht de reclassering zorgelijk. De reclassering adviseert dan ook om verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie Alcohol en Geweld en een alcoholverbod met alcoholcontroles.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende sanctie is. Een zo ernstig feit als een poging tot doodslag rechtvaardigt oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgedaan met een andere strafmodaliteit, zoals verzocht door de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van 12 maanden passend is. De rechtbank heeft daarbij gelet op de ernst van het feit, de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en het beperkte (directe) letsel dat aan aangever is toegebracht. Ook heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte recentelijk niet in aanraking is gekomen met politie en justitie. Vanwege het gegeven dat verdachte het feit heeft gepleegd onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol en ter voorkoming van herhaling, zal de rechtbank in navolging van het advies van de reclassering een deel van de straf voorwaardelijk opleggen met daaraan verbonden de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende zal de rechtbank opleggen een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren met de genoemde bijzondere voorwaarden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Hij vordert € 6.835,46 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt een bedrag van € 127,59 gevorderd ter vergoeding van proceskosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering gedeeltelijk voor toewijzing vatbaar is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de gevorderde materiële schadevergoeding voor eigen risico (€ 730,00), tandarts (€ 1.512,04), kleding (€ 402,87) en arbeidsongeschiktheid
(€ 3.000,00) voldoende onderbouwd is.
De officier van justitie is van mening dat de kosten voor fysiotherapie dienen te worden afgewezen, omdat uit de aangifte niet blijkt van letsel aan de hand en verdachte ook geen letsel aan de hand wordt verweten in de tenlastelegging. De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat immateriële schadevergoeding op zijn plaats is, maar dat zij zich voor kan stellen dat de rechtbank deze iets matigt, omdat deze schadevergoeding voor een deel ziet op letsel aan de hand. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de maatregel van schadevergoeding op te leggen en de schadevergoeding te vermeerderen met wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de materiële schade aangegeven dat het eigen risico voor een deel (€ 385,00) en de kleding (alleen de shirts, € 122,91) kan worden toegewezen. Voor het overige is de raadsman van mening dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het handletsel van de benadeelde partij niet uit de stukken blijkt. Ook met betrekking tot de gevorderde kosten voor arbeidsongeschiktheid is de raadsman van mening dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, wegens het ontbreken van causaal verband. Er is in de onderhavige periode een aantal bedragen door het bedrijf van de partner van de benadeelde partij in rekening gebracht bij een ander bedrijf. Hiermee is niet aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij in onderhavige periode niet heeft kunnen werken en inkomsten door arbeid heeft verloren.
De raadsman heeft voorts aangegeven dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en dient te worden afgewezen, danwel gematigd tot een bedrag van € 500,00 tot € 750,00.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de materiële schade van eigen risico (€ 730,00), tandartskosten (€ 1.512,04) en kleding (€ 402,87) heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het primaire feit. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 2.644,91, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 mei 2019.
Daarnaast heeft de benadeelde partij ter zake van materiële schade bedragen gevorderd voor fysiotherapie (€ 1.000,00) en een triggerspalk (€ 190,55). De benadeelde partij stelt dat hij als gevolg van het feit letsel aan zijn hand heeft opgelopen. Uit zijn aangifte blijkt echter niet van handletsel; dat wordt verdachte in de tenlastelegging ook niet verweten. De rechtbank is van oordeel dat daarmee onvoldoende vaststaat dat deze gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het primaire feit en zal de benadeelde partij in het deel van de vordering dat ziet op de kosten voor fysiotherapie en een triggerspalk dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verder heeft de benadeelde partij ter zake van materiële schade een bedrag gevorderd in verband met arbeidsongeschiktheid (€ 3.000,00). Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het primaire feit, zijn deze kosten onvoldoende onderbouwd. Op basis van de overgelegde informatie kan de rechtbank niet vaststellen gedurende welke periode de benadeelde partij arbeidsongeschikt is geweest. Voorts kan uit de overgelegde declaraties niet worden afgeleid dat de gedeclareerde kosten in verband hiermee zouden zijn gemaakt. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade in verband met arbeidsongeschiktheid te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade in verband met arbeids-ongeschiktheid alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarnaast heeft de benadeelde partij ter zake van immateriële schade een bedrag van
€ 5.000,00 gevorderd. De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het primaire feit. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt immers dat de huisarts de benadeelde partij heeft doorverwezen naar Synaeda wegens psychotraumatische klachten en een vermoeden van PTSS. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schade in redelijkheid bepalen op € 2.000,00, omdat deze vordering deels ziet op de lichamelijke en geestelijke gevolgen van het handletsel, terwijl onvoldoende vaststaat dat dit handletsel een rechtstreeks gevolg is van het feit. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade is rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en de gevolgen daarvan, en met de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van
€ 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2019.
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.644,91, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 mei 2019. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 127,59, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde en artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden, zo vaak de reclassering dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht om het toezicht uit te voeren;
2. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd actief zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een training Alcohol en Geweld, of andere gedragsinterventie gericht op verslaving en middelengebruik, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en/of ademonderzoek.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering, zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
4.644,91(zegge: vierduizend zeshonderdvierenveertig euro en eenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2019, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor wat betreft de arbeidsongeschiktheid (€ 3.000,00), de fysiotherapie
(€ 1.000,00) en de triggerspalk (€ 190,55) niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van het niet toegewezen deel van de gevorderde de immateriële schade, zijnde het bedrag van € 3.000,00 (€ 5.000,00 min het toegewezen deel van € 2.000,00) niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 127,59.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 4.644,91(zegge: vierduizend zeshonderd-vierenveertig euro en eenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
30 mei 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 56 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 2.644,91 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. K. Post en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2020.