ECLI:NL:RBNNE:2020:573

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
18/930083-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging doodslag met een bestelauto

Op 11 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van poging doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 22 juni 2019 in Emmen, waar de verdachte samen met een medeverdachte met een bestelauto op een slachtoffer inreed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door de woorden 'Rijd hem aan' te uiten, een cruciale rol speelde in de aanrijding. De rechtbank achtte het niet bewezen dat er sprake was van voorbedachten rade, maar concludeerde wel dat er voldoende bewijs was voor medeplegen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de rol van de verdachte in het delict. De verdachte had zich niet distantiëren van de aanrijding en had de gelegenheid om in te grijpen, maar deed dit niet. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder deelname aan een agressieregulatietraining en behandeling voor onderliggende problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930083-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Veenhuizen, gev. Esserheem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging en nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2019 te Emmen, gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een personenauto (kenteken [kenteken] ) met hoge snelheid op die [slachtoffer] is ingereden, althans tegen hem aan is gereden en/of heeft gezegd tegen [medeverdachte] dat hij die [slachtoffer] moest aanrijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 juni 2019 te Emmen, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een personenauto (kenteken [kenteken] ) met hoge snelheid op die [slachtoffer] is ingereden, althans tegen hem aan is gereden en/of heeft gezegd tegen
[medeverdachte] dat hij die [slachtoffer] moest aanrijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , waarbij verdachte een significante bijdrage heeft geleverd door te roepen: "Rijd hem aan!". Volgens de officier van justitie zijn er meerdere wilsbesluiten geweest en daarmee meerdere mogelijkheden tot reflectie en meerdere momenten waarop verdachte zich had kunnen onttrekken aan de situatie. Na kalm beraad en rustig overleg is toch besloten om aangever aan te rijden. De officier van justitie komt daarom tot de conclusie dat er sprake is geweest van voorbedachten rade en heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot moord in vereniging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de woorden "rijd hem aan" heeft geuit. Wanneer de rechtbank wel bewezen acht dat verdachte deze uitlating heeft gedaan, is deze enkele uitlating volgens de raadsman onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. Het enkel aanwezig zijn bij de uitvoering van een delict of het zich niet distantiëren is in beginsel onvoldoende om tot medeplegen te komen. Daarbij heeft de raadsman gesteld dat geen sprake is van uitgebreide voorbereidingshandelingen, dat verdachte in het voortraject geen belangrijke rol heeft gespeeld en dat verdachte niet de initiator is geweest van het geweld. Bovendien heeft de raadsman gesteld dat, na het uiten van de vermeende woorden, er feitelijk voor verdachte geen mogelijkheid was om zich te distantiëren, te interveniëren of te voorkomen dat medeverdachte [medeverdachte] aangever zou aanrijden. Er is dan ook geen sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, waardoor van medeplegen geen sprake kan zijn.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot moord aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachten rade, aangezien er geen sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg.
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin. De snelheid van de [auto] was naar het oordeel van de raadsman, op basis van de feitelijke situatie ter plaatse en de manoeuvres die de bestuurder moet hebben verricht voorafgaand aan de aanrijding, niet zodanig hoog dat om die reden een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel moet worden aangenomen. Ook daarom dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
In het geval dat de rechtbank het medeplegen door verdachte bewezen acht, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 22 juni 2019 in Emmen. Ik ben die nacht naar de [auto] gerend nadat [slachtoffer] mij had geslagen en ik had geprobeerd om het kettingslot van hem af te pakken. Daarna zag ik dat [medeverdachte] ook achter mij rende en zijn we de [auto] ingestapt. [medeverdachte] zat op de bestuurdersstoel en ik op de bijrijdersstoel. Voordat ik instapte ben ik naar de meisjes gegaan en heb naar hen geroepen dat ze moesten komen en zij zijn vervolgens achterin gestapt. Voordat [medeverdachte] kon wegrijden kwam de aanvaller van [medeverdachte] weer aangerend en toen we wegreden hoorde ik een klap tegen de [auto] . [medeverdachte] is de stoep opgereden bij de “ [naam café] ” en toen heeft hij [slachtoffer] aangereden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 9 juli 2019, opgenomen op pagina 81 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik herinnerde me dat ik nog sprong voordat de auto kwam. We waren voor de [naam café] in Emmen. Ik zag een auto aankomen. Ik dacht dat het een busje was. Het volgende moment werd ik wakker in het ziekenhuis.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 25 juni 2019, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 1] :
Op dinsdag 25 juni 2019 kreeg ik de opdracht om het op Marantz opgenomen gesprek van zaterdag 22 juni 2019 uit te werken. Dit betreft een verhoor van een slachtoffer, [slachtoffer] , dat in het Scheper-ziekenhuis te Emmen is opgenomen nadat hij kennelijk opzettelijk door een auto werd aangereden:
Ik had vannacht ruzie met 2 jongens. Ik weet nog dat ze zaten te schreeuwen. Dit was buiten, voor de [naam café] . Ik ben toen aangereden door een [auto] . Ik probeerde weg te springen maar dat hielp niet.
4. Een geneeskundige verklaring, d.d. 22 juni 2019, opgemaakt door R.M. Peters, AIOS chirurgie en M. van den Berg, chirurg, werkzaam in het Scheperziekenhuis te Emmen, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Anamnese
Vannacht op stap geweest in Emmen. Ruzie gekregen en klappen uitgedeeld + ontvangen. Stond na afloop voor de kroeg te wachten en is aangereden door een [auto] . Hierop buiten bewustzijn geraakt. Bij aankomst ambulance ontwaakt. Alhier commotioneel beeld: herhaald continu zinnen. Erg druk in gedrag.
Conclusie:
Aangezichtsfracturen oogkas en kaak, wonden ooghoek en bovenlip en hersenschudding.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 22 juni 2019, opgenomen op pagina 94 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik woon boven de horecagelegenheid. Het was 22 juni 2019, misschien 05.30 (half zes), dat ik ruzie hoorde vanaf buiten en ik ben gaan kijken. Ik hoorde schreeuwende mensen.
Ik zag een lichtgrijze of witte bestelauto staan ter hoogte van dat café daar, " [naam café] ". Ik zag en hoorde een man helemaal tekeer gaan tegen een andere man. Deze man, het latere slachtoffer, was helemaal opgefokt. Ik zag dat er een vrouw bij was met een grijze regenjas aan. Ik zag dat personen, waaronder die vrouw, in de bestelauto stapten. Ik zag dat de auto vervolgens wegreed en dat die tekeer gaande man nog een schopbeweging naar deze wegrijdende auto maakte. Daarna zag ik deze man terug lopen de stoep op. Maar ineens, heel plots, zag ik dat deze bestelauto terug kwam rijden. Ik zag dat de auto de stoep op reed en tegen de man aanreed waar de ruzie mee was.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 16 augustus 2019, opgenomen op pagina 119 e.v. van voormeld dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]:
Op donderdag 15 augustus 2019 hebben de verbalisanten een aanvullend gesprek gehad met
[getuige 2]. Het gesprek betrof de poging doodslag, c.q. zware mishandeling d.d. 22 juni 2019 waarbij het slachtoffer [slachtoffer] , werd aangereden.
Haar werd een fragment getoond van de camerabeelden, afkomstig van de " [naam café] ".
Zij verklaarde daarover het volgende:
Zij herkende diegene die het slachtoffer had aangereden als [medeverdachte] en de vriend van [medeverdachte] (de bijrijder van de auto). (Opmerking verbalisanten: ons is ambtshalve bekend dat [medeverdachte] ook gebruik maakt van de naam [medeverdachte])
De auto stond aan de overkant van de straat, tegenover de " [naam café] ".
Zij vertelde dat deze auto een [auto] betrof. Zij liepen na de vechtpartij snel en rechtstreeks naar de auto toe en waren vervolgens ingestapt. [medeverdachte] stapte achter het stuur en haar vriendin en zij stapten achter in. De vriend van [medeverdachte] zat op de bijrijdersstoel.
Daarna hadden zij met de auto een rondje gemaakt en reed [medeverdachte] de stoep op bij de “ [naam café] ". [medeverdachte] reed met verhoogde snelheid de stoep op en vervolgens werd het slachtoffer aangereden. [medeverdachte] trapte daarna op de rem. Dat ging zo hard dat haar vriendin en zij naar voren werden gesmeten. Zij zag dat het slachtoffer op de voorruit terechtkwam en zag dat de voorruit kapot was. Daarna zette [medeverdachte] de auto in de achteruit, reed de stoep af en reed weg.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 19 augustus 2019, opgenomen op pagina 128 e.v. van voormeld dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]:
Op vrijdag 16 augustus 2019 hebben de verbalisanten een aanvullend gesprek gehad met
[getuige 3]. Het gesprek betrof de poging doodslag, c.q. zware mishandeling d.d. 22 juni 2019 waarbij het slachtoffer [slachtoffer] werd aangereden.
Haar werd een fragment getoond van de camerabeelden, afkomstig van de " [naam café] ".
Zij verklaarde daarover het volgende:
Aan de overkant van de weg voor de [naam café] stond een witte of grijze [auto] , met de neus naar links, gezien vanaf de [naam café] . [getuige 2] en ik stapten beiden in die [auto] . [medeverdachte] zat achter het stuur. Toen de auto nog niet reed hoorde ik de bijrijder zeggen tegen [medeverdachte] "rijd hem aan". Vervolgens reed de auto naar voren en reed om een grasveldje heen.
Ik zag dat het slachtoffer, waarmee eerst de vechtpartij was geweest, op de stoep voor de [naam café] stond. [medeverdachte] trapte ineens het gaspedaal in en reed het trottoir voor de [naam café] op. Dit ging met een behoorlijke snelheid. Ik voelde wel de klap. Ikzelf klapte hard tegen een scheidingswand in de auto aan. Ik kon wel door de scheidingswand heen kijken. Door de klap kreeg ik zelf nog een verwonding, namelijk een snee in mijn oor en een snee in mijn been. Tussen de rijbaan en het trottoir was ter plaatse inderdaad een muurtje. Nadat die persoon was aangereden, reed de auto weer achteruit. Nadat de auto achteruit was gereden vervolgde hij zijn weg. Ik zag dat de voorruit van de auto onder het bloed zat en er een grote barst in de voorruit zat. Dit was niet zo voor de aanrijding.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 4 juli 2019, opgenomen op pagina 189 e.v. van voormeld dossier inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 4]:
Door de afdeling Digitale Expertise van de politie Noord-Nederland zijn de beelden van het
bewakingssysteem van het café [naam café] , gelegen aan de [straatnaam] te Emmen zichtbaar gemaakt om te kunnen worden bekeken op een computer met een gangbaar besturingssysteem. Op dinsdag 2 en donderdag 4 juli 2019 heb ik, verbalisant [verbalisant 4], deze beelden bekeken en hieronder beschreven:
Camera 4 (van binnenuit op de voordeur)
-05:18:09 uur: [slachtoffer] rent achter [medeverdachte] aan die vlucht. [naam] volgt [slachtoffer] .
-05:19:39 [slachtoffer] probeert de aanrijdende auto te ontwijken en springt, maar kan niet voorkomen geschept te worden door de auto en beland met grote kracht op de voorruit van de auto.
-05:19:42 De auto stopt en rijdt achteruit terug. Het slachtoffer valt van de motorkap op het trottoir en blijft roerloos liggen.
-05:25:07 Het slachtoffer [slachtoffer] komt bij kennis en richt zich op. Het slachtoffer is dan iets meer dan vijf minuten roerloos blijven liggen op de grond.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris, locatie Assen, d.d. 23 oktober 2019, inhoudende de verklaring van [getuige 2]:
Ik kan mij vrijwel alles herinneren, want zoveel had ik niet gedronken. [medeverdachte] kwam terug vanuit de richting van de auto om [verdachte] te helpen. [medeverdachte] liep tijdens het gevecht weer in de richting van de auto, [verdachte] ook. [slachtoffer] was heel boos. [medeverdachte] zei: “Stap in, stap in.” Dit hebben we vervolgens gedaan. U vraagt waarom ik dacht dat [slachtoffer] heel boos was. Hij kwam met een ketting heel boos op ons aflopen. Hij kwam op de auto af. [medeverdachte] stapte nog uit om de deur voor ons open te doen, want dit lukte niet. Toen wij in de auto zaten en weg reden, sloeg [slachtoffer] op de auto.
U vraagt of ik in de auto nog iets heb gehoord. Nee. Ze waren allebei kalm. [verdachte] zei: “Rij hem aan.” Ik heb wel gezegd: “Dat doe je niet.” [medeverdachte] gaf geen antwoord, maar deed het gewoon. U vraagt of ik zeker weet dat [verdachte] dit heeft gezegd. 1000% zeker. Ik zat achterin, achter [medeverdachte] , ik kon alles horen. Ik zag ook dat [verdachte] naar [medeverdachte] keek toen hij dit zei. Nadat het gebeurd was waren ze allebei nog steeds kalm.
U houdt mij voor dat [medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] zou hebben gezegd: “Rij weg” en dat [medeverdachte] vervolgens zou hebben gezegd: “Ik rij hem aan.” Dit klopt niet. [medeverdachte] heeft niks terug gezegd, ik weet dit 1000% zeker. Wij wilden de auto uit. [medeverdachte] stopte en deed netjes de deur voor ons open. Hij zei toen iets in de trant van: “Nou dames een fijne avond nog, doe voorzichtig.” Ik zei tegen [medeverdachte] : “Jij bent niet goed.” Hij zei toen: “Dan had hij mij maar niet moeten slaan.”
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 17 september 2019, als los schriftelijk stuk opgenomen in voormeld dossier inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
Ik ben naar de auto gerend. Ik ben ingestapt en mijn vriend [verdachte] is ook ingestapt en toen werd er vanaf de " [naam café] "weer geschreeuwd dat er een vuurwapen was, en toen zei [verdachte] dat die meiden snel moesten instappen om weg te gaan. Op dat moment zie ik weer diezelfde jongen op de auto af komen rennen. Ik ben weggereden in de richting van de " [naam café] " waar hij op de stoep stond. Ik ben in de richting van de jongen gereden en ik heb hem geraakt met de auto. Door het trottoir op te rijden had ik de bedoeling om die persoon aan te rijden.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdenking van Politie Noord-Nederland d.d. 22 juli 2019, opgenomen op pagina 165 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 2]:
Op camerabeelden, afkomstig van de " [naam café] " was te zien dat het slachtoffer [slachtoffer] hardhandig tegen de voorruit van de auto kwam en vervolgens roerloos op de grond bleef liggen. Het kenteken van deze auto was kortstondig zichtbaar: [kenteken] . Bij bevraging bij de RDW blijkt dat de auto met kenteken [kenteken] te naam gesteld is van: [verdachte] , geboren [geboortedatum]-1994.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 5 juli 2019, opgenomen op pagina 181 e.v. van voornoemd dossier, inhouden als relatering van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5]:
Op maandag 24 juni 2019 omstreeks 11.00 uur waren wij verbalisanten aanwezig in het
pand van [bedrijf]. Met betrekking tot dit onderzoek hebben wij contact opgenomen met de beheerder van deze camera's en wilden graag beelden zien van het incident dat zich op zaterdag 22 juni 2019 omstreeks 06.14 uur afspeelde op de [straatnaam] te Emmen. De beheerder heeft ons het opgenomen beeld laten zien van de camera die gericht was op de bollard nabij de plaats delict aan de [straatnaam]. Rechtsboven in het zicht van deze camera is een witte [auto] te zien. Deze auto staat geparkeerd. Op het beeld is datum en tijdstip te lezen, namelijk 22 juni 2019 te 06.16 uur. Te zien is dat twee personen in de auto instappen, elk aan een kant. De achterkant van de auto is buiten het beeld van de camera. Dan rijdt de genoemde geparkeerde auto weg en op het beeld is te zien dat deze auto een rondje rijdt om het hier aanwezige plantsoen en vervolgens uit beeld van de camera verdwijnt, om even later weer door het beeld te rijden. Het betreft dezelfde auto die eerder uit beeld reed. Bij het wegrijden. De auto is tweemaal voor de camera langs gereden.
De eerste keer dat de [auto] langsreed langs de camera is de voorruit heel, de tweede
keer is te zien dat de voorruit voor de helft stuk is, aan de rechterzijde (bijrijderskant).
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Voorbedachten rade
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot moord in vereniging, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit de gebleken feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een zodanig korte tijdspanne dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met voorbedachten rade hebben gehandeld. Er is niet gebleken van kalm beraad of rustig overleg waaruit deze voorbedachten rade zou kunnen worden afgeleid.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank acht de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] geloofwaardig, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verklaringen die zij hebben afgelegd gedetailleerd, eenduidig en consistent zijn. Ook hebben deze getuigen hun eerste verklaringen al enkele uren na de aanrijding afgelegd, terwijl verdachte en zijn medeverdachte zich in eerste instantie hebben beroepen op hun zwijgrecht. Anders dan de raadsman stelt is naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet gebleken dat de getuigen dusdanig onder invloed waren dat zij geen betrouwbare waarneming hebben kunnen doen.
De rechtbank is op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, en met name op basis van de geloofwaardig geachte getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3], van oordeel dat verdachte als bijrijder tegen medeverdachte [medeverdachte] heeft gezegd: "Rijd hem aan" en dat hij daarmee het initiatief heeft genomen tot de aanrijding van aangever. Uit het feit dat de bestelauto waarin verdachte en medeverdachte reden, op naam stond van verdachte, leidt de rechtbank tevens af dat verdachte zeggenschap had over die auto. Tussen het moment dat verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte] heeft gezegd: "Rijd hem aan" en de daadwerkelijke aanrijding, heeft verdachte bovendien de gelegenheid gehad om in te grijpen of zich te distantiëren van de op handen zijnde aanrijding, mede gelet op het feit dat [medeverdachte] eerst om het aldaar gelegen grasveld is gereden en de mogelijkheid had om weg te rijden. Verdachte had op meerdere manieren aan [medeverdachte] kenbaar kunnen maken dat hij (bij nader inzien) toch niet wilde dat aangever zou worden aangereden, maar blijkens de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] heeft verdachte dit in zijn geheel nagelaten. Ook volgens de eigen verklaring van verdachte heeft hij niks gezegd of gedaan om de aanrijding te voorkomen. Kort nadat de aanrijding heeft plaatsgevonden zijn de getuigen [getuige 2] en [getuige 3], op hun verzoek, door medeverdachte [medeverdachte] uit de bestelauto gelaten. Verdachte is op dat moment in de auto blijven zitten en is vervolgens samen met medeverdachte [medeverdachte] weggereden.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Poging doodslag
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met een bestelauto met aanmerkelijke snelheid op aangever zijn ingereden. De snelheid van de bestelwagen kan weliswaar niet precies worden vastgesteld, maar aan de hand van de in het dossier aanwezige en op de zitting getoonde camerabeelden, de verschillende getuigenverklaringen en het feit dat de voorruit van de bestelauto is gesneuveld als gevolg van de aanrijding, is de rechtbank van oordeel dat de snelheid van de bestelauto op het moment van de aanrijding aanmerkelijk is geweest. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat het met een aanmerkelijk snelheid met een bestelauto op een onbeschermde voetganger inrijden een aanmerkelijke kans op overlijden van die persoon met zich brengt. De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm blijkt dat het opzet van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gericht is geweest op de dood van aangever.
Kennelijke misslag tenlastelegging
De raadsman van medeverdachte [medeverdachte] heeft aangevoerd dat in de tenlastelegging is opgenomen dat de aanrijding heeft plaatsgevonden met een 'personenauto' terwijl dit een 'bestelauto' moet zijn. De rechtbank ziet dit als een kennelijke misslag in de tenlastelegging. Verdachte is door deze misslag niet in zijn verdediging geschaad, nu uit de omschrijving duidelijk is om welke auto het gaat, mede gelet op het feit dat ook het kenteken van de bestelauto in de tenlastelegging is opgenomen. De rechtbank zal daarom de in de tenlastelegging opgenomen 'personenauto' verbeterd lezen als 'bestelauto'.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 juni 2019 te Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een bestelauto (kenteken [kenteken] ) met snelheid op die [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
- medeplegen van poging doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde (medeplegen van poging tot moord) wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan deze proeftijd dienen de voorwaarden te worden verbonden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele veroordeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die niet langer is dan de duur van het voorarrest met daaraan eventueel gekoppeld een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ten aanzien van het opleggen van bijzondere voorwaarden heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van de reclassering van 23 oktober 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 december 2019, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging doodslag door, samen met medeverdachte [medeverdachte] , bewust en met snelheid op aangever in te rijden met een bestelauto. Verdachte heeft hierin als bijrijder, door aan verdachte [medeverdachte] toe te voegen “Rijd hem aan”, een cruciale rol gespeeld en zich niet bekommerd om het lot van aangever. Dat aangever de aanrijding heeft overleefd is niet aan verdachte te danken. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en heeft hij hem pijn en letsel, waaronder hoofd- en aangezichtsletsel toegebracht. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zulk heftig geweld heeft gebruikt, dat dit evengoed tot de dood van [slachtoffer] had kunnen leiden. De rechtbank overweegt voorts dat dergelijk geweld, gepleegd in de openbare ruimte, de rechtsorde schokt en gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel heeft verdachte zich de afgelopen vijf jaar tweemaal eerder moeten verantwoorden wegens een geweldsfeit, waardoor blijkens het rapport van de reclassering in meer of mindere mate gesproken kan worden van agressieproblematiek. De reclassering heeft daarom geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij de reclassering er onder meer op zal toezien dat verdachte de geïndiceerde agressieregulatietraining volgt en indien nodig ook ambulante behandeling krijgt voor eventuele aanwezige onderliggende problematiek.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanzienlijke duur met zich brengt. Hoewel de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, acht zij, gelet op de ernst van het feit, de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van drie jaren waarvan één jaar voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank ziet aanleiding een gedeelte van de vrijheidsstraf voorwaardelijk op te leggen, enerzijds teneinde te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten en anderzijds om daaraan de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering te koppelen. De rechtbank acht daarbij een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot één jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Nederland, regio Zuid-West, en zich daarna blijft melden zo vaak en zolang als de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken. Hij volgt hierbij de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden, voor zover niet opgenomen in bijzondere voorwaarden;
2. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd actief zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een ART (agressieregulatietraining), of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de trainer/begeleider aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich, indien en voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht, onder behandeling zal stellen van een forensische zorginstelling zoals Het Dok of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, teneinde zich te laten behandelen voor eventueel geconstateerde onderliggende problematiek als oorzaak voor zijn boosheid en agressie. De behandeling duurt zolang als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan het verkrijgen van zinvolle en gestructureerde dagbesteding, ook indien de reclassering bepaalt dat dit middels een (inkomens- en) arbeidstraject bij de sociale dienst van de gemeente Dordrecht (dan wel bij de sociale dienst van een andere gemeente) dient te gebeuren.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. R. Depping en
mr. L.E.A. Jonkers, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2020.
Mr. L.E.A. Jonkers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.