ECLI:NL:RBNNE:2020:572

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
18/930084-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en medeplegen van poging doodslag met een bestelauto

Op 11 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging zware mishandeling en medeplegen van poging doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 juni 2019 in Emmen, waar de verdachte en een medeverdachte betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer. De verdachte heeft met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer gestoken, wat resulteerde in een verwonding. Daarnaast is de verdachte samen met de medeverdachte met een bestelauto op het slachtoffer ingereden, wat ook als poging tot doodslag werd gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachten rade, maar dat de verdachte wel willens en wetens de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank vond dat de verdachte disproportioneel had gehandeld. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de medeverdachte bij de aanrijding bewezen, wat leidde tot de kwalificatie van medeplegen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de rechtsorde zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930084-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging en nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juni 2019 te Emmen, gemeente Emmen, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp
en/of een (ander) metalen voorwerp, meermalen, althans eenmaal heeft gestoken
in/tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 juni 2019 te Emmen, gemeente Emmen, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of een (ander) metalen voorwerp, meermalen, althans eenmaal heeft gestoken in/tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 juni 2019, te Emmen, gemeente Emmen, met anderen op de
openbare weg, de [straatnaam] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit - het meermalen, althans eenmaal steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of een (ander) metalen voorwerp, in/tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] ;
2.
hij op of omstreeks 22 juni 2019 te Emmen, gemeente Emmen, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een personenauto (kenteken [kenteken] ) met hoge snelheid op die [slachtoffer] is ingereden, althans tegen hem aan is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 juni 2019 te Emmen, gemeente Emmen, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
personenauto (kenteken [kenteken] ) met hoge snelheid op die [slachtoffer] is ingereden, althans tegen hem aan is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt naar het bovenlichaam van aangever en dat hij aangever daarbij in zijn bovenarm heeft geraakt. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarbij vitale lichaamsdelen zou raken en dat aangever als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , waardoor er sprake is van medeplegen. Volgens de officier van justitie zijn er verder meerdere wilsbesluiten geweest en daarmee meerdere mogelijkheden tot reflectie. Na kalm beraad en rustig overleg is toch besloten om aangever aan te rijden. De officier van justitie komt daarmee tot de conclusie dat er sprake is geweest van voorbedachten rade en daarom heeft hij veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot moord in vereniging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte de aangever bewust heeft geraakt in zijn bovenarm, terwijl in de bovenarm zich geen vitale delen bevinden. Een risico dat verdachte wel vitale delen zou raken, was evenmin aanwezig. Er is naar het oordeel van de raadsman daarom geen sprake geweest van opzet op de dood van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin. Voorts heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende duidelijk is over de wond die aangever op zijn bovenarm had, nu deze niet nader is onderzocht. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door te steken in de bovenarm van aangever, bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
Verdachte dient voorts te worden vrijgesproken van de meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging nu geen sprake is van het in vereniging plegen van dit feit.
Subsidiair neemt de raadsman het standpunt in dat er sprake was van noodweer, danwel noodweerexces, zodat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen. Er was sprake van een ogenblikkelijke aanranding van medeverdachte [medeverdachte] waarbij verdachte heeft geprobeerd hem te ontzetten. Daarbij voldoet het handelen van verdachte aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken aangezien niet kan worden bewezen dat aangever is aangereden door een 'personenauto'. Ook kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van voorbedachten rade, aangezien er geen sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg, zodat verdachte van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot moord moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin. De snelheid van de [auto] was naar het oordeel van de raadsman, op basis van de feitelijke situatie ter plaatse en de manoeuvres die verdachte moet hebben verricht voorafgaand aan de aanrijding, niet zodanig hoog dat om die reden een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel moet worden aangenomen. Ook daarom dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, waardoor van medeplegen geen sprake kan zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 22 juni 2019 in Emmen in de " [naam café] ". In de [naam café] kwam er een jongen bij mij staan, die toen een arm om mijn nek sloeg en vervolgens met mij richting de voorkant van het café liep. Toen stopte hij met lopen en begon hij zijn arm aan te spannen om mijn nek heen en zei toen "ik wil geld zien". Ik kreeg toen gelijk een vuistslag in mijn gezicht. Ik wist mij los te rukken uit zijn arm, ben weggelopen en achter de bar gaan staan. Hij is toen door de broer van de eigenaar aan de achterkant van het café eruit gezet en toen hoorde ik dat er werd geroepen dat hij een vuurwapen zou hebben. Ik ben toen via de voorkant het café uitgegaan en ik heb tegen mijn vriend gezegd dat we daar weg moesten. Toen ben ik snel naar de auto gelopen en toen ik bij de auto aankwam kwam diezelfde jongen uit het café aanlopen. Met dat ik het doorhad had ik weer een klap te pakken van diezelfde jongen. Toen ben ik op de grond gevallen bij de auto en toen ik opstond zag ik dat hij naar [medeverdachte] rende, die voor het café stond. Ik zag dat hij in gevecht was met [medeverdachte] en ik zag daarbij dat hij een kettingslot in de hand had. Ze waren in worsteling met dat kettingslot. Ik heb toen een mes gepakt uit de [auto] , omdat ik had gezien dat die jongen in zijn tasje ook een mes had. Toen ben ik naar mijn vriend toegerend en heb ik die jongen 1 of 2 keer op zijn gezicht geslagen. Ik heb toen het mes gepakt en in zijn schouder geprikt. Ik heb toen het mes in mijn broekzak gedaan. Die jongen kwam achter mij aan met het kettingslot en vanuit het café werd geroepen dat hij een vuurwapen had. Ik ben toen in de [auto] gestapt. Toen ik weg wilde rijden kwam hij met een priem in zijn hand aanrennen. Ik dacht dat hij mij wilde aanvallen en ik wilde wegrijden. Toen ik wegreed hoorde ik een klap aan de zijkant van de [auto] . Ik werd toen heel boos, en uit boosheid en emotie ben ik rond het grasveld gereden en heb ik hem aangereden. Door het trottoir op te rijden had ik de bedoeling om die persoon aan te rijden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 9 juli 2019, opgenomen op pagina 81 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik herinnerde me dat ik nog sprong voordat de auto kwam. We waren voor de [naam café] in Emmen. Ik zag een auto aankomen. Ik dacht dat het een busje was. Het volgende moment werd ik wakker in het ziekenhuis.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 25 juni 2019, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 1] :
Op dinsdag 25 juni 2019 kreeg ik de opdracht om het op Marantz opgenomen gesprek van zaterdag 22 juni 2019 uit te werken. Dit betreft een verhoor van een slachtoffer, [slachtoffer] , die in het Scheper-ziekenhuis te Emmen is opgenomen nadat hij kennelijk opzettelijk door een auto werd aangereden:
Ik had vannacht ruzie met 2 jongens. Ik weet nog dat ze zaten te schreeuwen. Dit was buiten, voor de [naam café] . Ik ben toen aangereden door een [auto] . Ik probeerde weg te springen maar dat hielp niet.
4. Een geneeskundige verklaring d.d. 22 juni 2019, opgemaakt door R.M. Peters, AIOS chirurgie en M. van den Berg, chirurg, werkzaam in het Scheperziekenhuis te Emmen, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als hun verklaring:
Anamnese
Vannacht op stap geweest in Emmen. Ruzie gekregen en klappen uitgedeeld + ontvangen. Stond na afloop voor de kroeg te wachten en is aangereden door een [auto] . Hierop buiten bewustzijn geraakt. Bij aankomst ambulance ontwaakt. Alhier commotioneel beeld: herhaald continu zinnen. Erg druk in gedrag.
Conclusie:
Aangezichtsfracturen oogkas en kaak, wonden ooghoek en bovenlip en hersenschudding.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 9 juli 2019, opgenomen op pagina 89 e.v. van voormeld dossier inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 2] :
Op dinsdag 9 juli 2019 omstreeks 15.00 uur was ik verbalisant [verbalisant 2] samen met collega [verbalisant 3] belast met het opnemen van de aangifte van [slachtoffer] .
[slachtoffer] liet een foto zien van een rondvormige wond aan zijn rechter bovenarm, van naar schatting 2 à 3 centimeter doorsnede. [slachtoffer] vertelde dat de wond gehecht is.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 16 augustus 2019, opgenomen op pagina 119 e.v. van voormeld dossier inhoudende als relatering van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
Op donderdag 15 augustus 2019 hebben de verbalisanten een aanvullend gesprek gehad met
[getuige 1] . Het gesprek betrof de poging doodslag, c.q. zware mishandeling d.d. 22 juni 2019 waarbij het slachtoffer [slachtoffer] , werd aangereden.
Haar werd een fragment getoond van de camerabeelden, afkomstig van de “ [naam café] ".
Zij verklaarde daarover het volgende:
Zij herkende diegene die het slachtoffer had aangereden als [verdachte] en de vriend van [verdachte] (de bijrijder van de auto). (Opmerking verbalisanten: ons is ambtshalve bekend dat [verdachte] ook gebruik maakt van de naam [verdachte] )
Buiten aangekomen was zij rechts van de deur van de " [naam café] " gaan staan, met haar gezicht naar de straat toe. Zij zag daar ook een scooter staan en zag dat het slachtoffer/ aangever bij de scooter stond en zag dat de bijrijder van de auto ook naar deze scooter liep. Zij zag dat beide mannen met hun handen in de buddyseat van de scooter zaten en er iets uithaalden.
Zij zag dat er een ketting werd uitgehaald. Zij zag dat er vervolgens werd geslagen met deze ketting maar kon zich niet herinneren wie daar mee sloeg. Daarna zag zij dat [verdachte] zich ook met deze vechtpartij ging bemoeien en dat hij het slachtoffer begon te slaan.
De auto waarmee het slachtoffer is aangereden stond aan de overkant van de straat, tegenover de " [naam café] ".
Zij vertelde dat deze auto een [auto] betrof. Zij liepen na de vechtpartij snel en rechtstreeks naar de auto toe en waren vervolgens ingestapt.
[verdachte] stapte achter het stuur en haar vriendin en zij stapten achter in. De vriend van [verdachte] zat op de bijrijdersstoel. Daarna hadden zij met de auto een rondje gemaakt en reed [verdachte] de stoep op bij de " [naam café] ". [verdachte] reed met verhoogde snelheid de stoep op en vervolgens werd het slachtoffer aangereden. [verdachte] trapte daarna op de rem. Dat ging zo hard dat haar vriendin en zij naar voren werden gesmeten. Zij zag dat het slachtoffer op de voorruit terechtkwam en zag dat de voorruit kapot was. Daarna zette [verdachte] de auto in de achteruit, reed de stoep af en reed weg.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 19 augustus 2019, opgenomen op pagina 128 e.v. van voormeld dossier inhoudende als relatering van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
Op vrijdag 16 augustus 2019 hebben de verbalisanten een aanvullend gesprek gehad met
[getuige 2] . Het gesprek betrof de poging doodslag, c.q. zware mishandeling d.d. 22 juni 2019 waarbij het slachtoffer [slachtoffer] werd aangereden.
Haar werd een fragment getoond van de camerabeelden, afkomstig van de " [naam café] ".
Zij verklaarde daarover het volgende:
Toen ik vanuit de [naam café] naar buiten liep, ging ik buiten rechts van de deur staan. Daar stond een scooter. Ik hoorde en zag mensen rennen en vechten. Ik zag dat een manspersoon waarvan ik de naam niet ken iets uit de buddyseat van zijn scooter wilde pakken. Tussen de bijrijder van de [auto] en die manpersoon, wat later het slachtoffer bleek, ontstond een vechtpartij. Beide personen waren aan het vechten met elkaar, bij de vechtpartij werd een ketting gebruikt. De ketting kwam volgens mij uit de buddyseat van de scooter. Ik zag dat het slachtoffer de ketting vast had.
Toen de beide personen aan het vechten waren zag ik dat [verdachte] zich met de vechtpartij begon te bemoeien. [verdachte] kwam op voor de bijrijder.
Aan de overkant van de weg voor de [naam café] stond een witte of grijze [auto] , met de neus naar links, gezien vanaf de [naam café] .
[getuige 1] en ik stapten beiden in die [auto] . [verdachte] zat achter het stuur.
Toen de auto nog niet reed hoorde ik de bijrijder zeggen tegen [verdachte] "rijd hem aan".
Vervolgens reed de auto naar voren en reed om een grasveldje heen.
Ik zag dat het slachtoffer, waarmee eerst de vechtpartij was geweest, op de stoep voor de [naam café] stond. [verdachte] trapte ineens het gaspedaal in en reed het trottoir voor de [naam café] op. Dit ging met een behoorlijke snelheid. Ik voelde wel de klap. Ikzelf klapte hard tegen een scheidingswand in de auto aan. Ik kon wel door de scheidingswand heen kijken. Door de klap kreeg ik zelf nog een verwonding, namelijk een snee in mijn oor en een snee in mijn been. Tussen de rijbaan en het trottoir was ter plaatse inderdaad een muurtje. Nadat die persoon was aangereden, reed de auto weer achteruit. Nadat de auto achteruit was gereden vervolgde hij zijn weg. Ik zag dat de vooruit van de auto onder het bloed zat en er een grote barst in de voorruit zat. Dit was niet zo voor de aanrijding.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 4 juli 2019, opgenomen op pagina 189 e.v. van voormeld dossier inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 6] :
Door de afdeling Digitale Expertise van de politie Noord-Nederland zijn de beelden van het
bewakingssysteem van het café [naam café] , gelegen aan de [straatnaam] te Emmen zichtbaar gemaakt om te kunnen worden bekeken op een computer met een gangbaar besturingssysteem. Op dinsdag 2 en donderdag 4 juli 2019 heb ik, verbalisant [verbalisant 6] , deze beelden bekeken en hieronder beschreven:
Op camera 4, geplaatst nabij de ingang en gericht van binnenuit op de voordeur van het café is te zien dat op 22 juni 2019 te 03:58:03 een vijftal personen rustig aan komen lopen. Drie mannen en twee vrouwen. De mannen zijn herkenbaar als de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] en de later gehoorde getuige [getuige 3] . De vrouwen zijn herkenbaar als de later gehoorde getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
- 5:13:50 uur staat [slachtoffer] op en wenkt [verdachte] bij zich. Ze staan ongeveer in het midden van de zaak en omhelzen elkaar.
-05:14:39 lijkt de omhelzing in een worsteling te geraken en bemoeien [naam 1] en [naam 2] zich erbij, het lijkt er op dat ze beiden de vechtenden uit elkaar willen trekken. Hierna verlaat [slachtoffer] het pand aan de achterzijde, gevolgd door [naam 1] en even later ook door [getuige 3] .
-05:16:46 uur verlaten [verdachte] en [medeverdachte] het pand aan de voorzijde. [medeverdachte] komt vervolgens weer binnen en wenkt de beide dames [getuige 1] en [getuige 2] . De dames pakken hun jas aan en lopen mee naar buiten.
Camera 4 (van binnenuit op de voordeur)
De ruzie tussen [slachtoffer] en [verdachte] is goed te zien.
-05:14:40 [verdachte] en [slachtoffer] staan met de bovenarmen om elkaars nek. [slachtoffer] slaat [verdachte] met zijn rechterhand op het gelaat.
-05:17:57 uur: [medeverdachte] en [slachtoffer] zijn met elkaar in gevecht en blijken beiden een kettingslot vast te houden. [slachtoffer] wringt het slot uit de handen van [medeverdachte] .
-05:18:00 uur: [verdachte] komt erbij en slaat [slachtoffer] met zijn rechterhand.
-05:18:01 uur: [verdachte] blijkt een scherp, puntig voorwerp in zijn rechterhand te hebben. Hij maakt vervolgens een stekende beweging op het bovenlichaam van [slachtoffer] .
-05:18:05 uur: [verdachte] steekt het scherpe, puntige voorwerp, vermoedelijk een mes, in zijn rechter broekzak. [naam 3] kijkt toe van binnenuit.
-05:18:09 uur: [slachtoffer] rent achter [verdachte] aan die vlucht. [getuige 3] volgt [slachtoffer]
-05:19:39 [slachtoffer] probeert de aanrijdende auto te ontwijken en springt, maar kan niet voorkomen geschept te worden door de auto en beland met grote kracht op de voorruit van de auto.
-05:19:42 De auto stopt en rijdt achteruit terug. Het slachtoffer valt van de motorkap op het trottoir en blijft roerloos liggen.
-05:25:07 Het slachtoffer [slachtoffer] komt bij kennis en richt zich op. Het slachtoffer is dan iets meer dan vijf minuten roerloos blijven liggen op de grond.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris, locatie Assen, d.d. 23 oktober 2019, inhoudende de verklaring van [getuige 1] :
Ik kan mij vrijwel alles herinneren, want zoveel had ik niet gedronken. [verdachte] kwam terug vanuit de richting van de auto om [medeverdachte] te helpen. [verdachte] liep tijdens het gevecht weer in de richting van de auto, [medeverdachte] ook. [slachtoffer] was heel boos. [verdachte] zei: “Stap in, stap in.” Dit hebben we vervolgens gedaan. U vraagt waarom ik dacht dat [slachtoffer] heel boos was. Hij kwam met een ketting heel boos op ons aflopen. Hij kwam op de auto af. [verdachte] stapte nog uit om de deur voor ons open te doen, want dit lukte niet. Toen wij in de auto zaten en weg reden, sloeg [slachtoffer] op de auto.
U vraagt of ik in de auto nog iets heb gehoord. Nee. Ze waren allebei kalm. [medeverdachte] zei: “Rij hem aan.” Ik heb wel gezegd: “Dat doe je niet.” [verdachte] gaf geen antwoord, maar deed het gewoon. U vraagt of ik zeker weet dat [medeverdachte] dit heeft gezegd. 1000% zeker. Ik zat achterin, achter [verdachte] , ik kon alles horen. Ik zag ook dat [medeverdachte] naar [verdachte] keek toen hij dit zei. Nadat het gebeurd was waren ze allebei nog steeds kalm.
U houdt mij voor dat [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] zou hebben gezegd: “Rij weg” en dat [verdachte] vervolgens zou hebben gezegd: “Ik rij hem aan.” Dit klopt niet. [verdachte] heeft niks terug gezegd, ik weet dit 1000% zeker. Wij wilden de auto uit. [verdachte] stopte en deed netjes de deur voor ons open. Hij zei toen iets in de trant van: “Nou dames een fijne avond nog, doe voorzichtig.” Ik zei tegen [verdachte] : “Jij bent niet goed.” Hij zei toen: “Dan had hij mij maar niet moeten slaan.”
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 7 november 2019, als los schriftelijk stuk opgenomen in voormeld dossier inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
[verdachte] zat op de bestuurderstoel en ik op de bijrijdersstoel. Voordat ik instapte ben ik naar de
meisjes gegaan en hun geroepen dat ze moesten komen en zij zijn vervolgens achterin gestapt. Voordat [verdachte] kon wegrijden kwam de aanvaller van [verdachte] weer aangerend en toen we wegreden hoorde ik een klap tegen de [auto] . Wat er gebeurd is, weet ik niet precies maar het leek mij dat de aanvaller tegen de [auto] aan beukte of aantrapte. Toen zijn we weggereden. Hij is niet weggereden maar de stoep opgereden bij de “ [naam café] ” en toen heeft hij de aanvaller aangereden. Toen hij werd aangereden zag ik dat de auto hem raakte en dat hij op de voorruit terecht kwam. Bij de Rabobank is [verdachte] gestopt en heeft toen de meisjes eruit gelaten. We zijn toen richting het vakantiehuisje van [verdachte] gereden.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 5 juli 2019, opgenomen op pagina 181 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
Op maandag 24 juni 2019, omstreeks 11.00 uur waren wij verbalisanten aanwezig in het
pand van [bedrijf] . Met betrekking tot dit onderzoek hebben wij contact opgenomen met de beheerder van deze camera's en wilden graag beelden zien van het incident dat zich op zaterdag 22 juni 2019 omstreeks 06.14 uur afspeelde op de [straatnaam] te Emmen. De beheerder heeft ons het opgenomen beeld laten zien van de camera die gericht was op de bollard nabij de plaats delict aan de [straatnaam] . Rechtsboven in het zicht van deze camera is een witte [auto] te zien. Deze auto staat geparkeerd. Op het beeld is datum en tijdstip te lezen, namelijk 22 juni 2019 te 06.16 uur. Te zien is dat twee personen in de auto instappen, elk aan een kant. De achterkant van de auto is buiten het beeld van de camera. Dan rijdt de genoemde geparkeerde auto weg en op het beeld is te zien dat deze auto
een rondje rijdt om het hier aanwezige plantsoen en vervolgens uit beeld van de camera verdwijnt, om even later weer door het beeld te rijden. Het betreft dezelfde auto die eerder uit beeld reed. Bij het wegrijden. De auto is tweemaal voor de camera langs gereden.
De eerste keer dat de [auto] langsreed langs de camera is de voorruit heel, de tweede
keer is te zien dat de voorruit voor de helft stuk is, aan de rechterzijde (bijrijderskant).
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte met een mes in de richting van het bovenlichaam van aangever heeft gestoken, waarbij hij aangever in zijn bovenarm heeft geraakt. Op het moment dat verdachte aangever heeft gestoken, was aangever in gevecht met medeverdachte [medeverdachte] en was aangever volop in beweging.
Naar algemene ervaringsregels brengt het steken met een mes in het lichaam, op de wijze zoals verdachte heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt. De rechtbank heeft daartoe in het bijzonder gelet op het feit dat verdachte in een onoverzichtelijke situatie, waarbij aangever volop in beweging was, met een mes heeft gestoken in de richting van het bovenlichaam van aangever. Het bovenlichaam is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat in dit geval het letsel beperkt is gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te danken geweest.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken. Anders dan de verdediging is de rechtbank wel van oordeel dat verdachte met zijn gedraging willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen aan aangever. Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Voorbedachten rade
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot moord in vereniging, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit de feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een zodanig korte tijdspanne dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met voorbedachten rade hebben gehandeld. Er is niet gebleken van kalm beraad of rustig overleg waaruit deze voorbedachten rade zou kunnen worden afgeleid.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank acht de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] geloofwaardig, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verklaringen die zij hebben afgelegd gedetailleerd, eenduidig en consistent zijn. Ook hebben deze getuigen hun eerste verklaringen al enkele uren na de aanrijding afgelegd, terwijl verdachte en zijn medeverdachte zich in eerste instantie hebben beroepen op hun zwijgrecht. Anders dan de raadsman stelt is naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet gebleken dat de getuigen dusdanig onder invloed waren dat zij geen betrouwbare waarneming hebben kunnen doen.
De rechtbank is op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, en met name op basis van de geloofwaardig geachte getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte] als bijrijder tegen verdachte heeft gezegd: "Rijd hem aan" en dat hij daarmee het initiatief heeft genomen tot de aanrijding van aangever. Uit het feit dat de bestelauto waarin verdachte en medeverdachte reden op naam stond van medeverdachte [medeverdachte] , leidt de rechtbank tevens af dat [medeverdachte] zeggenschap had over die auto. Tussen het moment dat [medeverdachte] tegen verdachte heeft gezegd: "Rijd hem aan" en de daadwerkelijke aanrijding, heeft [medeverdachte] bovendien de gelegenheid gehad om in te grijpen of zich te distantiëren van de op handen zijnde aanrijding, mede gelet op het feit dat verdachte eerst om het aldaar gelegen grasveld is gereden en de mogelijkheid had om weg te rijden. [medeverdachte] had op meerdere manieren aan verdachte kenbaar kunnen maken dat hij (bij nader inzien) toch niet wilde dat aangever zou worden aangereden, maar blijkens de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] heeft [medeverdachte] dit in zijn geheel nagelaten. Kort nadat de aanrijding heeft plaatsgevonden zijn de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , op hun verzoek, door verdachte uit de bestelauto gelaten. [medeverdachte] is op dat moment in de auto blijven zitten en is vervolgens samen met verdachte weggereden.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Poging doodslag
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met een bestelauto met aanmerkelijke snelheid op aangever zijn ingereden. De snelheid van de bestelwagen kan weliswaar niet precies worden vastgesteld, maar aan de hand van de in het dossier aanwezige en op de zitting getoonde camerabeelden, de verschillende getuigenverklaringen en het feit dat de voorruit van de bestelauto is gesneuveld als gevolg van de aanrijding, is de rechtbank van oordeel dat de snelheid van de bestelauto op het moment van de aanrijding aanmerkelijk is geweest. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat het met een aanmerkelijk snelheid met een bestelauto op een onbeschermde voetganger inrijden een aanmerkelijke kans op overlijden van die persoon met zich meebrengt. De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm blijkt dat het opzet van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gericht is geweest op de dood van aangever.
Kennelijke misslag tenlastelegging
De raadsman heeft aangevoerd dat in de tenlastelegging is opgenomen dat de aanrijding heeft plaatsgevonden met een 'personenauto' terwijl dit een 'bestelauto' moet zijn, en heeft voor vrijspraak gepleit. De rechtbank ziet dit als een kennelijke misslag in de tenlastelegging. Verdachte is door deze misslag niet in zijn verdediging geschaad, nu uit de omschrijving duidelijk is om welke auto het gaat, mede gelet op het feit dat ook het kenteken van de bestelauto in de tenlastelegging is opgenomen. De rechtbank zal daarom de in de tenlastelegging opgenomen 'personenauto' verbeterd lezen als 'bestelauto'.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 subsidiair en 2 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 22 juni 2019 te Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes heeft gestoken in het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 22 juni 2019 te Emmen, gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een bestelauto (kenteken [kenteken] ) met snelheid op die [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging zware mishandeling;
2. medeplegen van poging doodslag.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de strafbaarheid van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van medeverdachte [medeverdachte] , waartegen verdediging geboden was. Ook heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de reactie van verdachte voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. In een poging om [medeverdachte] te ontzetten heeft hij twee klappen gegeven aan aangever. Toen bleek dat dit niet voldoende was om de aanval te beëindigen, heeft verdachte aangever eenmaal in zijn bovenarm gestoken. Dit was een proportionele escalatie van het geweld, waardoor de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van [medeverdachte] is beëindigd.
Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Voorts heeft hij aangevoerd dat het door verdachte toegepaste geweld niet gericht was op het ontzetten van medeverdachte [medeverdachte] .
Oordeel van de rechtbank
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en van een handeling, geboden door de noodzakelijke verdediging daartegen.
De rechtbank neemt op grond van de stukken als vaststaand aan dat aangever de initiator is geweest van het geweld. Aangever is op enig moment in gevecht geraakt met medeverdachte [medeverdachte] , waarbij aangever een kettingslot in zijn handen had en [medeverdachte] geprobeerd heeft deze af te pakken. Op het moment dat aangever en [medeverdachte] in gevecht zijn, mengt verdachte zich in het gevecht door aangever twee klappen te geven en vervolgens met een mes in zijn bovenarm te steken.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van de aangever weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eens anders lijf, maar is op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van de verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de ten opzichte van [medeverdachte] gepleegde aanranding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte te snel opgeschaald in de mate van geweld, door na het geven van twee klappen direct over te gaan tot het steken met een mes. Verdachte had voordat hij hiertoe overging andere fysieke mogelijkheden kunnen benutten om het geweld tegen [medeverdachte] te doen stoppen. Zo had hij aangever kunnen schoppen, duwen of aangever kunnen proberen weg te trekken van de situatie, voor hij een wapen pakte. Doordat verdachte deze mogelijkheden onbenut heeft gelaten, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank disproportioneel gehandeld in zijn verdediging. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Noodweerexces
Ten aanzien van de strafbare geweldshandelingen is uit het strafdossier niet aannemelijk geworden dat op dat moment sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de aanranding. Op de camerabeelden is naar het oordeel van de rechtbank waar te nemen dat verdachte heel bewust twee vuistslagen uitdeelt en een stekende beweging maakt. Ook uit de verklaringen van getuigen blijkt niet van enige hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Bovendien heeft de raadsman nagelaten het beroep op noodweerexces uitdrukkelijk te onderbouwen. Het beroep op noodweerexces behoeft geen nadere bespreking en faalt derhalve.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 primair (medeplegen van poging tot moord) wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om bij een eventuele veroordeling de op te leggen straf te matigen en daarbij eveneens rekening te houden met de rol van aangever in het geheel. In het geval de rechtbank ten aanzien van feit 2 tot een bewezenverklaring komt van medeplegen dient de op te leggen straf voor dat feit gelijk te zijn aan de straf van de medepleger. De raadsman heeft daarnaast benadrukt dat in het voordeel van verdachte dient mee te wegen dat hij de verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering van 24 oktober 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 december 2019, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door aangever met een mes in het bovenlichaam te steken. Dat de verwonding beperkt is gebleven, is niet aan het handelen van verdachte te danken. Tevens heeft hij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag door, samen met medeverdachte [medeverdachte] , bewust en met snelheid op aangever in te rijden met een bestelauto. Verdachte heeft hierin als bestuurder een cruciale rol gespeeld en zich niet bekommerd om het lot van aangever. Dat aangever de aanrijding heeft overleefd is niet aan verdachte te danken.
Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en heeft hij hem pijn en letsel, waaronder hoofd- en aangezichtsletsel toegebracht. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zulk heftig geweld heeft gebruikt, dat dit evengoed tot (wat feit 1 betreft) zwaar lichamelijk letsel, respectievelijk (wat feit 2 betreft) de dood van aangever had kunnen leiden. De rechtbank overweegt voorts dat dergelijk geweld, gepleegd in de openbare ruimte, de rechtsorde schokt en gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (onder meer) openlijke geweldpleging tegen personen.
De reclassering heeft in voornoemde rapportage geconcludeerd dat er een diffuus beeld van verdachte ontstaat op basis van de informatie die de reclassering heeft ontvangen. Gelet daarop ziet de reclassering geen mogelijkheden om een plan van aanpak in het kader van eventueel reclasseringstoezicht op te stellen. Het advies van de reclassering is derhalve om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanzienlijke duur met zich brengt. Alles afwegende, en gelet op de ernst van de feiten, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met het feit dat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. Nu de rechtbank poging tot moord in vereniging niet bewezen acht, zal zij een aanzienlijk lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank benadrukt voorts dat zij geen aanleiding ziet om ten aanzien van feit 2 te differentiëren in de op te leggen straf tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , aangezien naar het oordeel van de rechtbank sprake is van medeplegen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. R. Depping en
mr. L.E.A. Jonkers, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2020.
Mr. L.E.A. Jonkers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.